vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/248193 / HA ZA 12-532
Vonnis van 13 maart 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.C. Nieuwenhuizen te Alkmaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LASER NEDERLAND B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. R.E. Koopman te 's Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser] en LaSer genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 september 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 28 januari 2013.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen [eiser] en Primeline, de rechtsvoorganger van LaSer, is eind 2006 een kredietovereenkomst tot stand gekomen, uit hoofde waarvan aan [eiser] een krediet met een bestedingslimiet van € 35.000,-- werd verstrekt. [eiser] heeft dit geld aangewend ten behoeve van zijn onderneming.
2.2. Naast voormelde kredietovereenkomst sloot [eiser] via Primeline een verzekering af, genaamd PrivéProtectiePlan (hierna: PPP), op grond waarvan de betaling van de verschuldigde krediettermijnen onder andere in geval van arbeidsongeschiktheid en onvrijwillige werkloosheid verzekerd was.
2.3. Op 5 november 2007 raakte [eiser] als gevolg van een ongeval arbeidsongeschikt. Tussen [eiser] en LaSer ontstond vervolgens een geschil omtrent de vraag of [eiser] aanspraak kon maken op dekking ingevolge het PPP. LaSer trachtte intussen, onder meer door inschakeling van een incassobureau, tevergeefs de verschuldigde maandelijkse krediettermijnen bij [eiser] te incasseren.
2.4. Nadat [eiser] weer arbeidsgeschikt was verklaard, is hij in loondienst getreden bij een bedrijf te Nijmegen. Per 1 maart 2009 raakte [eiser] vervolgens onvrijwillig werkloos. Toen hij met het oog op het PPP bij LaSer melding wilde maken van zijn werkloosheid verwezen LaSer en het incassobureau steeds naar elkander voor de verwerking van de melding.
2.5. Bij brief van 27 november 2009 van de verzekeraar werd de verzekeringsaanspraak van [eiser] betreffende zijn arbeidsongeschiktheid over de periode van 18 december 2007 tot 1 oktober 2008 erkend.
2.6. Op 10 maart 2010 heeft Laser [eiser] gedagvaard voor de rechtbank te Alkmaar, sector kanton in verband met de betalingsachterstand die in haar visie was ontstaan. LaSer vorderde € 32.509,37 van [eiser]. Na de comparitie op 19 oktober 2010 hebben partijen in januari 2011 overeenstemming bereikt omtrent een minnelijke regeling, inhoudende dat [eiser] tegen finale kwijting een bedrag van € 20.000 aan LaSer zou betalen. In dat kader deelde de advocaat van [eiser] per faxbrief van 14 januari 2011 aan het incassobureau van LaSer mede:
Cliënt is akkoord met de door u gestelde voorwaarden. Ik zal de overeenkomst volgende week ondertekend aan u retourneren.
Tenslotte nog het volgende: Cliënt heeft een negatieve BKR-registratie als gevolg van een melding van LaSer. Graag verneem ik van u of deze melding ongedaan kan worden gemaakt.
Toen daarop geen reactie volgde schreef de advocaat van [eiser] bij faxbrief van 28 januari 2011 aan het incassobureau van LaSer:
Ik verzoek u vriendelijk mij alsnog te berichten of de BKR-registratie door LaSer ongedaan zal worden gemaakt.
Het incassobureau heeft daarop laten weten dat LaSer niet over zou gaan tot het ongedaan maken van de BKR-registratie.
2.7. [eiser] heeft het betreffende bedrag van € 20.000,-- aan LaSer voldaan.
