Last onder dwangsom stoppen met werkzaamheden op zandwinplas Weperpolder t.b.v. aanleg drijvend zonnepark
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval sprake is geweest van overtreding van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (de Wnb). Door de plaatsing van de zonnepanelen kan een deel van de plas niet meer worden gebruikt door de vogels die de plas normaal gesproken als rust- en slaapplaats gebruiken. De beschikbare ruimte wordt aanzienlijk verminderd. In de winterperiode wordt die ruimte door de vorst nog extra beperkt, terwijl juist dan de kans bestaat dat veel vogels daar een plek zoeken omdat de nabij gelegen ondiepe Fochteloërveenplassen dichtgevroren kunnen zijn. Het rapport van Royal Haskoning van 5 oktober 2018 dat eiseres overlegt, bevestigt dit. De rechtbank kwalificeert de situatie zoals die ontstaat door zowel de aanleg van het testpark op de plas als het gebruik daarvan, als een opzettelijke beschadiging van rustplaatsen van vogels. Nu eiseres ten tijde van de aanleg van het testpark niet beschikte over een ontheffing in de zin van de Wnb, heeft zij voornoemd verbod overtreden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in dit geval terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is geweest van overtreding van artikel 3.1, vierde lid, van de Wnb. Daarbij is onder meer van belang dat Royal Haskoning in voornoemd rapport de aanbeveling heeft opgenomen om tijdens de aanlegfase van het testpark rekening te houden met de eventuele aanwezigheid van grote groepen ganzen, waardoor dan alleen onder bepaalde voorwaarden in de plas kan worden gewerkt. Daarnaast is van belang dat uit de rapportage van 10 december 2018 volgt dat toezichthouders op 28 november 2018 voor zonsopgang hebben geconstateerd dat namens eiseres werkzaamheden aan de rand van de plas werden uitgevoerd, dat tegelijkertijd duizenden kolganzen aanwezig waren en dat de werkzaamheden voor onrust onder de ganzen hebben gezorgd die op het water wilden neerstrijken.
In dit geval was verweerder in beginsel bevoegd om handhavend op te treden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in dit geval terecht op het standpunt gesteld dat ten tijde van het primaire besluit geen concreet zicht op legalisatie bestond. Hoewel eiseres in oktober 2018 een ontheffingsaanvraag had ingediend, was de behandeling van die aanvraag nog niet afgerond toen eiseres met de aanlegwerkzaamheden begon.
Voorts was handhavend optreden in dit concrete geval niet zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat verweerder van optreden had behoren af te zien. Eiseres was begonnen met de aanlegwerkzaamheden terwijl zij op basis van het rapport van Royal Haskoning wist of redelijkerwijs kon weten dat die werkzaamheden tot overtreding van de Wnb zouden leiden. Ook was eiseres met die werkzaamheden begonnen terwijl zij nog geen duidelijkheid had gekregen over (verweerders visie op) haar ontheffingsaanvraag. Voor eiseres waren vooral financiële belangen gemoeid met het voortzetten van de werkzaamheden. Haar stelling over het mogelijk oplopen van schade, dusdanig dat deze onevenredig werd, door het handhavend optreden heeft eiseres niet geconcretiseerd. Verweerder heeft aan de belangen gemoeid met handhavend optreden zwaarder gewicht mogen toekennen dan aan de belangen van eiseres gemoeid met het achterwege laten van handhavend optreden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval in redelijkheid bepaald dat eiseres de overtredingen onmiddellijk moest beëindigen. Daarnaast volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat de hoogte van de dwangsom per overtreding te hoog is in relatie tot de met de last te dienen doelen.
De rechtbank verklaart het beroep inzake de last onder dwangsom ongegrond.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres € 80.000,- aan dwangsommen heeft verbeurd. Eiseres heeft pas op 18 december 2018 kennis kunnen nemen van het handhavingsbesluit en van wat van haar werd verwacht om de overtredingen te beëindigen zonder dwangsommen te verbeuren. De gevolgen van de wijze van bekendmaking komen in dit geval geheel voor rekening en risico van verweerder. De rechtbank verklaart het beroep op dit punt gegrond, vernietigt het besluit over de invordering voorzover is vastgesteld dat eiseres € 80.000,- aan dwangsommen heeft verbeurd en voorziet zelf in deze zaak door te bepalen dat eiseres € 40.000,- aan dwangsommen heeft verbeurd.