Procesverloop
In het besluit van 19 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om toekenning van een dwangsom afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In het besluit van 16 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft bij brief van 21 april 2021 een kopie overgelegd van de huurovereenkomst die zij op 30 april 2019 heeft ondertekend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.1
Eiseres staat vanaf 3 augustus 2019 ingeschreven in de gemeente Emmen. Voor die datum woonde zij in de gemeente Den Haag. Zij ontving van die gemeente een vervoersvoorziening in de vorm van een Canta, een vervoerskostenvoorziening ten behoeve van de Canta en een rolstoel.
1.2
Op 17 mei 2019 heeft zij contact opgenomen met de gemeente Emmen. Zij heeft in een telefonisch gesprek de gemeente Emmen gevraagd om de vervoersvoorzieningen die zij op dat moment van de gemeente Den Haag ontving, over te nemen.
1.3
Bij e-mail van 3 augustus 2019 heeft eiseres verweerder meegedeeld dat zij per die datum staat ingeschreven bij de gemeente Emmen. In die e-mail heeft zij aangegeven dat de gemeente Emmen per direct het traject voor de overname van haar vervoersvoorzieningen dient te starten. Op 5 augustus 2019 heeft verweerder de ontvangst van de e-mail van 3 augustus 2019 bevestigd.
1.4
Op 10 september 2019 heeft een medewerker van De Toegang, de organisatie die voor verweerder de onderzoeken in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) verricht, een huisbezoek bij eiseres afgelegd. Van dit huisbezoek is een gespreksverslag opgesteld, dat eiseres op 17 oktober 2019 heeft ondertekend.
1.5
Op 6 oktober 2019 heeft eiseres verweerder een ingebrekestelling gestuurd, omdat zij op die datum nog geen besluit van verweerder had ontvangen op haar aanvraag. Zij is van mening dat zij op 5 augustus 2019 een aanvraag heeft ingediend, waardoor de beslistermijn op 16 september 2019 verliep. Zij heeft verweerder twee weken de tijd gegeven om alsnog een besluit te nemen. Als verweerder niet binnen die termijn reageert, is een dwangsom verschuldigd.
1.6
Eind oktober 2019 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 21 april 2020 (zaaknummer LEE 19/4162) het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder inmiddels op de aanvraag had beslist.
1.7
Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd eiseres een dwangsom toe te kennen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres op 3 dan wel 5 augustus 2019 geen aanvraag heeft ingediend, maar een melding heeft gedaan. De aanvraag is naar de mening van verweerder pas op 17 oktober 2019 (in het besluit staat abusievelijk 17 oktober 2020) ingediend. De ingebrekestelling is daarom vóór de datum van de aanvraag ingediend, zodat geen dwangsom is verschuldigd. Verweerder heeft zijn standpunt in de bezwaarprocedure gehandhaafd.
Het standpunt van eiseres
2. Eiseres is van mening dat zij op 17 mei 2019 een melding heeft gedaan. Zij heeft na die melding uitgebreid met een medewerker van de gemeente Emmen gesproken over haar verhuizing naar die plaats. Tijdens dat telefoongesprek is haar verteld dat zij vanaf het moment dat zij staat ingeschreven bij de gemeente Emmen een aanvraag kan indienen. Eiseres heeft zich op 3 augustus 2019 ingeschreven bij de gemeente Emmen en op diezelfde dag een aanvraag ingediend. De gemeente Emmen heeft die aanvraag op 5 augustus 2019 bevestigd. Uit de digitale omgeving van de gemeente Emmen blijkt ook dat zij een aanvraag heeft gedaan. Vervolgens is tijdens het huisbezoek van 10 september 2019 uitdrukkelijk de aanvraag van eiseres besproken. Eiseres verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 april 2020, waaruit naar haar mening blijkt dat de rechtbank er ook vanuit gaat dat op 3 augustus 2019 een aanvraag is gedaan en geen melding. Naar de mening van eiseres mocht zij uit uitlatingen en gedragingen van medewerkers van de gemeente afleiden dat zij op 3 augustus 2019 een aanvraag had ingediend. Zij doet derhalve een beroep op het vertrouwensbeginsel.
2.1
Ook in het geval moet worden aangenomen dat zij op 3 augustus 2019 geen aanvraag heeft ingediend, dan is zij van mening dat verweerder artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 heeft geschonden. Er is in haar geval immers sprake van spoed. Verweerder heeft daar ten onrechte geen rekening mee gehouden. De gemeente heeft aldus nagelaten om een tijdelijke maatwerkvoorziening te treffen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat, in het geval ervan uit moet worden gegaan dat er op 3 augustus 2019 een melding is gedaan, op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo, verweerder zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na de melding onderzoek dient te doen. Verweerder heeft dat niet gedaan, zodat wat eiseres betreft de aanvraag op 3 augustus 2019 geacht moet worden te zijn ingediend.
Het standpunt van verweerder
3. Het gespreksverslag dat eiseres op 17 oktober 2019 heeft ondertekend, ziet verweerder als de aanvraag. Door dit verslag te tekenen, is eiseres akkoord gegaan met de inhoud ervan en daarmee ook met de datum van de melding en de aanvraag. De melding is gedaan op 3 dan wel 5 augustus 2019. Eiseres kan niet op 17 mei 2019 een melding hebben gedaan, omdat zij pas vanaf 3 augustus 2019 in de gemeente Emmen woont. Vanaf die datum kan zij pas een melding doen. Eiseres heeft op 3 augustus 2019 voor het eerst integraal informatie gegeven die nodig is voor de beoordeling van de melding. Op dat moment wordt pas invulling gegeven aan het onderzoek naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. De aanvraag is vervolgens gedaan op 17 oktober 2019, door ondertekening van het gespreksverslag. Verweerder is van mening dat niet is gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Het oordeel van de rechtbank
4.1.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat als een beschikking op een aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
4.2
De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is wanneer eiseres de aanvraag zoals bedoeld in het hierboven genoemde artikel heeft gedaan. Eiseres is van mening dat zij op 3 dan wel 5 augustus 2019 een aanvraag heeft gedaan, terwijl verweerder ervan uitgaat dat eiseres die pas op 17 oktober 2019 heeft gedaan.
4.3
Van belang zijn in dit geval de volgende bepalingen uit de Wmo 2015. Als hoofdregel geldt dat, indien bij verweerder melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, verweerder zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert (artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015). Op grond van het negende lid van dat artikel kan een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij dit onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken. Als het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken, kan een aanvraag worden ingediend zonder de afronding van het onderzoek af te wachten. Uit artikel 2.3.5, tweede lid, van de Wmo 2015 volgt dat verweerder vervolgens binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking geeft.
4.4
Partijen verschillen van mening over de duiding van de telefonische contacten die er zijn geweest en de e-mails en brieven die zijn verzonden. Eiseres is van mening dat zij op 17 mei 2019 een melding heeft gedaan. De rechtbank is het daar niet mee eens. Zij woonde op dat moment nog niet in de gemeente Emmen – pas vanaf 3 augustus 2019 stond zij daar ingeschreven - en kon zich om die reden nog niet bij de gemeente Emmen melden voor een Wmo-voorziening. Uit de wetsgeschiedenjs blijkt dat alleen een ingezetene een melding als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 kan doen (TK 33.841, nr. 3, Memorie van Toelichting, pagina 29, paragraaf 3.4, eerste volzin). Uit de huurovereenkomst die eiseres heeft overgelegd waaruit blijkt dat de huur op 1 mei 2019 is ingegaan, kan niet worden afgeleid dat eiseres ook daadwerkelijk vanaf die datum in Emmen woonde. Een woning kan namelijk worden gehuurd terwijl er feitelijk nog niet in wordt verbleven.
4.5
Verder is de rechtbank van oordeel dat uit de opmerking van een medewerker van de gemeente Emmen, dat eiseres vanaf het moment van inschrijving in de gemeente Emmen een aanvraag in kan dienen, niet kan worden afgeleid dat verweerder ervan uitgaat dat zij in mei 2019 een melding heeft gedaan. Dit blijkt namelijk niet uit het dossier. Waar de medewerker van de gemeente Emmen het woord ‘aanvraag’ heeft gebruikt, wordt daarmee naar het oordeel van de rechtbank bedoeld de aanvraagprocedure voor een Wmo-voorziening en niet de formele aanvraag in de zin van artikel 2.3.5 van de Wmo 2015. Dat eiseres onbekend zou zijn met de aanvraagprocedure en de in dat kader gebruikte begrippen, acht de rechtbank niet aannemelijk, omdat zij bij de gemeente Den Haag al meerdere Wmo-voorzieningen had aangevraagd.
4.6
Per 3 augustus 2019 woont eiseres in de gemeente Emmen. Zij geeft aan dat zij op zaterdag 3 augustus 2019 een aanvraag heeft ingediend en dat de gemeente die aanvraag op maandag 5 augustus 2019 heeft bevestigd. Eiseres heeft een afdruk van Mijnloket overgelegd, waaruit blijkt dat de gemeente op 5 augustus 2019 een e-mail heeft ontvangen inzake een WMO-aanvraag. Verder heeft eiseres op 5 augustus 2019 een e-mail ontvangen van een medewerkster van de gemeente Emmen, waarin de medewerkster vraagt om het BSN-nummer van eiseres, zodat de aanvraag kan gaan lopen.
4.7
De rechtbank is van oordeel dat uit de mededelingen die aan eiseres zijn gedaan niet kan worden afgeleid dat verweerder ervan uitgaat dat eiseres op 3 dan wel 5 augustus 2019 een aanvraag in de zin van artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 heeft gedaan. In de e-mail van 5 augustus 2019 van een medewerkster van de gemeente Emmen aan eiseres, schrijft de medewerkster dat zij de aanmelding van eiseres wil starten. Ook gebruikt zij in die e-mail het woord ‘aanvraag’, maar uit de context van de e-mail maakt de rechtbank op dat hiermee wordt bedoeld de aanvraagprocedure die loopt van de melding tot en met een besluit en niet de aanvraag in de zin van artikel 2.3.5 van de Wmo 2015. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor het gebruik van het woord ‘aanvraag’ zoals die blijkt uit het afschrift van Mijnloket.
4.8
Aan het feit dat in de uitspraak van de rechtbank van 21 april 2020 onder het procesverloop staat dat eiseres op 3 augustus 2019 aanvragen heeft ingediend, kent de rechtbank in deze zaak niet het gewicht toe dat eiseres daaraan toekent. De uitspraak heeft betrekking op het beroep dat eiseres heeft gedaan op het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag. De rechtbank is in deze uitspraak niet expliciet ingegaan op de vraag of er op 3 augustus 2019 een aanvraag is gedaan, omdat deze vraag in die procedure niet aan de orde is gekomen. In de uitspraak van 21 april 2020 wordt geconstateerd dat verweerder inmiddels besluiten op de aanvraag heeft genomen en dat de wettelijke beslistermijn is overschreden. De rechtbank kan op basis van de uitspraak van 21 april 2020 dan ook niet concluderen dat er in die uitspraak vanuit is gegaan dat eiseres op 3 augustus 2019 een aanvraag heeft ingediend en niet een melding heeft gedaan.
4.9
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres pas op 3 dan wel 5 augustus 2019 een melding heeft gedaan. Dat betekent dat verweerder binnen een termijn van zes weken onderzoek had moeten doen. De onderzoekstermijn eindigt in dat geval op 14 dan wel 16 september 2019. Verweerder heeft deze termijn niet gehaald. Eiseres had in dat geval een aanvraag kunnen indienen zonder de afronding van het onderzoek af te wachten. Dat volgt uit artikel 2.3.2, negende lid, van de Wmo 2015. Dat heeft zij echter niet gedaan. Zij heeft in plaats daarvan een beroep-niet-tijdig ingediend bij de rechtbank. Verweerder heeft het onderzoek afgerond op 17 oktober 2019. De rechtbank is van oordeel dat deze datum als datum van de aanvraag moet worden aangemerkt. Eiseres heeft op die datum de volgende verklaring ondertekend: ‘Ondertekening aanvraag WMO. Het is belangrijk dat de aanvraag wordt ondertekend. Zonder handtekening is de aanvraag niet geldig en kan de gemeente de aanvraag niet in behandeling nemen. “
4.10
Eiseres heeft een ingebrekestelling ingediend op 6 oktober 2019, derhalve voordat de aanvraag was ingediend. Dit betekent dat de ingebrekestelling is ingediend voordat een beslistermijn is verstreken. Verweerder heeft daarom op goede gronden besloten eiseres geen dwangsommen toe te kennen.
4.11
Voor wat betreft het standpunt van eiseres dat verweerder een tijdelijke maatwerkvoorziening had moeten treffen, overweegt de rechtbank dat dit buiten de omvang van het geschil valt. Deze zaak heeft alleen betrekking op het besluit van verweerder om eiseres geen dwangsom toe te kennen. De rechtbank zal zich dan ook niet uitspreken over een eventuele schending van artikel 2.3.3 van de Wmo 2015.
4.12
Het beroep is ongegrond.
4.13
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.