RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
zaaknummer.: 10046027 AR VERZ 22-66
beschikking van de kantonrechter van d.d. 3 november 2022
[verzoeker] .,
wonende te [plaats] ,
verzoekende partij inzake het inleidende verzoek, verwerende partij inzake het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. A.Z. van Braam,
Romaris Staal B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
verwerende partij inzake van het inleidende verzoek, verzoekende partij inzake het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. D. Lacevic.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Romaris worden genoemd.
2 De feiten
2.1.
[verzoeker] is op 3 januari 2022 als algemeen productiemedewerker voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Romaris voor 38 uur per werkweek tegen een brutoloon van € 2.080,- per maand te verhogen met 8% vakantietoeslag.
2.2.
Op 14 juni 2022 rond 20.00 uur is [verzoeker] op het terrein van Romaris een ongeval overkomen, waarbij hij een driedubbele breuk heeft opgelopen aan zijn rechterbeen. Sindsdien is [verzoeker] arbeidsongeschikt.
2.3.
Romaris heeft [verzoeker] op 15 juni 2022 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van die datum staat als reden het volgende vermeld: “Gisteravond om 20.00 uur ben jij, uit baldadigheid, op een rijdende heftruck gesprongen en toen gevallen met alle gevolgen van dien. Er was geen enkele aanleiding om op de heftruck te springen. Je werkzaamheden bij Romaris Staal hebben hier niets mee te maken. (…) Veiligheid is zoals je weet zeer belangrijk en essentieel hier in het bedrijf, jij bent hier ook op gewezen en je weet van de regels die wij hanteren. Dat heb jij met deze actie overtreden en wij kunnen dat niet tolereren en het is dan ook een ernstige overtreding. Wij zijn ons dan ook genoodzaakt je ontslag te geven op staande voet”.
2.4.
De arbeidsinspectie is op 22 juni 2022 een onderzoek gestart naar het arbeidsongeval. De arbeidsinspectie heeft Romaris bij brief - onder meer - gemeld dat de arbeidsinspecteur geen oorzakelijk verband heeft kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet door de werkgever en de oorzaak van het arbeidsongeval.
2.4.
Bij brief van 11 juli 2022 heeft de gemachtigde van [verzoeker] verweer gevoerd tegen het ontslag op staande voet en bestreden dat sprake is van een dringende reden.
2.5.
Romaris heeft het ontslag op staande voet gehandhaafd en nadien geen loon meer betaald aan [verzoeker] .
3 Het verzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. vernietiging van het ontslag op staande voet d.d. 15 juni 2022 en herstel van de dienstbetrekking;
B. doorbetaling van het loon c.a. vanaf 15 juli 2022 groot € 2.080,- bruto per maand totdat het dienstverband op rechtsgeldige wijze zal zijn geëindigd;
C. voldoening van de vakantiebijslag 2021/2022 groot 8% van het brutoloon;
D. betaling van de wettelijke verhoging over het onbetaald gebleven loon;
E. betaling van de wettelijke rente over voorgaande posten tot aan de dag der algehele voldoening;
F. betaling van de kosten en nakosten van dit geding.
3.2.
[verzoeker] legt aan het verzoek het volgende ten grondslag. Er was geen sprake van een dringende reden voor ontslag. Het ongeval is gebeurd bij een gewone uitoefening van de werkzaamheden, er is geen sprake van baldadigheid, maar van een moment van onoplettendheid en van minder adequaat reageren door [naam medewerker heftruck] (de heftruckchauffeur), waardoor het ongeval heeft kunnen ontstaan. [verzoeker] is voordien nimmer aangesproken op zijn werkwijze of gedrag. Integendeel, Romaris was zeer tevreden over zijn functioneren. Het ontslag op staande voet is ingegeven door de angst bij Romaris opnieuw een boete van de arbeidsinspectie opgelegd te krijgen.
3.3.
Romaris heeft verweer gevoerd tegen het verzoek.
4 Het verweer en het (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek
4.1.
Romaris verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte vernietiging van het ontslag op staande voet moet worden afgewezen.
4.2.
Romaris heeft daarnaast verzocht om:
a. de arbeidsovereenkomst te ontbinden, voor het geval de kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst nog mocht bestaan, althans voorwaardelijk te ontbinden voor het geval de kantonrechter de procedures zou splitsen en niet gelijktijdig zou behandelen vanwege tijd gemoeid met getuigenverhoor;
b. een en ander met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure, inclusief salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten.
4.3.
