Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is gebruiker van het winkelpand aan de [adres], waarin hij een onderneming genaamd [naam bedrijf] drijft. Aan het pand zijn meerdere borden met de aanduiding [naam bedrijf] aangebracht, die vanaf de openbare weg zichtbaar zijn. Ter zake hiervan is de aanslag reclamebelasting opgelegd.
2. In geschil is of verweerder eiser terecht een aanslag reclamebelasting voor het belastingjaar 2014 heeft opgelegd.
3. Op grond van artikel 227 van de Gemeentewet kan ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg een reclamebelasting worden geheven.
4. De in geding zijnde aanslag reclamebelasting is gebaseerd op de Verordening reclamebelasting Schijndel 2012 (hierna: de Verordening) en bijbehorende Tarieventabel en kaart.
5. In artikel 3 van de Verordening is bepaald dat onder de naam reclamebelasting een belasting wordt geheven ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg, onder de in de bij deze verordening behorende tarieventabel gestelde voorwaarden, binnen het gebied als bedoeld in artikel 2.
6. In artikel 2 is bepaald dat deze verordening van toepassing is binnen het aangewezen gebied van de gemeente Schijndel zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart. Het aangewezen gebied is opgedeeld in tariefgebied A (kernwinkelgebied), tariefgebied B (winkelgebied Molenstraat) en tariefgebied C (verspreide voorzieningen).
7. Eisers onderneming is gelegen in tariefgebied C. Eiser stelt dat de grondslag voor de reclamebelasting ontbreekt. Daartoe voert hij aan dat hij de laatste jaren geen profijt heeft van de activiteiten die door de stichting Citymanagement Schijndel (hierna: Citymanagement) van de geïnde reclamegelden worden ontplooid. De activiteiten beperken zich tot een kleiner gebied dan in de Verordening is beoogd. Eiser wordt stelselmatig uitgesloten van deelname aan deze activiteiten. Hij heeft zelf de nodige investeringen moeten doen om aansluiting te krijgen bij deze activiteiten. Dit is in strijd met de toelichting op de Verordening. Het doel van de besteding van de opbrengst uit reclamebelasting bestaat uit het treffen van voorzieningen en diensten, die in het bijzonder belang zijn van en van bijzonder profijt zijn van alle belastingplichtigen, die onder het bereik van de heffing vallen. Volgens eiser ligt het voor de hand dat verweerder het gebied van belastingheffing wijzigt en laat aansluiten bij het profijtbeginsel en het recente (gewijzigde) bestemmingsplan Centrum. Volgens eiser is sprake van willekeur bij vaststelling van het heffingsgebied. De in dezelfde straat gevestigde fietsenzaak, schoenenzaak, computerwinkel, lijstenmaker, makelaar, kledingzaak, smid en cafetaria vallen buiten het gebied. Het is niet duidelijk wat daar de reden voor is.
8. De rechtbank stelt voorop dat de reclamebelasting is voorzien als een algemene belasting, hetgeen meebrengt dat de gemeente vrij is in de besteding van de opbrengst van die belasting en derhalve ook de vrijheid heeft om die opbrengst te besteden aan activiteiten en voorzieningen binnen een bepaald gedeelte van haar grondgebied. Het karakter van een algemene belasting staat er evenmin aan in de weg dat de gemeente de heffing van deze belasting beperkt tot een gedeelte van haar grondgebied, mits voor die beperking een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de beperking tot het afgebakende gebied is sprake indien de gemeente in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de belasting in de heffing worden betrokken. De rechtbank verwijst in dit kader naar de arresten van de Hoge Raad van 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR4564 en ECLI:NL:HR:2011:BV6158.
9. Uit de toelichting bij de Verordening blijkt dat de opbrengst van de reclamebelasting wordt ingezet voor structurele financiering van het Citymanagement. Uit het daartoe in het leven te roepen fonds worden de kosten betaald van onder andere de verbetering van de belevingswaarde in de openbare ruimte in de winkelgebieden door o.a. feest- en kerstverlichting op te hangen en door het aanbrengen van bloemenbaskets. Tevens zullen evenementen en promotionele activiteiten, gericht op het versterken van het imago van Schijndel als winkelcentrum, zoals de themajaarmarkt Hartemèrt en activiteiten op koopzondagen en sfeermakers op andere dagen met de opbrengsten worden gefinancierd. Omdat de invoering van de reclamebelasting wordt gekoppeld aan het oprichten van het Citymanagement, dat zich uitsluitend richt op het kernwinkelgebied en omgeving en winkelgebied Hoofdstraat-Molenstraat, is er een rechtvaardigingsgrond voor het beperkte gebied waarbinnen de reclamebelasting wordt geheven.
10. De rechtbank is van oordeel dat de raad van de gemeente Schijndel, gelet op bovenstaande toelichting, in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat op deze wijze de opbrengst van de reclamebelasting in zijn algemeenheid alle ondernemers in de betreffende gebieden tot profijt zal strekken. Blijkens het verhandelde ter zitting was eiser zelf deze mening ten tijde van de totstandkoming van de Verordening overigens ook toegedaan. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat bij de gebiedsafbakening is gekeken naar een logische en natuurlijke begrenzing die gevonden is in het stratennetwerk en clustering van bedrijven en dat daarbij aansluiting is gezocht bij het toen geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat de gebiedsafbakening niet willekeurig is gebeurd, zoals eiser stelt. Derhalve bestaat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor een beperking van de reclamebelasting tot het afgebakende gebied, waarbinnen de onderneming van eiser is gelegen.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat evenementen en promotionele activiteiten - anders dan in de door eiser aangehaalde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2898- ook daadwerkelijk worden georganiseerd en gefinancierd met de opbrengst van de reclamebelasting. Ter zitting heeft verweerder voorts onbetwist gesteld dat de gemeente toeziet op naleving van het convenant.
12. Eisers stelling dat hij als individuele ondernemer geen profijt heeft van de activiteiten, kan hem ten slotte niet baten. Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd is de rechtvaardiging gelegen in het feit dat de reclamebelasting in het algemeen ten goede komt aan de ondernemers in de gebieden en is deze niet gelegen in het individuele profijt van een bepaalde belastingplichtige. De rechtbank verwijst in dat kader naar de door verweerder aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV6158.
13. Ter zitting heeft eiser een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel omdat andere winkeliers buiten het tariefgebied niet in de heffing van reclamebelasting worden betrokken. Dit beroep slaagt niet, reeds vanwege de ligging van eisers bedrijf in het tariefgebied C. Eisers bedrijf is voorts niet in de directe nabijheid van de gebiedsgrens gelegen.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.