[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 juli 2021.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Buitenhuis, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks 24 juli 2019 tot en met 3 augustus 2020 te Drachten, althans ((ook) elders) in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten,
- ( meermalen) zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of gehouden, en/of
- ( meermalen) zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of op en neer bewogen en/of gehouden, en/of
- ( meermalen) zijn penis in de mond van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of gehouden, en/of
- ( meermalen) zijn tong in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of gehouden, en/of
- ( meermalen) zich heeft laten aftrekken door die [slachtoffer] .
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde op alle onderdelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat het zich laten aftrekken door de minderjarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) weliswaar heeft plaatsgevonden maar dat niet kan worden vastgesteld dat dit in verband stond met het seksueel binnendringen, hetgeen de kern van het verwijt vormt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 juli 2021;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 september 2020, opgenomen op pagina 472 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRCC20012 d.d. 23 december 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 oktober 2020, opgenomen op pagina 506 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .
Met betrekking tot het hiervoor weergegeven standpunt van de raadsvrouw overweegt de rechtbank dat nu de feitelijke handeling van het aftrekken wel bewezen kan worden en dit onder de gegeven omstandigheden evenzeer ontuchtige handelingen betreft, de rechtbank geen aanleiding ziet dit onderdeel uit de bewezenverklaring te strepen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 24 juli 2019 tot en met 3 augustus 2020 te Drachten met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2004, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten,
- meermalen zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en gehouden, en
- meermalen zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en op en neer bewogen, en
- meermalen zijn penis in de mond van die [slachtoffer] heeft gebracht en gehouden, en
- meermalen zijn tong in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en gehouden, en
- meermalen zich heeft laten aftrekken door die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden (hierna te bespreken).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een werkstraf en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel een dag bedraagt. Aan het voorwaardelijke deel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld. Verdachte is reeds onder behandeling. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de zaak reeds grote gevolgen voor hem heeft gehad. Verdachte was en is een goede bekende van het gezin en de ouders van het slachtoffer hebben hem vergeven. Het is niet de wens van het gezin dat verdachte naar de gevangenis moet.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport d.d. 27 mei 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De destijds 32-jarige verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer tien maanden schuldig gemaakt aan het hebben van seks met het aanvankelijk veertienjarige en later vijftienjarige slachtoffer. Dit vond ongeveer tien keer plaats, waarvan enkele malen zonder condoom.
De rechtbank acht het handelen van verdachte ernstig en kwalijk. Verdachte was een zeer goede bekende van het gezin van het slachtoffer. Hij maakte min of meer onderdeel uit van het gezin en beschouwde de ouders van het slachtoffer als zijn eigen ouders en het slachtoffer als zijn zusje. Het misbruik vond plaats in een situatie waarin het slachtoffer intimiteit zocht en de wens had door verdachte, een voor haar vertrouwd persoon, te worden ontmaagd. Verdachte wist hoe jong het slachtoffer was, hij kende haar al van kleins af aan. Hij had als volwassene weerstand moeten bieden aan haar toenadering en haar daarmee moeten beschermen.
Door dit niet te doen en bovendien in een later stadium ook zelf het initiatief voor seks met het slachtoffer te nemen, heeft verdachte inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en emotionele integriteit en haar ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. De ervaring leert dat (jeugdige) slachtoffers van zedendelicten in een later stadium psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en vanuit het oogpunt van generale preventie overweegt de rechtbank dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur het enige juiste uitgangspunt voor de strafmaat is. Bij het bepalen van de hoogte van de straf slaat de rechtbank acht op de volgende (persoonlijke) omstandigheden.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat verdachte reeds is gestart met een behandeling in de polikliniek forensische psychiatrie. Er bestaan thans geen aanwijzingen voor pedofilie, wel zijn er aanwijzingen voor ontwikkelingspathologie en mogelijk intellectuele beperkingen, hetgeen nader onderzoek verdient. De reclassering schat de kans op recidive laag in en adviseert om aan verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek.
De rechtbank zal er niet toe overgaan om alsnog een psychologisch onderzoeksrapport omtrent verdachte te laten opmaken, maar houdt wel degelijk rekening met de genoemde aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek. De rechtbank ziet dat verdachte een kwetsbare en schuldbewuste dader zonder strafblad is die zich reeds bereid heeft getoond aan zijn problematiek te willen werken. Hierin vindt de rechtbank aanleiding om een groot deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank weegt daarbij eveneens mee dat het slachtoffer en haar ouders de uitdrukkelijke wens hebben dat verdachte in het geheel niet de gevangenis ingaat, hetgeen gelet op de ernst van het feit echter niet aan de orde is.
Alles overwegend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daaraan zullen de door de reclassering geadviseerde voorwaarden worden gekoppeld.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 9 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk vijf dagen na onherroepelijk worden van deze uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en blijft zich melden zolang de reclassering dit nodig acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van drie jaren onder behandeling zal stellen van de polikliniek forensische psychiatrie te Leeuwarden of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. S.T. Kooistra en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2021.
Mrs. Kooistra en Van der Woude zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.