2.8. Artikel 27 lid 1 van het Algemeen Reglement van de Stichting Bureau Krediet Registratie (hierna BKR) te Tiel luidt als volgt:
Wanneer zich onderstaande feiten voordoen, al dan niet na een achterstand als bedoeld in artikel 26 lid 1, dienen zij onmiddellijk, doch uiterlijk binnen vier weken nadat bedoelde feiten zich hebben voorgedaan, op de voorgeschreven wijze door de deelnemer aan de stichting te worden gemeld, waarbij de volgende bijzonderheidscodes worden gehanteerd:
2 de (restant) vordering is geheel opeisbaar gesteld;
3. er is een bedrag van € 250 of meer afgeboekt. Slechts wanneer afboeking tegen finale kwijting plaatsvindt, moet tegelijkertijd met de code 3 de beëindiging van de overeenkomst met een einddatum worden gemeld; in andere gevallen wordt geen einddatum gemeld;
(…)
2.9. De registratie van [eiser] bij het BKR, als gevolg van de door LaSer gedane meldingen, luidt:
Code Omschrijving Met ingang van
A Achterstand 23-06-2008
2 (Restant)vordering geheel opeisbaar 01-12-2008
3 Bedrag van 250 Euro of meer is afgeboekt 31-01-2011
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - LaSer te gebieden om binnen vier dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot het ongedaan maken van de registraties bij het BKR, zulks op straffe van een dwangsom indien LaSer nalaat aan dit gebod te voldoen, een en ander onder veroordeling van LaSer in de proceskosten.
3.2. LaSer voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat, om te kunnen beoordelen of een bedrag van € 250 of meer is afgeboekt, eerst de hoofdsom dient te worden vastgesteld. Zolang de hoofdsom niet vaststaat kan ook niet bepaald worden of er - in het geval er een minnelijke regeling tot stand komt en uit hoofde daarvan een bedrag betaald wordt - een bedrag door de kredietverstrekker is afgeboekt en zo ja, hoeveel. In dit geval bestaat geen duidelijkheid omtrent de daadwerkelijke hoogte van de vordering van Laser, zoals ook tijdens de comparitie bij de rechtbank te Alkmaar door de behandelend kantonrechter is bevestigd. Zij deelde mede dat de opbouw van de vordering van LaSer onduidelijk was.
Dit kwam doordat [eiser] lange tijd ten onrechte geen aanspraak kon maken op dekking van het PPP, terwijl in deze periode de rente en kosten van [eiser] wel zijn doorgelopen en ook zijn opgenomen in de kredietsom. Als gevolg daarvan kan niet worden vastgesteld of LaSer na uitvoering van de minnelijke regeling € 250,-- of meer heeft moeten afschrijven. Derhalve heeft LaSer de betreffende codering ten onrechte bij het BKR geregistreerd. LaSer heeft aldus onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.
Daarnaast zijn de twee andere coderingen van 23 juni 2008 en 1 december 2008 een direct gevolg van het feit dat [eiser] ten onrechte geen aanspraak kon maken op het PPP. LaSer heeft echter nagelaten deze coderingen ongedaan te gemaakt nadat kwam vast te staan dat [eiser] wel aanspraak had op dekking. LaSer pleegt aldus wanprestatie jegens [eiser]. LaSer mag niet naderhand nog aanvullende voorwaarden gaan stellen aan de tussen partijen bereikte minnelijke regeling, zo stelt [eiser].
4.2. LaSer voer verweer. Zij beroept zich er allereerst op dat het ongedaan maken van de door LaSer geplaatste BKR-coderingen nimmer onderdeel geweest van de door partijen getekende vaststellingsovereenkomst. Door [eiser] is enkel verzocht de melding ongedaan te maken, waarna LaSer heeft aangegeven aan dit verzoek geen gehoor te zullen geven.
Daarnaast geldt dat LaSer in de procedure bij de rechtbank Alkmaar een bedrag van
€ 32.508,37 van [eiser] vorderde. Na ontvangst van het overeengekomen bedrag van
€ 20.000 heeft LaSer derhalve € 12.509,37 moeten afboeken. De BKR-melding heeft plaatsgevonden conform het Algemeen Reglement. Hoe hoog de vordering moet zijn is niet voorgeschreven en evenmin is bepaald dat er enkel gekeken zou mogen worden naar de hoofdsom. Ook als de PPP-claim van [eiser] op grond van onvrijwillige werkloosheid zou zijn gehonoreerd diende er, na betaling van het schikkingsbedrag, alsnog een aanzienlijk bedrag door LaSer te worden afgeboekt, welke bedrag altijd meer dan € 250,-- zou hebben bedragen. Op grond van de PPP-voorwaarden was de periode gedurende welke de maandtermijnen van [eiser] werden overgenomen gemaximeerd tot twaalf maanden, hetgeen neerkomt op maximaal € 6.814,92. Dit zou een restantvordering van € 25.694,45 opleveren, in welk geval LaSer, na betaling van het schikkingsbedrag, nog immer een bedrag van
€ 5.694,45 zou hebben moeten afboeken.
