RECHTBANK OOST-BRABANT
Kanton Eindhoven
Zaaknummer : 887316
Rolnummer : 13-3755
Vonnis in kort geding van 28 mei 2013
in de zaak van:
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid FNV Bondgenoten, gevestigd te Utrecht,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid CNV Vakmensen, gevestigd te Utrecht;
3. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid De Unie, gevestigd te Culemborg;
eiseressen,
gemachtigde: mr. R.A. Severijn,
t e g e n :
de besloten vennootschap Beton Son B.V.,
gevestigd te Son, gemeente Son en Breugel,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.V.R. Grandjean Perrenod Comtesse.
Partijen worden hierna "de bonden" en "Betonson" genoemd.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit het volgende:
a. de dagvaarding, met producties;
b. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling (hierna: de zitting) die op 14 mei 2013 heeft plaatsgevonden, waarbij Betonson bij akte stukken in het geding heeft gebracht die voor de zitting zowel aan de rechtbank als aan de wederpartij zijn toegezonden en de aan de aantekeningen aangehechte pleitaantekeningen van de gemachtigde van Betonson.
2. De feiten
In deze procedure wordt, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties, van de volgende feiten uitgegaan:
- de bonden stellen zich ten doel de belangen te behartigen van werknemers, waaronder werknemers die werkzaam zijn bij Betonson. Ten behoeve van dit doel zijn de bonden onder meer bevoegd om collectieve arbeidsovereenkomsten en sociale plannen tot stand te brengen met werkgevers of verenigingen van werkgevers;
- Betonson vervaardigt en handelt in betonproducten en andere bouwmaterialen en voert betonwerken uit;
- op 25 oktober 2011 is tussen de bonden en Betonson het Sociaal Plan Betonson 2011-2013 (hierna: het sociaal plan) overeengekomen. Dit sociaal plan, met een looptijd tot en met 31 december 2013, is aangemeld bij de minister SZW en heeft de kracht van een CAO;
- het sociaal plan voorziet, kort samengevat, bij beëindiging van het dienstverband wegens boventalligheid in artikel 5.1 in een bruto beëindigingsvergoeding op basis van de nieuwe kantonrechtersformule met correctiefactor 0,7;
- in artikel 1.4 van het sociaal plan is onder andere opgenomen:
"Tussentijdse wijzigingsvoorstellen kunnen aanhangig worden gemaakt indien zich naar de mening van één der partijen wezenlijke veranderingen voordoen ten aanzien van een in dit Sociaal Plan geregeld onderwerp, of in de financiële positie van de werkgever of haar moedermaatschappij."
- op of kort na 19 december 2012 heeft Betonson (na eerdere reorganisaties) de bonden verzocht om in overleg te treden over het openbreken van het sociaal plan in het kader van een voorgenomen reorganisatie waarbij 115 arbeidsplaatsen zouden komen te vervallen;
- de voorgenomen reorganisatie zag/ziet op vestigingen van Betonson in Son en haar dochtervennootschap Erica Beton B.V. in Kampen;
- bij de bonden is geen bereidheid gevonden om het sociaal plan open te breken, omdat de noodzaak daarvoor volgens hen niet is aangetoond;
- Betonson heeft de betrokken medewerkers op 12 februari 2013 op individuele basis aangeschreven en vergoedingen aangeboden op basis van correctiefactor 0,25 en dit aanbod later verhoogd tot 0,4; enkele werknemers hebben het aan hen gedane aanbod geaccepteerd;
- de bonden hebben Betonson gesommeerd tot naleving van de gemaakte afspraken in het sociaal plan.
3. Het geschil
3.1. De bonden vorderen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Betonson te veroordelen tot:
A. naleving van het Sociaal Plan Betonson 2011-2013, door aan alle werknemers die in het kader van de op 19 december 2012 door Betonson aangekondigde reorganisatie worden ontslagen, een vergoeding toe te kennen conform hoofdstuk 5 van het sociaal plan, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag, indien Betonson binnen 7 dagen na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis niet aan haar veroordeling voldoet;
B. betaling van de onder hoofdstuk 5 van het sociaal plan genoemde vergoeding aan de werknemers die in het kader van de op 19 december 2012 door Betonson aangekondigde reorganisatie zijn ontslagen en hebben ingestemd met de eenzijdig door Betonson voorgestelde lagere vergoeding, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag, indien Betonson binnen 7 dagen na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis niet aan haar veroordeling voldoet;
C. betaling aan FNV Bondgenoten, dan wel CNV Vakmensen, dan wel De Unie van een bedrag van € 10.000,00 als voorschot op de schadevergoeding uit hoofde van de artikelen 15 en 16 Wet CAO;
D. betaling aan FNV Bondgenoten, dan wel CNV Vakmensen, dan wel De Unie van een bedrag van € 1.190,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
met veroordeling van Betonson in de kosten van de procedure.
