2.6.3.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing van
19 juli 2019 in overweging 2.3. de eerdere erkenning van NAM in deze procedure dat zij aansprakelijk is op grond van artikel 6:177 lid 1, aanhef en onder b BW, heeft herhaald en verder heeft vastgesteld dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd in deze zaak onder meer bestaat in fysieke schade aan gebouwen en werken die naar haar aard redelijkerwijs schade kunnen zijn door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld, als bedoeld in artikel 6:177a lid 1 BW. In overweging 2.9.2. verbindt de Hoge Raad hieraan de conclusie dat voldaan is aan de vereisten voor toepassing van het bewijsvermoeden van artikel 6:177a lid 1 BW. Hoewel de Hoge Raad dat niet als zodanig benoemt, neemt de rechtbank aan dat de Hoge Raad hierbij vooral het oog heeft gehad op de rapporten van Vergnes uit 2014 en 2016, het Dekra-rapport en de daarin concreet omschreven fysieke schade aan het pand van [eisers] Hieraan heeft de Hoge Raad, naar het oordeel van de rechtbank, terecht de conclusie verbonden dat dit schade zou kunnen zijn die redelijkerwijs door bodembeweging zou kunnen zijn veroorzaakt, zodat het bewijsvermoeden van toepassing is. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat NAM met betrekking tot de vraag of het bewijsvermoeden van toepassing is, de lat hier te hoog legt. De rechtbank verwijst hierbij naar het vonnis van deze rechtbank van 15 april 2020 (ECLI:NL:RBNNE:2020:1890). Daarin is het volgende overwogen, voor zover van belang:
"Het bewijsvermoeden geldt bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld zou kunnen zijn. Ten aanzien van het Groningenveld is inmiddels duidelijk dat de aardbevingen veel gelijksoortige fysieke schade aan bouwwerken in de omgeving hebben veroorzaakt. Die veelvuldigheid van soortgelijke schadegevallen rechtvaardigt, volgens de minister bij de behandeling van het wetsontwerp in de Eerste Kamer, het vermoeden dat de schade door de gaswinning is veroorzaakt en daarmee toepassing van het bewijsvermoeden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat als het in de rede ligt dat de schade die zich heeft voorgedaan het gevolg is van gaswinning uit het Groningenveld, het bewijsvermoeden van toepassing is.
Bij de vraag of het bewijsvermoeden in een concreet geval van toepassing is, moet dus worden gekeken naar de uiterlijke verschijningsvorm van de schade. Anders dan in de stellingen van NAM besloten ligt, gaat het er daarbij dus niet om of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de fysieke schade waarvan vergoeding wordt gevorderd het gevolg is van gaswinning in het Groningenveld, maar of de schade naar haar aard redelijkerwijs het gevolg zou kunnen zijn van die gaswinning. Met andere woorden, of de schade lijkt op fysieke schade die door gaswinning in het Groningenveld veroorzaakt kan worden. Een andere opvatting zou leiden tot het door de wetgever niet gewenste gevolg dat, wanneer NAM er voorafgaand aan de beslissing over de toepasselijkheid van het bewijsvermoeden in slaagt om twijfels te zaaien over het causaal verband tussen schade en gaswinning, niet aan het bewijsvermoeden wordt toegekomen, zodat het bewijsrisico voor dat verband bij de benadeelde partij komt te liggen. Dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever geweest. In dit verband wijst de rechtbank op de toelichting die de minister aan de Tweede Kamer heeft gegeven bij de Novelle Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen, inhoudende: “Nu de fysieke schade aan gebouwen en werken die gemeld wordt in Groningen in het merendeel van de gevallen ook daadwerkelijk het gevolg is van bodembeweging door gaswinning, kan worden vermoed dat ook de overige gevallen, naar hun aard schade als gevolg van bodembeweging zouden kunnen zijn, aan bodembeweging door gaswinning kunnen worden toegeschreven.
Gelet hierop, en op de wens van de Tweede Kamer om voor het aardbevingsgebied in Groningen benadeelden te hulp te komen bij hun bewijsvoering, wordt met de novelle een wettelijk bewijs vermoeden opgenomen in artikel 177a van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ” (Kamerstukken I 2016/17,34041, nr. E). Bovendien is de door NAM verdedigde opvatting slecht verenigbaar met de hoogte waarop de Hoge Raad de lat heeft gelegd voor de weerlegging van het bewijsvermoeden, te weten dat de exploitant dient te bewijzen - waaronder is begrepen voldoende aannemelijk te maken - dat de schade niet is veroorzaakt door gaswinning.".
2.6.6.
In het al eerder genoemde rapport van RHDHV staat onder het kopje 'Samenvatting en conclusie' het volgende vermeld, voor zover van belang:
"Algemeen
NAM heeft Royal HaskoningDHV (RHDHV) gevraagd de fundamentele oorzaken te achterhalen van het optreden van een bepaald probleem of bepaalde schades aan de opstallen aan het adres [adres] te Bierum gelegen in het gaswinningsgebied in Groningen. Dit wordt gedaan met een door TNO op basis van een Root Cause Analysis (RCA) ontwikkelde methodiek voor onderzoek naar de oorzaak van gebouwschade (…) Een Root Cause Analysis is een methodiek die er op gericht is om de oorzaak van een schade te achterhalen door het inventariseren van alle mogelijke schadeoorzaken en het systematisch uitsluiten of aantonen (ook wel genoemd "falsificeren" of "verifiëren") van elk van deze oorzaken. Tevens behoort het vaststellen van het schadebedrag van schades die zijn veroorzaakt door aardbevingen tot de vraagstelling.
(…)
Het doel van het onderzoek is om één of meerdere oorzaken en de omvang van een schade bij de betreffende gebouwen vast te stellen. Mogelijk aardbevingsschades, zoals die zich kunnen voordoen in Groningen, maken onderdeel uit van het onderzoek. Daar waar geen eenduidige oorzaak is vast te stellen wordt dit gemeld. Wij hebben waar wij dat noodzakelijk of wenselijk achtten, nader onderzoek ter plaatse uitgevoerd om meer zekerheid of duidelijkheid rond de schadeoorzaak te krijgen. RHDHV heeft getracht de opnames en argumentaties navolgbaar en verifieerbaar weer te geven in verband met controleerbaarheid.
Royal HaskoningDHV hecht eraan te benadrukken dat hierbij onafhankelijkheid noodzakelijk is.
Gegeven het belang van onafhankelijk onderzoek heeft RHDHV prof. dipl. Ing. [naam 2] gevraagd een onafhankelijke beoordeling uit te voeren (…) De heer [naam 2] heeft de rapporten van RHDHV bestudeerd en van commentaar voorzien, welk commentaar wij in de rapporten verwerkt hebben. Hij heeft de rapporten beoordeeld en getoetst op basis van een onafhankelijke oordeelvorming en heeft de conclusie onderschreven.
Beschrijving onderzoek
Het pand [adres] te Bierum is een vrijstaande woning met losstaande schuur. Het pand is op 16 januari 2018, 23 januari 2018 en 30 januari geïnspecteerd waarbij de schades zijn vastgelegd.
In het bijzonder voor aardbevingen is onderzocht of trillingen schade hebben kunnen veroorzaken. Daarbij wordt gebruik gemaakt van Ground Motion Prediction Equation (GMPE) of Ground Motion Model (GMM). EEN GMPE of GMM is een model op basis waarvan kan worden bepaald wat het maximale trillingsniveau is op de locatie van het pand, ten gevolge van aardbevingen in het verleden, afhankelijk van de afstand tot en de magnitude van de opgetreden aardbeving (het epicentrum). Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de Empirische GMPE (…)
Dit model is vastgesteld door middel van wetenschappelijk onderzoek en gebaseerd op daadwerkelijke metingen, in totaal zijn meer dan 1000 registraties van gemeten trillingen gebruikt. De EGMPE is het meest recente model en gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten.
Als op basis van de EGMPE de kracht (trillingssnelheid, trillingsversnelling) van de maximaal opgetreden bij het onderzoeksobject is bepaald, wordt vervolgens op basis van de (in november 2017 herziene) SBR Richtlijn A getoetst of de schade aan het gebouw zou kunnen optreden als gevolg van deze trilling (…) De beoordeling van de trillingsbelasting bestaat uit een vergelijking van de berekende trillingssnelheid, gebaseerd op daadwerkelijk bij KNMI meetstations betrouwbare gemeten waarden, met de grenswaarde. De grenswaarden in SBR Richtlijn A zijn vastgesteld op basis van praktijkervaringen en literatuuronderzoek.
Er zijn twee grenswaarden in de SBR Richtlijn A opgenomen:
-
Een grenswaarde voor schade door trillingen van de constructie.
-
Een grenswaarde voor schade door zettingen door verdichting of verweking van de grond door trillingen.
Resultaat onderzoek
In ons onderzoek hebben wij met betrekking tot het pand [adres] te Bierum een 23-tal schadegroepen geïdentificeerd. Elke schadegroep bestaat uit de bij inspecties vastgestelde één of meerdere schades (schades bestaan veelal uit scheuren) die bij elkaar in de buurt zitten en waarvan na beoordeling is vastgesteld dat ze dezelfde oorzaak hebben.
Uit het onderzoek is gebleken dat voor de eerste grenswaarde voor trillingen volgens de SBR A geldt dat voor [adres] de grenswaarde is overschreden. Berekend is dat er een kans is van 9% op lichte schade door de maatgevende aardbeving. Overschrijding van de grenswaarde betekent dat er een kans is op schade, maar niet dat daadwerkelijk schade is opgetreden door trillingen, er is immers een kans van 91% dat er in het geheel geen schade is opgetreden ten gevolge van aardbevingen. Omdat de grenswaarde is overschreden worden daarom in dit geval met de TNO-RCA methode aardbevingen als schade-oorzaak opgenomen in de falsificatie/verificatie. De beoordeling of een schade het gevolg kan zijn van aardbevingen wordt daar steeds afgewogen tegen andere mogelijke oorzaken.
De trillingen zijn zo beperkt van grootte dat er zeker geen trekspanningen op de fundering zullen optreden.
Uit het onderzoek is voorts gebleken dat voor de tweede grenswaarde voor trillingen volgens de SBR A geldt dat met het Empirische model bepaalde trillingen steeds ver onder de grenswaarde voor schade door zettingen door verdichting of verweking van de grond blijven. (…) Dit houdt in dat aardbevingen niet tot (extra) zettingen van de fundering geleid kunnen hebben en dat de schade die veroorzaakt is door zettingen (…), niet is veroorzaakt of verergerd door aardbevingen.
Bovendien is bij het verharden van de inrit tussen het huis en dat van de buren enkele jaren geleden een trilplaat gebruikt. (…) Dus als er al schade is ontstaan door trillingen, dan ligt de trilplaat als oorzaak meer voor de hand dan aardbevingen.
Uit ons onderzoek is gebleken dat bijna alle schade door overmatige zettingen of door verhinderde vervormingen door temperatuursinvloeden zijn ontstaan, en niet door aardbevingen.
De zettingen zijn ontstaan door de slappe grond waarop het pand is gefundeerd, welke is vastgesteld in het grondonderzoek van Fugro, in combinatie met een smalle fundering. Dat zettingen zijn opgetreden wordt bevestigd door de uitgevoerde vloerwaterpassing en metingen aan de gevels. (…) Uit de metingen blijkt dat de zettingen en zettingsverschillen dusdanig groot zijn dat deze altijd zullen leiden tot scheuren zoals hier zijn geconstateerd.
(…)
Verder is ook een aantal scheuren ontstaan door de wijze van bouwen en verbouwen.
De woning, waarvan het bouwjaar niet bekend is (…) verkeert in goede staat. In de loop der jaren is de woning vele malen verbouwd.(…)
Ondanks al deze verbouwingen is er relatief weinig scheurvorming van betekenis opgetreden. Vergnes heeft in 2016 weliswaar een groot aantal haarscheurtjes gefotografeerd maar die zijn vrijwel allemaal zo dun dat ze nauwelijks zichtbaar zijn en geen praktische betekenis hebben. Er zijn slechts enkele lichte scheuren ontstaan door verschil in zetting. Gezien de geschiedenis van het gebouw valt dat heel erg mee. De meeste geconstateerde scheurtjes zijn nauwelijks zichtbaar en zijn normaal voor een stenen woning waarover een stuclaag is aangebracht en voor een houtskeletbouw bovenbouw, afgewerkt met plaatmateriaal.
(…)
De hier toegepaste ongebruikelijk dunne wanden zijn erg gevoelig voor temperatuurverschillen tussen binnen en buiten. Dit veroorzaakt verhinderde lengteveranderingen als gevolg van temperatuurverschillen (…). Als gevolg hiervan ontstaan meestal verticale scheuren (…). Als het pleisterwerk een andere uitzettingscoëfficiënt heeft dan de wand, ontstaan door de temperatuurbewegingen ook haarscheurtjes in de pleisterlaag. Ook zijn dit soort wanden gevoelig voor een zogenaamde temperatuurgradiënt. (…) Op zich is dat geen probleem, maar als de wand wordt voorzien van stucwerk zoals in dit geval, dan kan het stucwerk deze kromming en rekken niet volgen en ontstaan scheuren; meestal haarscheuren. Indien het stucwerk was voorzien van een wapening (…) dan zouden veel van dit soort haarscheuren voorkomen zijn.
(…)
De metselwerk fundering met getrapte verbreding van het oorspronkelijk woonhuisgedeelte is erg ondiep aangelegd (…) en op een zeer zettingsgevoelige ondergrond.
(…)
De betonvloer in de vrijstaande schuur is een zogenaamde vloer op staal (…). De aanwezige grondslag bestaat uit zeer zettingsgevoelige klei/leem. Het eigen gewicht van de betonvloer samen met de belastingen op de vloer zorgen daarom voor zettingen van de vloer. Scheur 26 in de betonvloer is het gevolg van deze zettingen.
(…)
De aangebouwde uitbreidingen zijn zonder dilatatie aan het eerdere woonhuis verbonden. De nieuwe uitbreidingen zullen nog zettingen ondergaan. (…) Het gevolg is dat de nieuwbouw onbedoeld krachten zal overbrengen naar de bestaande bouw, waardoor die bestaande bouw kan scheuren.
Door het in een latere fase toevoegen van de dakopbouwen wordt eveneens belasting toegevoegd op de bestaande fundering. Ook hier zal extra zetting van deze fundering optreden met het risico op scheurvorming in de bestaande muren;
In de woning zijn diverse doorbraken gemaakt. Ook hierdoor ontstaan extra zettingen welke weer leiden tot scheurvorming in de muren;
De oorspronkelijk ongeïsoleerde buitenmuren zijn, deels, later aan de binnenzijde voorzien van isolatiemateriaal. Dat wil zeggen dat de muur uitzet in zomer/overdag en krimpt in de winter/in de nacht. Omdat deze vervormingen nooit zonder spanningen kunnen optreden, zullen deze leiden tot extra krimpscheuren. (…)
Bij enkele gevels is in een latere fase een extra binnenmuur toegevoegd. Ook deze muur geeft extra belasting op de fundering en daarmee gepaard gaande extra zettingen.
De bovengenoemde schades zijn ontstaan onafhankelijk van het optreden van aardbevingen door gaswinning. Deze schades zouden ook zijn opgetreden indien geen aardbevingstrillingen bij het pand zouden zijn geweest.
(…)
Uit ons onderzoek is vast komen te staan dat de beving van Zeerijp de grootste trillingen heeft gegeven bij het pand ten opzichte van eerdere en/of latere aardbevingen. In een vergelijking met een opname van schades door Noordelijk Schade Taxatie Bureau op 22-07-2014 en Vergnes op 14-03-2016 blijken de toen aanwezige scheuren na de aardbeving van Zeerijp niet verergerd te zijn. Ter illustratie van deze conclusie is een schadevergelijking toegevoegd in deze rapportage en in bijlage G. Er is een vergelijking gemaakt van foto's van Noordelijk Schade Taxatie Bureau op 22-07-2014 en Vergnes op 14-03-2016 (voor Zeerijp) en de foto's van RHDHV (na Zeerijp) Er zijn door de beving Zeerijp 2018 ook geen scheuren bijgekomen. Daardoor is het aannemelijk dat alle opgetreden lagere aardbevingstrillingen, vóór Zeerijp, ook niet tot schade of verergering van bestaande schade hebben geleid.".