RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
zaak-\rolnummer: 8023136 / CV EXPL 19-8905
vonnis van de kantonrechter van 10 november 2020
[eiser] ,
wonende te [adres] ,
eiser, hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders,
de besloten vennootschap
COPY CENTER GRONINGEN B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde, hierna te noemen: Copy Center,
gemachtigde: mr. E. van Dijk, advocaat te Assen.
2 De vaststaande feiten
2.1.
[eiser] is sinds 1 januari 2002 in dienst van Copy Center, een print- en kopieerwinkel aan de [adres] , in de functie van verkoopmedewerker, tegen een salaris van laatstelijk € 2.518,02 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en emolumenten, bij een werkweek van 36 uur.
2.2.
In de laatste arbeidsovereenkomst van partijen, die in september 2015 is aangegaan, is in artikel 7.1. een incorporatiebeding opgenomen, waarin de cao Grafimedia (hierna: de cao) van toepassing is verklaard.
2.3.
De vorige cao (hierna: de eerste cao) kende een looptijd van 1 november 2015 tot en met 31 maart 2018. De daaropvolgende cao (hierna: de tweede cao) kende een looptijd van
1 april 2018 tot en met 31 juli 2020.1 De beide cao's betreffen minimumcao's, waarvan in voor de werknemer voordelige zin kan worden afgeweken.
2.4.
In artikel 2.2. van de eerste cao is bepaald dat de feitelijke uurlonen, d.w.z. de vast overeengekomen bruto uurlonen, gedurende de looptijd van deze cao als volgt worden verhoogd: per 1 april 2016 met 1,5%, per 1 april 2017 met 1%, per 1 oktober 2017 met 1% en per 1 januari 2018 met 0,5%, waarbij bedrijfseigen regelingen worden gerespecteerd.
2.5.
In artikel 2.2. van de tweede cao is bepaald dat de feitelijke uurlonen, d.w.z. de vast overeengekomen uurlonen, gedurende de looptijd van de cao als volgt worden verhoogd: per 1 februari 2019 met € 0,35, per 1 juni 2019 met 1%, per 1 februari 2020 met € 0,36 en per
1 juni 2020 met 1%, waarbij bedrijfseigen regelingen worden gerespecteerd.
2.6.
Artikel 2.2.3. van de beide cao's bevat de definities van uurloon en feitelijk uurloon:
Uurloon
Het uurloon is het loon op basis van inschaling in een van de functieschalen.
Feitelijk uurloon
Het feitelijk uurloon van de medewerker bestaat uit het uurloon op basis van inschaling in één van de functieschalen inclusief een eventuele persoonlijke toeslag, tenzij andere afspraken zijn gemaakt ofwel tussen werkgever en werknemer ofwel tussen werkgever en medezeggenschap in het kader van BETSY zoals vastgelegd in de cao. Het feitelijk uurloon is exclusief:
* een toeslag op basis van de klokurenmatrix
* toeslag voor meeruren
* vakantietoeslag
* eenmalige bruto uitkering
* overige uitkeringen en vergoedingen
2.7.
In artikel 2.4. van de eerste cao is - voor zover van belang - bepaald:
2.4.
Persoonlijke inschaling en aanpassing van het salaris van individuele werknemers
De werknemer ontvangt een uurloon binnen de salarisschaal die hoort bij zijn functie. Het uurloon zal jaarlijks per 1 januari verhoogd worden met 3% tot het maximum van de schaal is bereikt. (…)
Artikel 2.4. van de tweede cao bevat een gelijkluidende bepaling.
2.8.
Op grond van artikel 2.7.1. van de eerste cao heeft de werknemer per kalenderjaar recht op een eenmalige bruto uitkering van 1%. Op grond van artikel 2.7 van de tweede cao heeft de werknemer per kalenderjaar ook recht op een eenmalige bruto uitkering van 1%.
2.9.
De werkzaamheden van [eiser] vallen in de in de cao's vermelde functiefamilie 335, Digitaal Printen, en daarbinnen bij de functie van Medewerker Kopieer- en Printservice. Functiefamilie 335 kent zes functieniveaus, van A t/m F. De functie van [eiser] valt onder functieniveau D, waarmee zijn functie kan worden aangeduid als 335D. Gezien de lengte van zijn dienstverband zit [eiser] aan het maximum van salarisschaal D (als bedoeld in artikel 2.4. van de cao).
2.10.
De beide cao's kenden, met inachtneming van de hiervoor onder 2.4. en 2.5 genoemde loonsverhogingen, in de hierna genoemde periodes de volgende maximum uurlonen voor functieniveau 335D:
* 1 april 2017 - 1 oktober 2017 € 14,27
* 1 oktober 2017 - 1 januari 2018 € 14,42
* 1 januari 2018 - 1 februari 2019 € 14,49
* 1 februari 2019 - 1 juni 2019 € 14,84
* 1 juni 2019 - 1 februari 2020 € 14,98
* vanaf 1 februari 2020 € 15,34
2.11.
Vóór 1 april 2016 werd [eiser] al boven het cao-loon betaald. Per 1 april 2016 heeft Copy Center het bruto uurloon van [eiser] en diens collega-werknemers in één keer verhoogd, in het geval van [eiser] naar een bedrag van € 16,03 bruto en hem sindsdien dienovereenkomstig uitbetaald. [eiser] heeft deze betalingen aanvaard. Hiermee is [eiser] vanaf 1 april 2016 tot op heden door Copy Center steeds boven de geldende maximum uurlonen van de cao betaald.
2.12.
[eiser] heeft van Copy Center de volgende eenmalige netto-uitkeringen ontvangen:
* jaarlijkse uitkering 2015 € 322,01
* eenmalige uitkering 2016 € 1.000,00
* jaarlijkse uitkering 2017 € 324,15
* jaarlijkse uitkering 2018 € 324,15
2.13.
De gemachtigde van [eiser] heeft Copy Center bij brief van 21 december 2018 laten weten dat het aan [eiser] reeds betaalde loon niet overeenkomt met wat hij conform de cao zou hebben moeten verdienen en dat zijn huidige salaris eveneens aan de cao moet worden aangepast. In verband hiermee verzoekt [eiser] in genoemde brief betaling van achterstallig loon en aanpassing van het huidige loon.
2.14.
Copy Center is niet bereid gebleken om aan dit verzoek van [eiser] te voldoen.
5 De beoordeling
5.1.
In geschil tussen partijen is de vraag of Copy Center aan [eiser] vanaf 1 april 2017 de in artikel 2.2. van de beide cao's genoemde periodieke verhogingen verschuldigd is naast de vanaf 1 april 2016 aan [eiser] toegekende (vaste) loonsverhoging ineens tot een bedrag van € 16,03. De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Zij overweegt daartoe het volgende.
5.2.
Artikel 2.2. van de beide cao's bepaalt dat de feitelijke uurlonen, d.w.z. de vast overeengekomen bruto uurlonen gedurende de looptijd van de betreffende cao met de aldaar genoemde bedragen of percentages dienen te worden verhoogd. In het verlengde hiervan definieert artikel 2.2.3. van de cao - voor zover hier van belang - het feitelijk uurloon van de werknemer als volgt: dit bestaat uit het uurloon op basis van inschaling in één van de functieschalen, tenzij andere afspraken zijn gemaakt tussen werkgever en werknemer. Aldus dient de kantonrechter het begrip feitelijk uurloon uit te leggen.
5.3.
De bepalingen van een cao moeten naar objectieve maatstaven worden uitgelegd, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling(en), gelezen in het licht van de hele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de cao-partijen, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke, tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichtingen moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de cao betrokken zijn geweest kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.3
5.4.
De kantonrechter overweegt, met inachtneming van het voorgaande, dat het cao-begrip feitelijk uurloon aldus moet worden begrepen, dat dit, allereerst, het uurloon betreft dat volgt uit de inschaling van de werknemer in één van de functieschalen van de cao. Dit is dus het bedrag dat werkgever op grond van de cao zonder meer ("minimaal") aan werknemer verschuldigd is, op basis van diens functie-inschaling. Daarnaast volgt uit voormelde omschrijving van het feitelijk uurloon (vanaf "tenzij") dat als werkgever en werknemer andere - waaronder, gelet op het minimumkarakter van de cao moet worden verstaan: gunstigere - afspraken over het uurloon hebben gemaakt, dit andere uurloon als het feitelijk uurloon van werknemer moet worden aangemerkt.
5.5.
Artikel 2.2. van de beide cao's brengt mee dat de werkgever over het hiervoor gedefinieerde feitelijk uurloon de in de beide cao's genoemd periodieke loonsverhogingen aan de werknemer verschuldigd is en dient uit te betalen.
5.6.
In dit geval staat vast dat [eiser] reeds vóór aanvang van de in geding zijnde periode (die start op 1 april 2017), namelijk vanaf 1 april 2016, de ingangsdatum van de periodieke loonsverhogingen onder de eerste cao, een vaste (substantiële) loonsverhoging heeft gekregen over zijn toenmalige loon, waarvan door Copy Center onbetwist is gesteld dat dit loon destijds al boven het toenmalige cao-loon lag. Als door Copy Center onbetwist gesteld en becijferd staat vast dat als gevolg van deze loonsverhoging [eiser] vanaf 1 april 2016 tot op heden (en daarmee gedurende de gehele in geding zijnde periode) een bedrag van € 16,03 bruto per uur aan loon heeft ontvangen, waarmee hij (ruimschoots) is beloond boven de bedragen waarop hij, met inachtneming van de periodieke loonsverhogingen op basis van de cao, recht zou hebben gehad.
5.7.
Was Copy Center niettemin gehouden om over het vanaf 1 april 2016 tot € 16,03 per uur verhoogde loon nog eens de in artikel 2.2. van de beide cao's genoemde periodieke loonsverhogingen aan [eiser] te betalen? Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval, omdat de afwijkende partij-afspraak over de loonsverhoging ineens in plaats van de cao-verhogingen geldt.
5.8.
Artikel 12 Wet cao bepaalt dat nietig is elk beding tussen een werkgever en een werknemer dat strijdig is met de cao door welke zij beide zijn gebonden. In plaats van een dergelijk beding geldt de betreffende cao-bepaling waarmee het beding in strijd is. Er is hier sprake van minimumcao's, waarvan door werkgever en werknemer in voor de werknemer voordelige zin mag worden afgeweken. Als dat het geval is, dan gaat de gunstigere partij-afspraak vóór de betreffende cao-bepaling.
5.9.
Bij de beantwoording van de vraag of ten voordele (of ten nadele) van de werknemer van de door de cao voorgeschreven periodieke loonsverhogingen is afgeweken, is gelet op de beoogde minimumgarantie in het voorliggende geval een vergelijking tussen de betreffende partij-afspraak en de overeenkomstige cao-bepaling aangewezen. Elk beding moet ten minste op het niveau van de cao komen.4 Onderzocht moet derhalve worden of de partijafspraak tussen Copy Center en [eiser] hier gunstiger is dan hetgeen met betrekking tot de loonsverhogingen in artikel 2.2. van de cao's is opgenomen.5 Hierbij laten zich meerdere situaties denken. Wanneer partijen op enig moment een loonsverhoging overeenkomen die hoger is dan welke de cao op dat moment voorschrijft, dan is deze afspraak zonder twijfel in het voordeel van de werknemer en daarmee geoorloofd. Maar ook in het geval de bedongen loonsverhogingen niet met die van de cao overeenkomen en in de tijd niet daarmee samenvallen, moet de afwijking van de cao geacht worden ten gunste van de werknemer uit te vallen, indien hij er daardoor in inkomen (méér) op vooruitgaat.
5.10.
Tegen deze achtergrond moet de kantonrechter beoordelen of in de in geding zijnde periode het resultaat van de afwijkende partij-afspraak over de vaste loonsverhoging achterbleef bij hetgeen waartoe de cao-loonsverhogingen zouden hebben geleid (de partij-afspraak wegdenkend). De kantonrechter is van oordeel dat die situatie zich niet voordoet, nu vast staat (vgl. de getallen hiervoor genoemd onder 2.10) dat het met toepassing van de periodieke loonsverhogingen krachtens de beide cao's geldende bruto uurloon voor [eiser] (ruimschoots) beneden het aan hem, met toepassing van de toegekende vaste loonsverhoging ingaande 1 april 2016, toegekende bruto uurloon lag en ligt.
5.11.
Aldus komt de kantonrechter tot de conclusie dat in plaats van de periodieke loonsverhogingen krachtens de cao's tussen partijen vanaf 1 april 2016 de afwijkende partij-afspraak geoorloofd en derhalve van kracht is. De zienswijze van [eiser] , dat hij hiermee ongerechtvaardigd behandeld wordt omdat hij koopkrachtverlies zou lijden in het licht van de inflatie, deelt de kantonrechter niet. Het zij herhaald, als Copy Center hem precies volgens het boekje van de cao's vanaf 1 april 2016 telkens slechts (de minimale) periodieke loonsverhogingen had betaald, had hij juist lagere bedragen aan loon ontvangen.
5.12.
Dit betekent dat [eiser] over de in geding zijnde periode géén recht heeft op betaling van de door hem verlangde periodieke cao-loonsverhogingen. Zijn daarmee verband houdende vorderingen, als bedoeld onder I. en II. worden daarom afgewezen. Hetzelfde geldt voor het door [eiser] onder I. mede gevorderde bedrag aan achterstallige eenmalige uitkering. Dit bedrag is namelijk berekend op basis van de [eiser] niet toekomende cao-loonsverhogingen. Voor het overige heeft [eiser] niet gesteld dat de uitbetaalde eenmalige uitkeringen onjuist zouden zijn.
5.13.
Het voorgaande impliceert dat ook de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW moet worden afgewezen. Omdat aan [eiser] geen achterstallig loon toekomt, is Copy Center niet gehouden om hem gecorrigeerde loonstroken en jaaropgaves te verstrekken. Ook die vordering van [eiser] zal worden afgewezen. Datzelfde lot treft de door [eiser] gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
5.14.
[eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5.15.
Op de gronden zoals weergegeven in overweging 2.5. van het tussenvonnis van 30 juni 2020 - dat in zoverre als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd - heeft Copy Center verzocht om [eiser] in de reële proceskosten te veroordelen voor wat betreft de kosten die gemoeid zijn geweest met de conclusie van antwoord. [eiser] betwist dat hiervoor aanleiding bestaat.
5.16.
De kantonrechter is van oordeel dat voor de door Copy Center bepleite (gedeeltelijke) reële proceskostenveroordeling geen aanleiding is. Een zodanige proceskostenveroordeling is volgens vaste jurisprudentie alleen bij hoge uitzondering aan de orde, indien sprake is van buitengewone omstandigheden waarbij dient te worden gedacht aan gevallen van misbruik van procesrecht of onrechtmatige daad. Daarvoor is nodig dat het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij, achterwege had moeten blijven. Hiervan is pas sprake als eiser de vordering heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.6 De rechter moet, mede gelet op het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter, terughoudend zijn om een situatie als hiervoor bedoeld aanwezig te achten. In dit geval is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van de hiervoor bedoelde buitengewone omstandigheden. In de kern is hier sprake een geschil over de toepasselijkheid van een cao-bepaling, waarvan het [eiser] in beginsel geheel vrij stond om die aan de rechter voor te leggen. Niet kan worden geoordeeld dat (de juridische grondslag van) de door [eiser] ingestelde loonvordering reeds op voorhand als zodanig evident ongegrond moest worden beschouwd, dat [eiser] in redelijkheid niet tot dagvaarding van zijn werkgever had kunnen overgaan. Dat hij aanvankelijk, bij dagvaarding, zich hierbij bediend heeft van ondeugdelijke berekeningen, heeft het partijdebat in de dagvaarding en de conclusie van antwoord weliswaar, in zoverre, nutteloos gemaakt, maar betekent niet dat sprake was van volkomen onnodig procederen. Een partij moet, zoals eerder in de procedure al overwogen, in de loop van een geding in beginsel een eerdere, onjuist gebleken, feitelijke grondslag van zijn vordering kunnen repareren. Daartoe kan hij zijn eis wijzigen zoals voorzien in artikel 130 lid 1 Rv.
5.17.
Aldus zullen de proceskosten aan de zijde van Copy Center op de gebruikelijke wijze aan de hand van het liquidatietarief worden vastgesteld op € 600,00 (2,5 punten x € 240,00) aan salaris gemachtigde.
5.18.
De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar als hierna bij de beslissing te melden.