Dat de hoogte van de hoofdsom niet te achterhalen valt is derhalve onjuist. Bepalend is dat een bedrag van tenminste € 250,-- is afgeboekt. LaSer heeft in werkelijkheid echter ruim
€ 12.000,-- afgeboekt, aldus LaSer.
registratie code A en code 2 wanprestatie?
4.3. De rechtbank zal allereerst ingaan op de vraag of LaSer wanprestatie heeft gepleegd doordat zij heeft nagelaten de coderingen A (achterstand) en 2 ([restant]vordering geheel opeisbaar) ongedaan te maken nadat kwam vast te staan dat [eiser] aanspraak had op dekking ingevolge het PPP.
4.4. Naar het oordeel van de rechtbank is dat ten aanzien van code A niet het geval. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat weliswaar gedurende lange tijd voor [eiser] niet duidelijk was of en hoe lang hij aanspraak had op dekking ingevolge het PPP, doch hij had in ieder geval kunnen weten dat hij vanaf het moment dat hij in loondienst ging werken (eind 2008 of begin 2009) als hersteld zou worden beschouwd zodat hij zijn (volledige) termijnbetalingen diende te hervatten. Als gesteld door LaSer en onweersproken gebleven door [eiser] staat vast dat dit niet is gebeurd. Het moge zo zijn dat LaSer zelf de onduidelijkheid omtrent de hoogte van de betalingsverplichtingen van [eiser] in de hand heeft gewerkt, doch dit neemt niet weg dat er, toen de PPP-aanspraak van [eiser] in november 2009 vaststond, sprake was van een - mede aan [eiser] toe te rekenen - achterstand. In dat licht bezien valt niet in te zien dat LaSer desondanks gehouden was de BKR-codering A ongedaan te maken en dat zij wanprestatie pleegde door dit na te laten. Daaraan doet niet af dat een deel van de openstaande vordering van LaSer als gevolg van de gebleken PPP-aanspraak van [eiser] kwam te vervallen.
Voor zover [eiser] beoogt te stellen dat de wanprestatie van LaSer ziet op het na de schikking van januari 2011 niet ongedaan maken van - onder meer - deze codering gaat dit niet op. Naar LaSer terecht heeft aangevoerd blijkt uit de correspondentie, met name uit de brieven aan de zijde van [eiser] van 14 en 28 januari 2011 genoegzaam dat doorhaling van de BKR-coderingen geen onderdeel van de overeenkomst uitmaakte.
De vordering van [eiser] tot ongedaanmaking van codering A bij het BKR zal dientengevolge worden afgewezen.
4.5. Betreffende de zogenaamde bijzonderheidscodering 2 geldt het volgende. Deze codering dateert van 1 december 2008 en houdt in dat de (restant)vordering opeisbaar was geworden. Naar achteraf is gebleken is [eiser] lange tijd ten onrechte een uitkering ingevolge het PPP onthouden. De PPP-verzekering liep via LaSer en gesteld noch gebleken is dat een ander dan LaSer verantwoordelijk was voor de - uitzonderlijk trage - afhandeling van de verzekeringsclaim van LaSer. Aldus is voor een belangrijk deel de betalingsonmacht aan de zijde van [eiser] en daarmee de ontstane betalingsachterstanden die aanleiding waren voor het opeisen van de gehele schuld conform codering 2 aan LaSer toe te rekenen. In die omstandigheden mocht van LaSer, nadat in november 2009 duidelijk was geworden dat [eiser] tot op dat moment ten onrechte een PPP-uitkering was onthouden, verwacht worden dat zij de bijzonderheidscodering 2 uit de BKR-registratie zou verwijderen.
Zelfs indien het zo is dat, naar LaSer stelt en door [eiser] gemotiveerd is betwist, er reeds voor aanvang van de arbeidsongeschiktheid sprake was van betalingsachterstand, leidt dit niet tot een ander oordeel. Immers, die achterstand vormde toentertijd voor LaSer kennelijk geen aanleiding voor het doen van een BKR-registratie en wordt om die reden buiten beschouwing gelaten.
