Uit de MSN-chatlog tussen [slachtoffer] en [persoon 1] blijkt dat [slachtoffer] op 26 september 2012 om 23.48.29 uur voor het laatst heeft gechat met [persoon 1] met de woorden: “hihi ik wel” 15. Gelet op dat tijdstip in onderling verband bezien met hetgeen hiervoor met betrekking tot feit 1 is overwogen alsmede gelet op de ernst van de verwondingen, stelt de rechtbank vast dat de steekverwondingen bij [slachtoffer] en de brand niet vóór het tijdstip van 23.48 uur zijn ontstaan. Het is immers niet aannemelijk dat [slachtoffer] na te zijn gestoken, een dergelijk chatbericht heeft verzonden.
Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. Dit betekent dat naast [slachtoffer]ook verdachte tot 23.48 uur in de woning aanwezig moet zijn geweest. De verklaring van verdachte dat hij omstreeks 00.00 uur thuis was en rond 23.15/23.30 uur de woning van [slachtoffer] heeft verlaten, wordt daarmee door de rechtbank als ongeloofwaardig ter zijde geschoven.
De rechtbank stelt verder vast dat nu de eerste melding van de brand plaatsvond op 27 september 2012 om 00.11 uur, de brand tussen 23.48 uur en 00.11 uur moet zijn ontstaan. Zowel [slachtoffer] als verdachte hebben verklaard dat die avond geen andere personen aanwezig waren in de woning van [slachtoffer]. Uit het ontbreken van bloedsporen in de slaapkamer, kan worden afgeleid dat [slachtoffer] niet de brand in de slaapkamer kan hebben gesticht.
op of omstreeks 26 september 2012 in de gemeente Uden, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan [adres 2], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een of meer goed(eren), ten gevolge waarvan brand is ontstaan terwijl daarvan
-gemeen gevaar voor die woning en de in die woning en zich in de
nabijheid van die woning/belendende percelen aanwezige goederen, en
-levensgevaar voor en zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning
en zich in de nabijheid van die woning/belendende percelen bevindende
personen, te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De raadsman heeft gesteld dat sprake was van noodweer. De rechtbank verwijst voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden die aan het beroep op noodweer door de raadsman ter zitting ten grondslag worden gelegd naar hetgeen hiervoor is uiteengezet. Daaruit volgt dat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake was van een noodweersituatie ziet en daarmee de stelling van de raadsman dat verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, verwerpt.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest.
Gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
tot een bedrag van 12.848,85 euro, vermeerderd met de wettelijke rente met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte geen straf dient te worden opgelegd nu vrijspraak subsidiair ontslag van rechtsvervolging wordt bepleit, dan wel (meer subsidiair) een straf gelijk aan het voorarrest nu verdachte al ongeveer 1 jaar in voorlopige hechtenis verblijft en hij bovendien geen veroordelingen heeft ter zake feiten tengevolge van psychische uitspattingen.
Gelet op het standpunt van de verdediging dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden in het nadeel van verdachte:
- -
de poging van verdachte om [slachtoffer] van het leven te beroven was zeer gewelddadig van aard, gelet op de tientallen messteken. Bovendien heeft verdachte zich niet bekommerd om zijn slachtoffer maar heeft hem als het ware voor dood achtergelaten in zijn appartement;
- -
verdachte heeft daarna brand gesticht in het appartement van het slachtoffer;
- -
bij de brandstichting heeft verdachte de levens in gevaar gebracht van in ieder
geval zes personen.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank merkt op dat een onderzoek naar de geestvermogens niet naar behoren heeft kunnen plaats vinden.
De psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum hebben in hun rapport van 21 mei 2013 vastgesteld dat betrokkene niet tot nauwelijks heeft meegewerkt aan het onderzoek en dat daardoor vanwege het tekort aan informatie het onderzoeksteam niet kan vaststellen of er op het moment waarop het ten laste gelegde –indien bewezen- gepleegd is, bij betrokkene sprake was van een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Derhalve kan er ook geen advies gegeven worden ten aanzien van de (mate van) toerekeningsvatbaarheid, het recidiverisico of een mogelijke maatregel.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 36f, 45, 57, 157, 287.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
poging tot doodslag
T.a.v. feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 12.848,85 subsidiair 99 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR
12.848,85 euro (zegge: twaalfduizenachthonderdachtenveertig euro en
vijfentachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 99
dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 5.000 immateriële
schadevergoeding (post 7 en 8 ) en materiële schadevergoeding ten bedrage van
EUR 7.848,85 (post 2 en 3 ).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een
bedrag van EUR 12.848,85 (zegge: twaalfduizendachthonderdvijfentachtig euro en
vijfentachtig cent), te weten EUR 5.000 immateriële schadevergoeding (post 7 en
8 )
en materiële schadevergoeding ten bedrage van EUR 7.848,85 (post 2 en 3 ).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. A.B. Baumgarten, leden,
in tegenwoordigheid van L.D. Wittenberg, griffier,
en is uitgesproken op 20 augustus 2013.
Mr. A.B. Baumgarten voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.