Romaris heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat [verzoeker] verwijtbaar heeft gehandeld door niet de binnen het bedrijf vereiste voorzichtigheid in acht te nemen en zich niet aan de veiligheidsvoorschriften te houden. Zo maakte hij er een soort gewoonte van om op rijdende heftrucks te springen en is hij meerdere malen gewaarschuwd dat niet (meer) te doen. Ook tijdens het voorval op 14 juni 2022 wilde [verzoeker] op een rijdende heftruck springen, maar hij greep mis en is daarbij gevallen, waarna de heftruck over zijn enkel is gereden. Subsidiair is door het voorval sprake van verstoorde arbeidsverhoudingen. Romaris is een relatief kleine werkgever en is door het voorval zo ontstemd dat van een vruchtbare samenwerking geen sprake meer kan zijn. Ook de andere werknemers zien een verdere samenwerking met [verzoeker] niet meer zitten.
4.4.
[verzoeker] heeft verweer gevoerd tegen het tegenverzoek.
5 De beoordeling
Het verzoek en het (voorwaardelijk) tegenverzoek.
5.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of het ontslag op staande voet dient te worden vernietigd. De kantonrechter ziet aanleiding om in het kader van deze procedure daarnaast in te gaan op het tegenverzoek van Romaris. [verzoeker] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt en de kantonrechter acht het wenselijk dat gelijktijdig op de verzoeken wordt beslist.
5.2.
De kantonrechter overweegt allereerst dat [verzoeker] zijn verzoek tijdig heeft ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is c.q. zou zijn geëindigd.
5.3.
Verder overweegt de kantonrechter dat ingevolge het bepaalde in artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zowel een werkgever als een werknemer bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Voor de werkgever, zo leert artikel 7:678 lid 1 BW, worden als dringende redenen beschouwd, zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In artikel 7:678 lid 2 BW wordt een (niet-limitatieve) opsomming gegeven van gevallen waarin er sprake kan zijn van een dringende reden.
5.4.
Bij de toetsing van de formele voorschriften bij ontslag op staande voet heeft als uitgangspunt te gelden dat de partij die voornemens is om op te zeggen enig respijt toekomt alvorens tot daadwerkelijke opzegging wordt overgegaan. Mits met de nodige voortvarendheid wordt gehandeld, is er gelegenheid voor het instellen van een onderzoek. Voorts heeft als uitgangspunt te gelden dat de onverwijld medegedeelde reden de ontslagreden als het ware fixeert.
5.5.
Romaris heeft het onvoorzichtig handelen van [verzoeker] , waardoor het ongeval in de optiek van Romaris is ontstaan, als ontslagreden gegeven. In dit verband is van belang dat partijen van inzicht verschillen over de toedracht van het ongeval. De kantonrechter is van oordeel dat in het kader van deze procedure in het midden kan blijven wat de precieze toedracht is geweest. Ook al zou de versie van Romaris kloppen, dan rechtvaardigt dit naar het oordeel van de kantonrechter namelijk nog niet het gegeven ontslag op staande voet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.6.
Door Romaris is op zich genoegzaam naar voren gebracht dat de aard van de onderneming meebrengt dat er voor haar werknemers sprake is van veiligheidsrisico’s. Romaris heeft onweersproken gesteld dat zij daarom voorafgaand aan c.q. bij aanvang van een arbeidsovereenkomst veiligheidsinstructies geeft. Door [verzoeker] is niet (gemotiveerd) weersproken dat hij deze instructies ook heeft gehad. Deze instructies zien echter, zo heeft de kantonrechter begrepen, op het werken met de (zware) metalen platen en niet zo zeer op het werken met heftrucks. Het berijden van heftrucks behoorde bovendien niet tot de werkzaamheden van [verzoeker] . Daar staat tegenover dat het voor [verzoeker] zonder meer duidelijk zou moeten zijn dat het risicovol kan zijn om op een rijdende heftruck te springen, en dat dit tot ongelukken kan leiden. Als hij al op een rijdende heftruck zou zijn gesprongen - wat in deze procedure niet vaststaat omdat dit door [verzoeker] uitdrukkelijk wordt betwist - dan nog komt het er in de gegeven situatie echter op neer, zo staat niet ter discussie, dat [naam medewerker heftruck] met de heftruck een beweging naar rechts maakte, en dat dit mede/vooral heeft gemaakt dat [verzoeker] , van de heftruck is gevallen dan wel dat hij daardoor, terwijl hij al naast de heftruck stond/lag, door de heftruck is geraakt c.q. overreden. Nu verder vast staat dat Romaris, in de korte periode dat het dienstverband liep, [verzoeker] nimmer een officiële waarschuwing heeft gegeven, is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag op staande voet een te zwaar middel is. Romaris had kunnen en moeten volstaan met een lichtere sanctie. Daarbij weegt mee dat Romaris alvorens [verzoeker] te ontslaan hem niet over de toedracht heeft gehoord en dat Romaris [naam medewerker heftruck] eveneens op staande voet heeft ontslagen, waarvan Romaris - achteraf - heeft toegegeven dat dit besluit te snel is genomen. Voor de kantonrechter is in dit verband voldoende aannemelijk geworden dat een eerder bedrijfsongeval, waarvoor door de arbeidsinspectie een boete is opgelegd, en de vrees dat opnieuw een boete zou worden opgelegd, een grote rol heeft gespeeld bij het aan beide bij het ongeval betrokken werknemers gegeven ontslag op staande voet. Romaris heeft in dat verband daarnaast aangegeven dat zij een voorbeeld heeft willen stellen voor de werkvloer. Naar het oordeel van de kantonrechter had zij dat laatste op andere wijze kunnen en moeten doen. Het ontslag op staande voet zal om voornoemde redenen worden vernietigd. Op de overige verzoeken van [verzoeker] zal hierna worden ingegaan. De kantonrechter zal eerst ingaan op de verzoeken van Romaris. Omdat de voorwaarde waaronder deze verzoeken is gedaan is vervuld, dient de kantonrechter deze verzoeken te beoordelen.