3.2. De bonden leggen aan hun vorderingen, verkort weergegeven, het volgende ten grondslag:
- Betonson komt de afspraken uit het sociaal plan niet na en biedt in plaats daarvan aan individuele werknemers lagere beëindigingsvergoedingen aan, zodat in rechte nakoming van het sociaal plan wordt gevorderd;
- de moedermaatschappij van Betonson is de Van Nieuwpoort Groep B.V. Die moedermaatschappij is financieel in staat - en conform artikel 2:403 BW ervoor hoofdelijk aansprakelijk - om ervoor te zorgen dat Betonson de overeengekomen vergoedingen betaalbaar kan stellen;
- doordat Betonson in strijd met het sociaal plan handelt, handelt zij schadeplichtig jegens de bonden op grond van artikel 15 en 16 Wet CAO;
- de buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd omdat de bonden Betonson buiten rechte geruime tijd hebben gemaand tot nakoming van haar verplichtingen.
3.3. Betonson verweert zich, verkort weergegeven, als volgt:
- er is geen sprake van een spoedeisend belang voor het toekennen van beëindigingsvergoedingen. Daarvoor is een kort geding procedure niet bedoeld, terwijl de werknemers een WW-uitkering kunnen aanvragen zodat zij niet verstoken zijn van inkomsten. Ook is geen spoedeisend belang gegeven voor het toekennen van beëindigingsvergoedingen met een correctiefactor van 0,7, noch voor het toekennen van een aanvullende vergoeding aan de werknemers die akkoord zijn gegaan met een lagere vergoeding;
- artikel 1.4 is bewust als voorbehoud in het sociaal plan opgenomen omdat in oktober 2011 niet goed viel in te schatten hoe lang de crisis in de bouw nog zou duren. Betonson heeft met een beroep op dat artikel verzocht om overleg over het openbreken van het sociaal plan, maar de bonden hebben, zonder inhoudelijk overleg en zonder gebruik te willen maken van de geboden inzage in de financiële stukken, direct en aanhoudend kenbaar gemaakt niet te zullen instemmen met een wijziging van het sociaal plan;
- door hun handelwijze verkeren de bonden in schuldeisersverzuim: voor correcte naleving van het sociaal plan is medewerking van de bonden vereist, terwijl de bonden hun verplichting tot inhoudelijk overleg (artikel 1.4 van het sociaal plan) niet nakomen;
- gezien de slechte financiële positie van Betonson is zij niet in staat om vergoedingen met een correctiefactor 0,7 te betalen. Ook ontstaat bij uitbetaling na een toewijzend kort geding vonnis een restitutierisico;
- niet Van Nieuwpoort Groep B.V. (hierna: de Van Nieuwpoort Groep), maar Betonson Beheer B.V. is de moedermaatschappij van Betonson. De Van Nieuwpoort Groep is niet gehouden - en heeft ook geen mogelijkheden (meer) - om Betonson financieel te ondersteunen;
- ook zonder medewerking van de bonden kan een krachtens het sociaal plan (als CAO) geldende regel buiten toepassing worden gelaten als het vasthouden daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
- de bonden hebben geen schade geleden in verband met prestige en wervingsverlies. Omdat geen sprake is van overtreding van het sociaal plan is Betonson ook niet aansprakelijk voor eventuele schade;
- de gevorderde dwangsommen delen het lot van de hoofdvorderingen en zijn daarnaast buitensporig hoog, kennen geen maximum en zouden gezien de formulering van de vordering al verschuldigd zijn voordat (verschillende van) de ontslagvergoedingen verschuldigd zijn;
- voor toekenning van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten is geen grond.
Betonson verzoekt de vorderingen af te wijzen, met veroordeling van de bonden in de proceskosten. Voor zover een toewijzend vonnis volgt, verzoekt Betonson eventuele veroordelingen tot betaling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4. De overige standpunten van partijen komen, voor zover van belang, onder de beoordeling aan de orde.
4. De beoordeling
4.1. In deze procedure, strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening, dienen de onderscheidenlijke vorderingen slechts te worden toegewezen indien blijkt van een spoedeisend belang, indien aannemelijk is dat de kantonrechter overeenkomstige vorderingen in de bodemprocedure zal toewijzen en indien bij een afweging van de belangen van partijen in het voordeel van de bonden moet worden beslist.
