RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2013 in de zaak tussen
[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster
(gemachtigde: mr. R. Visser),
Belastingdienst Toeslagen, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2013 heeft verweerder meegedeeld dat eiseres van de (herziene) voorschotbeschikking 2013 voor huurtoeslag met beschikkingsnummer 151842310T300012 nog een bedrag van €1.288,00 tegoed heeft en dat dit bedrag zal worden verrekend met de openstaande terugvordering betreffende de huurtoeslag 2008 met beschikkingsnummer 151842310T864002.
Verzoekster heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2013. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
- schorst het besluit van 17 juli 2013 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,00 aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 948,88, te betalen aan de rechtsbijstandverlener van verzoekster.
Overwegingen
De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
In dit geding rijst de vraag of het voorschot voor de huurtoeslag 2013 naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht met de openstaande terugvordering over 2008 wordt verrekend.
Verzoekster stelt dat verweerder hiermee de beslagvrije voet schendt en heeft om schorsing van het besluit verzocht.
Voor een inhoudelijk antwoord op de vraag of verweerder in het onderhavige geval kan verrekenen, is vereist dat de voorzieningenrechter de beschikking heeft over alle, bij het bestuursorgaan aanwezige, op de zaak betrekking hebbende stukken. Dat is in casu echter niet geval.
Bij brief van 14 augustus 2013 heeft de voorzieningenrechter aan verweerder verzocht per omgaande de stukken die betrekking hebben op de zaak in te dienen. Omdat verweerder niet op deze brief heeft gereageerd, heeft de griffier op 20 en 22 augustus 2013 telefonisch contact met verweerder gezocht. Op 22 augustus 2013 heeft een medewerkster van verweerder telefonisch aangegeven dat binnen acht weken op de brief van 14 augustus 2013 zou worden gereageerd. Volgens verweerder dient verzoekster de beslissing op bezwaar af te wachten en dient de rechtbank de op deze zaak betrekking hebbende stukken bij verzoekster op te vragen.
Verweerder heeft met vorenstaande reactie blijk gegeven van minachting voor de voorzieningenrechter. Gelet op het bepaalde in artikel 8:83, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, dient het bestuursorgaan binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn de op de zaak betrekking hebbende stukken te verzenden. De voorzieningenrechter zal op die ernstige nalatigheid van verweerder reageren door in dit specifieke geding de stellingen van verzoekster - voorlopig - als juist te aanvaarden en een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 17 juli 2013 is geschorst tot zes weken na verzending van de uitspraak op het bezwaar.
Omdat het verzoek wordt toegewezen ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 948,88 (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472, alsmede de door verzoekster genoemde reiskosten ten bedrage van € 4,88). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de rechtsbijstandverlener van verzoekster.
Tot slot zal de voorzieningenrechter verweerder gelasten het door verzoekster betaalde griffierecht van € 160,00 te vergoeden.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Tadic, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Langen - Wouda, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: