RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
zaaknummers: SHE 14/966 en 14/1003
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2014 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: M.F. Rupert),
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, verweerder.
Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb in het beroepschrift de gronden van het beroep vermelden. Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank na een herstelmogelijkheid het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
3. Eiser heeft in zijn beroepschrift vermeld dat hij het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank is deze mededeling onvoldoende om als beroepsgrond aan te merken. De rechtbank heeft eiser bij brief van 17 maart 2014 verzocht om binnen vier weken dit verzuim te herstellen.
4. Eiser heeft binnen die termijn geen gronden ingediend. Als reden hiervoor voert eisers gemachtigde aan dat sprake is geweest van een acuut en veelomvattend hulpverzoek van een noodlijdend familielid van gemachtigde, in verband met een ziekenhuisopname, waardoor gemachtigde niet heeft kunnen voldoen aan het verzoek en de rechtbank hierover ook niet tijdig heeft kunnen informeren.
5. In hetgeen eisers gemachtigde heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voor hem onmogelijk is geweest om binnen de gestelde termijn van vier weken aan het verzoek te voldoen dan wel tijdig om uitstel te vragen. Van eisers gemachtigde mag worden verwacht dat hij - als beroepsmatig rechtsbijstandverlener - ervoor zorg draagt dat de beroepsgronden tijdig worden ingediend, dat hij daartoe zo nodig een kantoorgenoot inschakelt en dat hij, als dat niet mogelijk is, tijdig om uitstel vraagt. Het handelen van de gemachtigde van eiser komt voor rekening en risico van eiser. De door eiser op 27 april 2014 ingediende beroepsgronden zijn te laat ingediend.
6. Het beroep is daarom in beide zaken kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep in de zaken 14/966 en 14/1003 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Tadic, rechter, in aanwezigheid van mr. P.D.H. Selhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op: