4.1.
De kernvraag is of gezegd kan worden dat FHCN met de brieven die zij op
12 december 2019 heeft gestuurd, de betrokken werknemer "(1) gedurende de looptijd van het Sociaal Plan, (2) namens de directie van FHCN, (3) schriftelijk heeft geïnformeerd,
(4) dat zijn arbeidsplaats is komen te vervallen dan wel komt te vervallen, (5) als gevolg van reorganisatiemaatregelen, waaronder sluiting, (6) waardoor hij boventallig is geworden of wordt". Als dat zo is, zal FHCN het Sociaal Plan, inclusief wat daarin is bepaald over de ontslagvergoeding, moeten toepassen. Dat is gelet op de laatste volzin van artikel 2.3., waarin staat dat de rechten en plichten uit het Sociaal Plan na het verstrijken van de werkingsduur van kracht blijven, ook het geval als het dienstverband pas na 30 september 2021 wordt beëindigd.
4.2.
Aangezien het Sociaal Plan het karakter heeft van een cao, moet artikel 2.1. volgens vaste rechtspraak worden uitgelegd volgens de zogenoemde 'cao-norm". Bij die uitleg kan volgens de Hoge Raad geen betekenis worden toegekend aan andere stukken dan de tekst van de CAO en de eventueel daarbij behorende toelichting (HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678). De kantonrechter zal daarom verder niet ingaan op hetgeen volgens FHCN met FNV, de OR en/of haar moedermaatschappij over het Sociaal Plan is besproken.
4.4.
De kantonrechter concludeert, kijkend naar de tekst van het Sociaal Plan, dat eisers het gelijk aan hun zijde hebben. Ten eerste de "boventalligheid"": in artikel 5.1 wordt omschreven wat de datum is van boventalligheid. Dit is de datum waarop de werknemer schriftelijk op de hoogte is gesteld van het feit dat zijn functie zal komen te vervallen wegens reorganisatiemaatregelen. Uit de eerste zin van artikel 5.2. blijkt dat het gaat om bestaande functies. Een werknemer wordt dus boventallig als de functie die hij heeft, door reorganisatie gaat verdwijnen. In de brieven van 12 december 2019 staat met zoveel woorden dat die situatie zich hier voordoet: "Uw huidige functie van (…) zal komen te vervallen, uiterlijk wanneer de APS productie in zijn geheel uitgefaseerd is." Dat in die brieven het woord "boventalligheid" niet wordt genoemd, maakt niet dat daarvan geen sprake is.
Wat betreft het begrip "arbeidsplaats": FHCN heeft ter zitting bepleit dat niet aan artikel 2.1 is voldaan omdat in de brieven niet staat dat de arbeidsplaats komt te vervallen en ook nog niet vaststaat dat dit het geval zal zijn. Volgens haar is met "zijn arbeidsplaats" namelijk niet, zoals eisers betogen, "zijn functie" bedoeld, maar "zijn dienstverband met werkzaamheden waarvoor loon wordt verricht". Ook dit standpunt wordt verworpen omdat die lezing van FHCN in de context van de bewuste zin niet logisch is. In artikel 2.1. wordt immers gesproken over een arbeidsplaats die "is komen te vervallen, dan wel komt te vervallen". Van een dienstverband kan niet worden gezegd dat deze "is komen vervallen"; van een functie wel. Bovendien rijst de vraag waarom partijen - als dat hun bedoeling was - in artikel 2.1. niet eenvoudigweg het woord dienstverband of arbeidsovereenkomst hebben gebruikt.
Daar komt bij dat ook werknemers die volgens FHCN in een nieuwe functie kunnen worden herplaatst en die dus niet hoeven te worden ontslagen, onder de werking van het Sociaal Plan vallen. Deze werknemers kunnen een beroep doen op de daarin voorziene herplaatsings-procedure en eventueel bezwaar maken bij de begeleidingscommissie. Of hun dienstverband wel of niet zal eindigen en of zij dan recht hebben op de in het Sociaal Plan genoemde ontslagvergoeding, hangt af van de vraag of zij die nieuwe functie terecht hebben geweigerd.
4.5.
De kantonrechter constateert net als de voorzieningenrechter wel dat het Sociaal Plan een leemte kent, in die zin dat artikel 5.2. er van uit lijkt te gaan dat op het moment dat de directie van FHCN de in artikel 2.1 bedoelde informatie verstrekt, al een einddatum en ontslagvergoeding bekend zijn en kunnen worden meegedeeld. Dat is hier niet het geval omdat kennelijk nog niet duidelijk is wanneer de functies van de werknemers precies komen te vervallen. Eisers kunnen daarom nog geen integrale nakoming van artikel 5.2. verlangen.
Dit neemt niet weg dat het Sociaal Plan van toepassing is geworden: artikel 2.1. bevat immers niet de eis of het voorbehoud dat FHCN ook al een concrete einddatum moet hebben genoemd. Ook uit artikel 5.2 zelf blijkt niet dat het de bedoeling is geweest om de toepasselijkheid van het Sociaal Plan daar van af te laten hangen.
Overigens is een ontslagvergoeding, zoals FNV ter zitting bevestigde, alleen aan de orde als de arbeidsovereenkomst met FHCN daadwerkelijk eindigt. Dat zal nog moeten blijken.
4.6.