4.2. De spoedeisendheid van de vorderingen is door Betonson bestreden. De kantonrechter acht het spoedeisend belang bij de vordering van de bonden echter voldoende aanwezig. Het is voldoende aannemelijk dat de arbeidsovereenkomsten van de getroffen werknemers binnenkort tot een einde komen, dan wel al tot een einde zijn gekomen, nu de aangekondigde reorganisatie wordt doorgevoerd, bij het UWV Werkbedrijf toestemming is gevraagd voor het mogen opzeggen van dienstbetrekkingen en met sommige werknemers van het sociaal plan afwijkende afspraken zijn gemaakt. Werknemers zullen daarom nu al (of binnen afzienbare tijd) geconfronteerd worden met de financiële gevolgen van het einde van hun dienstverband, in welke gevolgen een sociaal plan beoogt te voorzien. Het spoedeisend belang bij toewijzing tot betaling van een geldsom in kort geding zal, voor zover aan de orde, worden betrokken bij de beoordeling van de geldvorderingen.
De bonden zijn ontvankelijk in hun vorderingen.
Vorderingsonderdelen A. en B.: naleving sociaal plan en aanvulling op betaalde beëindigingsvergoeding
4.3. Voor toewijzing van de vorderingen onder A. en B. moet worden beoordeeld of aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat aan de individuele werknemers een beëindigingsvergoeding met een correctiefactor 0,7 moet worden betaald. Dat is niet zonder meer het geval. De stelling van de bonden dat partijen in oktober 2011 juist een langlopend sociaal plan zijn overeengekomen om vast te leggen waarop de werknemers bij verdere reorganisaties in de periode tot en met 2013 aanspraak zouden kunnen maken, brengt niet zonder meer mee dat aan die aanspraken niet getornd zou mogen worden. Dan zou artikel 1.4 van het sociaal plan zinledig zijn. De stelling van de bonden dat dit artikel hooguit een inspanningsverplichting tot het voeren van overleg en geen verplichting tot het openbreken van het sociaal plan betekent, wordt door de kantonrechter verworpen.
4.4. Betonson heeft in dit kort geding - in reactie op wat de bonden hierover hebben gesteld - in ieder geval aangevoerd dat van de in artikel 1.4 van het sociaal plan genoemde wezenlijke veranderingen zeker sprake is. Dat déze veranderingen in oktober 2011 reeds voorzien waren, zoals door de bonden is betoogd, kan naar het oordeel van de kantonrechter niet zonder meer voor juist worden gehouden. De verliezen waarvan in 2011 sprake was, zijn volgens Betonson alleen maar toegenomen. Een kort geding leent zich er niet voor om te onderzoeken in hoeverre sprake is van dergelijke wezenlijke veranderingen en welke verplichtingen dat over en weer voor partijen met zich zou meebrengen. De vraag of Betonson moet worden gehouden aan de in het sociaal plan overeengekomen beëindigingsvergoeding met een correctiefactor van 0,7, of dat handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, kan in dit kort geding niet worden beantwoord. Gelet op het belang van Betonson - het is op grond van de stukken aannemelijk geworden dat het voortbestaan van Betonson en daarmee de arbeidsovereenkomsten van de nog in dienst zijnde werknemers op het spel staan - dient de kantonrechter zich in deze procedure terughoudend op te stellen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de Van Nieuwpoort Groep - welke vennootschap overigens niet de moedermaatschappij van Betonson is - gehouden en in staat is tot het verder financieel steunen van Betonson.
De vorderingen onder A. en B. zullen worden afgewezen.
vorderingsonderdeel C.: voorschot op schadevergoeding bonden
4.5. Bij beoordeling van vorderingsonderdeel C. is van belang of aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat Betonson in strijd heeft gehandeld met het sociaal plan. Ook dat is, in het verlengde van wat is overwogen in de onderdelen 4.3. en 4.4., naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk geworden, zodat ook de vordering onder C. zal worden afgewezen. Voor het voorlopige oordeel dat Betonson in strijd heeft gehandeld met het sociaal plan, dat de bonden daardoor schade hebben geleden en dat die schade minstens het als voorschot gevorderde bedrag van € 10.000,00 bedraagt, hebben de bonden enerzijds onvoldoende gesteld en anderzijds is het - zoals al is overwogen - nu juist de niet in kort geding te beantwoorden vraag of Betonson is gehouden tot betaling van beëindigingsvergoedingen met een correctiefactor 0,7.
vorderingsonderdeel D: buitengerechtelijke incassokosten
4.6. In het verlengde van het voorgaande worden ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
proceskosten
4.7. De bonden zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Gezien de aard en de zwaarte van de zaak en de financiële omvang van de vorderingen zal de bijdrage in het salaris van de gemachtigde van Betonson worden vastgesteld op € 400,00 in plaats van de gebruikelijke bij kort geding toe te kennen bijdrage van € 200,00.
5. De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen en De Unie in de kosten van het geding, aan de zijde van Betonson tot op heden vastgesteld op € 400,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.G. Robers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2013.
Zaaknummer: 887316 blad 5
vonnis