Aldus zal de rechtbank de vordering van [eiser] tot ongedaanmaking van codering 2 toewijzen.
registratie code 3 onrechtmatig?
4.6. [eiser] stelt dat de precieze hoogte van het door [eiser] aan LaSer verschuldigde bedrag niet vaststaat, zodat het LaSer niet vrijstond hem bij het BKR onder code 3 te registreren. Hiertegenover heeft LaSer volstaan met te verwijzen naar de inleidende dagvaarding die zij in het kader van de procedure bij de rechtbank te Alkmaar aan [eiser] heeft doen betekenen en waaruit de hoogte van de vordering, namelijk € 32.508,37 blijkt. Daarnaast stelt LaSer dat met de juiste formule en een Excelprogramma de hoogte van de vordering heel gemakkelijk uitgerekend kan worden. Daarmee heeft LaSer de stellingen van [eiser] op dit punt onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat de hoogte van de vordering uit de betreffende dagvaarding zou blijken gaat niet op, aangezien [eiser] de daarin genoemde bedragen in die procedure nu juist heeft betwist en - doordat partijen een minnelijke regeling hebben getroffen - geen eindvonnis is gewezen, waaruit de hoogte van die vordering blijkt.
Nu de juistheid van het gevorderde bedrag derhalve niet vaststaat kan dit niet dienen als ondersteuning voor de stelling van LaSer dat zij meer dan € 250,-- op de vordering heeft afgeschreven. Wat betreft de verwijzing naar ‘de juiste formule (zie de voorwaarden) en een Excelprogramma’: het had op de weg van LaSer gelegen om aldus voor te rekenen welk bedrag [eiser] precies aan haar verschuldigd was en hoe zij de eventuele renteverplichtingen over de periode(s) gedurende welke [eiser] achteraf bezien recht had op de PPP-uitkering in die berekening verwerkt heeft. Nu LaSer dit heeft nagelaten wordt haar verweer op dit punt als onvoldoende onderbouwd verworpen. Dit leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat LaSer € 250,-- of meer van [eiser] te vorderen had. Door in die situatie desondanks bij het BKR code 3 ten name van [eiser] te registreren heeft LaSer onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, naar door [eiser] is gesteld en door LaSer onvoldoende gemotiveerd is weersproken, deze codering bezwarend is voor [eiser] en er onder meer toe heeft geleid dat een aanvraag van [eiser] voor een creditcard werd afgewezen. De vordering van [eiser] tot ongedaanmaking van codering 3 is aldus voor toewijzing vatbaar.
dwangsom
4.7. LaSer heeft geen verweer gevoerd tegen de door [eiser] gevorderde oplegging van, kort gezegd, een dwangsom van € 500,-- per dag. Aldus zal de rechtbank dit onderdeel van de vordering toewijzen ten aanzien van het gebod tot ongedaanmaking van de bijzonderheidscoderingen 2 en 3, zij het dat de gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt. Daarnaast komt de door [eiser] genoemde termijn van vier dagen de rechtbank (te) kort voor. LaSer zal een termijn van dertig dagen worden gegund om één en ander bij het BKR in orde te maken. Aldus zal worden beslist.
proceskosten
4.8. Laser zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- kosten dagvaarding € 76,17
- griffierecht € 73,--
- kosten advocaat (2 punten, tarief II) € 904,--
totaal € 1.053,17
5. De beslissing
De rechtbank:
gebiedt LaSer om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot het ongedaan maken van de registraties van de codes 2 en 3 ten name van [eiser] bij het Bureau Krediet Registratie te Tiel, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,-- voor iedere dag, althans gedeelte van een dag indien LaSer nalaat aan dit gebod te voldoen, tot een maximum van € 10.000,-- is bereikt en met dien verstande dat dwangsommen niet zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, (mede) gelet op de mate van verwijtbaarheid van de overtreding.
veroordeelt LaSer in de kosten van deze procedure, tot op heden begroot op € 1.053,17,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Hettinga en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2013.