De conclusie is dat de brieven van 12 december 2019 en brieven van gelijke strekking die nadien door FHCN zijn verzonden moeten worden aangemerkt als schriftelijke informatie als bedoeld in artikel 2.1 van het Sociaal Plan en dat werknemers die een dergelijke brief hebben ontvangen een beroep kunnen doen op het Sociaal Plan en (tenzij sprake is van één van de in het Sociaal Plan genoemde uitzonderingen, zoals het ongegrond weigeren van een passende functie) indien zij daadwerkelijk door FHCN worden ontslagen, recht hebben op de daarin bepaalde ontslagvergoeding.
4.7.
Gelet op het voorgaande zullen de verklaringen voor recht die [eisende partijen] hebben gevraagd onder A.1 en 2 en die FNV heeft gevraagd onder B.1 en 2 worden toegewezen. Dat geldt ook voor de onder C en D.1 en 3 geformuleerde vorderingen tot nakoming van het Sociaal, met dien verstande dat nog geen nakoming kan worden verlangd van artikel 5.2 voor zover daarin is bepaald dat (al) een einddatum en ontslagvergoeding wordt meegedeeld.
De vordering die FNV onder D.2 heeft geformuleerd, te weten dat aan alle betreffende werknemers een (nieuwe) schriftelijke mededeling moet worden gestuurd over het besluit van 12 december 2019, zal als te ruim geformuleerd worden afgewezen. FHCN is - als dit nog niet is gebeurd - slechts gehouden om die werknemers alsnog mee te delen dat en binnen welke termijn bezwaar bij de begeleidingscommissie kan worden gemaakt.
Voor toepassing van een dwangsom ziet de kantonrechter op dit moment geen aanleiding. Naar zij begrijpt heeft FHCN het vonnis van de voorzieningenrechter inmiddels uitgevoerd en een begeleidingscommissie ingesteld. De kantonrechter gaat er van uit dat FHCN ook het onderhavige vonnis zal naleven, althans zolang in rechte niet iets anders is beslist.
4.8.
Aangezien de vordering tot nakoming van het Sociaal Plan wordt toegewezen, zal de kantonrechter de vorderingen van [eisende partijen] onder E, die zien op het verschuldigd worden van een materiele en immateriële schadevergoeding als dat niet gebeurd, afwijzen. De kantonrechter acht die vorderingen prematuur en te weinig bepaald.
4.10.
FHCN zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moeten dragen.
De beslissing
De kantonrechter:
jegens [eisende partijen]
1. verklaart voor recht:
a. dat het Sociaal Plan 2016-2021 op [eisende partijen] van toepassing is en dat de rechten en plichten voortvloeiende uit dit Sociaal Plan van kracht blijven ook nadat de werkingsduur van dit Sociaal Plan is verstreken;
b. dat FHCN in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende verplichting om het Sociaal Plan op [eisende partijen] toe te passen;
2. veroordeelt FHCN tot nakoming van het Sociaal Plan 2016-2021 jegens [eisende partijen] , ook nadat de werkingsduur van dit Sociaal Plan is verstreken, met dien verstande dat nog geen nakoming kan worden gevorderd van artikel 5.2 voor zover daarin is bepaald dat (al) een einddatum en ontslagvergoeding aan hen wordt meegedeeld;
3. verklaart voor recht:
a. dat het Sociaal Plan 2016-2021 van toepassing is op alle werknemers in dienst van FHCN op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd naar Nederlands recht, die op 12 december 2019 een brief van FHCN hebben ontvangen of nog zullen ontvangen gedurende de looptijd van dit Sociaal Plan, over het verval van hun arbeidsplaats, dan wel het verval van hun functie, wegens reorganisatiemaatregelen, waardoor zij boventallig zijn geworden of worden;
b. dat FHCN in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende verplichting om het Sociaal Plan toe te passen op alle werknemers in dienst van FHCN op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd naar Nederlands recht, die op 12 december 2019 een brief van FHCN hebben ontvangen over het verval van hun arbeidsplaats, dan wel het verval van hun functie, wegens reorganisatiemaatregelen, waardoor zij boventallig zijn geworden of worden;
4. veroordeelt FHCN tot:
a. nakoming van het Sociaal Plan 2016-2021 jegens alle werknemers in dienst van FHCN op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd naar Nederlands recht, die op 12 december 2019 een brief van FHCN hebben ontvangen of nog zullen ontvangen gedurende de looptijd van dit Sociaal Plan, over het verval van hun arbeidsplaats, dan wel het verval van hun functie, wegens reorganisatiemaatregelen, waardoor zij boventallig zijn geworden of worden, met dien verstande dat nog geen nakoming kan worden gevorderd van artikel 5.2 voor zover daarin is bepaald dat (al) een einddatum en ontslagvergoeding aan hen wordt meegedeeld;
b. intrekking van alle beslissingen op bezwaar die door FHCN zijn genomen op basis van een advies van de eigen (onbevoegde) Bezwaarcommissie, alsook intrekking van alle overige beslissingen die vallen onder het toepassings-bereik va het Sociaal Plan 2012-2016 en die zijn genomen (mede) op basis van een advies van de eigen (onbevoegde) bezwaarcommissie (zie artikel 3, 'Hardheidsclausule'), of op basis van een beoordeling door de Bezwaarcommissie (zie artikel 6.2., "Weigering passende functie);
5. veroordeelt FHCN om aan FNV € 20.000,00 te betalen aan schadevergoeding;
jegens [eisende partijen] en FNV
6. veroordeelt FHCN tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van eisers begroot op € 106,47 aan dagvaardingskosten, € 499,00 aan vast recht en € 720,00 aan salaris gemachtigde;
7. verklaart de in dit vonnis uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2020.
typ/conc: 536/MER
coll: