Door de politie Brabant Zuid-Oost is een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het ongeval. Op 31 januari 2004 verklaart de heer [R], lid van het brandweerkorps Lieshout, tegenover de politie:
“(…) Ik heb toen terplaatse de eigenaresse van de woning en schuur aangesproken. Deze eigenaresse is de mij bekende mevrouw [B]. (…) Ik heb vervolgens aan ter plaatse aanwezige mevrouw [B] en haar twee zonen duidelijk gevraagd of er gasflessen in de schuur aanwezig waren. Zowel mevrouw [B] als haar beide zonen ontkenden dat er gasflessen in de schuur aanwezig waren. Ik vroeg dit met name omdat ik weet dat de zonen van Mevrouw [B] wel eens klussen in de schuur. (…) Zoon [D] antwoordde mij dat er een tractor binnen stond (…). Ik heb toen nogmaals gevraagd of er mogelijk gasflessen in de schuur aanwezig zouden zijn. [D] en de andere zoon heb ontkenden dit. Mevrouw [B] stond op dat moment niet meer in mijn omgeving. (…)”
Mevrouw [B] verklaart op 1 februari 2004 tegenover de politie:
“(…) Toen de brandweer kwam vroegen ze meteen aan ons hiermee bedoel ik [D], [A] en ik of er brandbare spullen waren en waar ze stonden. Ik heb hierop de brandweer meteen doorverwezen naar [D] die naast mij stond. Hij komt nl vaker in die garage dan ik en kon ook beter vertellen waar alles zou staan. Ik heb verder niet met een brandweerman gesproken over brandbare of ontploffingsgevaarlijke stoffen. Ik heb niet gehoord wat [D] tegen de brandweer heeft gezegd.” (…)
De heer[D], de oudste zoon van mevrouw [B], verklaart op 1 februari 2004 tegenover de politie:
(…) “In het voorste en middelste gedeelte van de schuur stonden twee gasflessen met hierin de vloeistof propaan. (…) Ook stond er in de schuur nog wat olie. (…)
Hierop liep ik naar de voorzijde van de schuur. Ik zag dat hier mijn moeder, mijn broer en de buurman stonden. Hier bleven wij wachten tot de brandweer kwam.
Toen de brandweer kwam, hoorde ik dat een van hen vroeg of dat er brandbare spullen in de schuur stonden. Ik noemde hierop de goederen die ik u zojuist heb verteld. Ik vertelde de brandweerman ook dat er een tweetal gasflessen stonden. Ik kan u zeggen dat er verschillende malen gevraagd werd of er brandbare goederen in de schuur stonden. Ik vertelde ook alle keren dat er gasflessen inde schuur aanwezig waren.
U vraagt mij of mij specifiek naar de gasflessen gevraagd was. Ik kan u daarop zeggen dat mij inderdaad is gevraagd of er gasflessen in de schuur stonden. Ik kan u zeggen dat ik daarop beide keren verteld heb dat er gasflessen in de schuur aanwezig waren. Echter heb ik de eerste keer gezegd dat er maar een gasfles inde schuur aanwezig was. Echter toen ik erachter kwam dat er meerdere in stonden heb ik dit direct medegedeeld aan de brandweer. (…)”
De heer [A], de jongste zoon van [B], verklaart op 1 februari 2004 tegenover de politie:
“(…) Er heeft niemand aan mij gevraagd of dat er gasflessen in de schuur stonden. Tenminste dit kan ik me niet herinneren. Het enige wat een brandweerman vroeg was of ik kon vertellen wat er allemaal in de schuur stond. (…)”
[X] verklaart op 2 februari 2004, in het ziekenhuis, tegenover de politie:
“(…) Ik weet dat er door een aantal mensen is gevraagd of er brand cq ontplofbare goederen in de schuur stonden, of dat er mensen binnen waren. Ik weet in ieder geval zeker dat [M] van de brandweer dit heeft gevraagd aan de bewoners. Ik heb zelf ook nog aan de collega’s gevraagd of er brand cq ontplofbare goederen in de schuur stonden. Telkenmale werd bevestigd dat dit niet het geval was. Dit werd bevestigd door de bewoners en de officier van dienst. Ik was er dus van overtuigd dat wij veilig konden werken. (…)”
De heer [K], lid van het brandweerkorps Lieshout, verklaart op 2 februari 2004 tegenover de politie:
“(…) Voordat we wilden gaan blussen ben ik naast de eigenaren gaan staan. Dit waren moeder [B] en haar twee zonen. (…) Ik vroeg aan hen of er gevaarlijke stoffen, gasbrander of iets dergelijks in de schuur stonden. Ze vertelden aan me wat voor goederen in de schuur stonden (…), ik kreeg een opsomming alsvolgt: tractor met dieseltank, antieke brandweerspuit. Ik heb de vraag nogmaals herhaald. (…)
Ik liep naar een viertal collega’s te weten: [X], [L] en [P]. We stonden bij elkaar en ineens ontstond er een ontploffing. Ik kon dus nog niet eens aan mijn collega’s vertellen dat er volgens de eigenares niet brandbaars in de schuur stond.
Ik wist dat bevelvoerder [L] ook al aan de eigenaren had gevraagd of dat er explosieve goederen in de schuur stonden, dit was negatief. (…)