5.7.
Romaris verzoekt primair ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van verwijtbaar handelen (de e-grond) en subsidiair op grond van verstoorde verhoudingen (de g-grond). Naar het oordeel van de kantonrechter zijn deze verzoeken niet toewijsbaar.
Ook als vast zou komen te staan dat [verzoeker] op een rijdende heftruck is gesprongen, dan zou dat handelen van [verzoeker] weliswaar verwijtbaar kunnen zijn, maar in de gegeven omstandigheden niet zodanig dat van Romaris niet kan worden verlangd dat de arbeidsovereenkomst voortduurt. Dit klemt te meer nu vast is komen te staan dat Romaris [verzoeker] weer in dienst had willen nemen als hij zijn (letsel)schadeclaim had laten vallen. Kennelijk kon van Romaris dan wel gevergd worden de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te laten voortduren en zou zij aan haar eigen stelling dat (ook) de andere werknemers verdere samenwerking met [verzoeker] niet zien zitten, voorbij zijn gegaan. Dit maakt dat beide gronden niet tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kunnen leiden.
Herstel dienstbetrekking en loonvordering
5.8.
Nu het ontslag op staande voet geen stand houdt en er geen grond is om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, betekent dit dat de dienstbetrekking geacht wordt nog te bestaan. Dit betekent tevens dat de loonvordering toewijsbaar is, en wel vanaf 15 juni 2022 (opmerking kantonrechter: aangenomen wordt daarbij dat het verzoek om loonbetaling vanaf 15 juli 2022 berust op een kennelijk schrijffout) tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Een en ander zoals weergegeven in het dictum.
5.9.
Tegen de gevorderde vakantiebijslag is geen afzonderlijk verweer gevoerd. De gevorderde vakantiebijslag, voor zover deze na juni 2022 is opgebouwd, is echter nog niet toewijsbaar, omdat deze nog niet opeisbaar is. Niet duidelijk is geworden of de daarvoor opgebouwde vakantiebijslag reeds is uitbetaald. Dit onderdeel van de vordering is daarom slechts toewijsbaar, voor zover dat nog niet bij een (eventuele) eindafrekening reeds is uitbetaald.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
5.10.
Op grond van artikel 7:625 BW kan [verzoeker] met vrucht aanspraak maken op de wettelijke verhoging. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot 30%. De wettelijke rente over de reeds vervallen loontermijnen en de nog niet uitbetaalde, opeisbare vakantiebijslag, is eveneens toewijsbaar. De wettelijke rente over de toekomstige loontermijnen zal worden afgewezen.
5.11.
Romaris zal zowel in het verzoek als in het tegenverzoek als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke worden begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde en € 86,00 aan griffierecht, alsmede een bedrag aan nakosten van € 124,00. Overeenkomstig het verzoek daartoe, zal Romaris voorts worden veroordeeld om de wettelijke rente daarover te betalen.
6 De beslissing
op de verzoeken van [verzoeker]
6.1.
vernietigt het op 15 juni 2022 aan [verzoeker] door Romaris gegeven ontslag op staande voet;
6.2.
herstelt met ingang van 15 juni 2022 de dienstbetrekking tussen [verzoeker] en Romaris;
6.3.
veroordeelt Romaris tot betaling aan [verzoeker] van het salaris van € 2.080,- bruto per maand met ingang van 15 juni 2022 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW over het niet tijdig betaalde loon met een maximum van 30% over het salaris over de periode 15 juni 2022 tot de dag van algehele voldoening alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallige salaris over de periode 15 juni 2022 tot de dag van algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt Romaris tot betaling van de vakantiebijslag die reeds opeisbaar is en voor zover deze nog niet is uitbetaald, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
op de verzoeken van Romaris;
6.4.
wijst de verzoeken af;
op het verzoek en op het tegenverzoek:
6.5.
veroordeelt Romaris tevens in de kosten van het geding, aan de zijde van [verzoeker] tot aan deze uitspraak begroot op € 833,00, alsmede op een bedrag van € 124,00 aan nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, berekend vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
6.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. de Jong, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.