Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verschil van inzicht over de manier waarop de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd - 7:669 lid 3, onderdeel h, BW.
Beschikking van de kantonrechter van 31 januari 2023
inzake
Rijksuniversiteit Groningen,
gevestigd te Groningen,
verzoekende partij,
hierna ‘de RUG’ te noemen,
gemachtigde: mr. D. Lacevic, advocaat te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
hierna [gedaagde] te noemen,
gemachtigde: mr. J.W. Kastelein, advocaat te Groningen.
1 Het procesverloop
1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
-
het verzoekschrift van de RUG, ingekomen ter griffie op 25 november 2023;
-
het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 januari 2023;
-
de bij brief van 20 januari 2023 nagezonden productie van de RUG;
-
de zitting op 23 januari 2023, in aanwezigheid van partijen (de RUG vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2]) en hun gemachtigden;
-
de door de griffier gemaakte aantekeningen van hetgeen partijen en hun gemachtigden ter zitting naar voren hebben gebracht.
1.2.
Tot slot is bepaald dat uitspraak zal worden gedaan op heden.
2 De feiten
Het laatste onafgebroken dienstverband van [gedaagde] bij de RUG is gestart op 1 september 2003. De laatste functie die hij vervulde, is die van universitair hoofddocent voor 0,6 fte, met een salaris van € 4.417,- bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag en 8% eindejaarsuitkering.
3 Het verzoek
3.1.
De RUG verzoekt ingevolge artikel 7:671b lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) om de arbeidsovereenkomst tussen haar en [gedaagde] te ontbinden.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
4 De beoordeling
4.1.
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:699 lid 3 BW is (limitatief) omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
4.2.
Gebleken is dat sprake is van een zodanig verschil van inzicht over de wijze waarop de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, dat van partijen niet kan worden verlangd dat zij de arbeidsverhouding voortzetten. Daarbij valt geen van partijen een verwijt te maken voor het ontstaan van dat verschil van inzicht. Voorts is gebleken dat herplaatsing niet in de rede ligt.
4.3.
Gelet op de standpunten van partijen is sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 6:671b lid 1sub a BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel h, BW.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een opzegtermijn van drie maanden na het indienen van het verzoekschrift, zodat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 6:671b lid 8 onderdeel a BW zal worden ontbonden met ingang van 1 maart 2023.
4.5.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
5 Beslissing
De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 maart 2023;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Oostdijk, kantonrechter, en op 31 januari 2023 door mr. F. de Jong uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: