Op de kinderdagopvanglocatie in Liessel waren twee groepen. Op elke groep werkten tot voor kort twee pedagogisch medewerkers. Op de groep van [werkneemster] en [V] liep het aantal kinderen steeds verder terug, waardoor er te weinig werk was voor twee medewerkers. Door met kinderen te schuiven werd één medewerker overtollig.
Toen de overtolligheid in Liessel ontstond kwam er een tijdelijke vacature vrij in Helmond voor 17 uur per week. Plaatsing van [werkneemster] op die locatie lag voor de hand, omdat zij ook 17 uur werkt en voor haar de reistijd nagenoeg hetzelfde zou blijven. [V] daarentegen werkt 25 uur en woont op loopafstand van de locatie Liessel. Als [V] voor twee dagen in Helmond zou gaan werken, zou zij voor één dag in Liessel moeten blijven werken en [werkneemster] op de andere dagen. Voor de continuïteit op de groep (klantenbinding en kwaliteit, criterium b.) is dat niet wenselijk en is het beter, dat uitsluitend [V] op de groep in Liessel werkzaam blijft, temeer omdat zij langer op deze groep werkzaam is dan [werkneemster] . Op basis van criterium b is er dus voor gekozen [V] op de locatie Liessel werkzaam te laten blijven en [werkneemster] overtollig te verklaren.
Een andere reden daarvoor is, dat ook volgens criterium e. [werkneemster] en niet [V] in aanmerking komt voor overtolligverklaring. [werkneemster] is in dienst sinds 2000 en [V] sinds 2004. Naarmate een medewerker langer in dienst is, heeft hij/zij meer kennis en ervaring en hoe meer kennis en ervaring, des te breder de medewerker inzetbaar is en des te minder hij/zij "vastroest" in het werk. Uit een oogpunt van flexibiliteit en mobiliteit komen daarom de medewerkers die langer in dienst zijn eerder voor overtolligheid in aanmerking.
Daarbij dient te worden benadrukt, dat overtolligheid niet moet worden verward met boventalligheid. Om die reden is toepassing van het afspiegelings- en/of anciënniteitsbeginsel in het geheel niet aan de orde. De bedoeling is juist, dat een overtollig verklaarde medewerker c.q. een medewerker in de flexpoule uiteindelijk zo snel mogelijk in een passende vacature wordt geplaatst. Door een medewerker als overtollig aan te merken en in de flexpoule te plaatsen wordt juist getracht boventalligheid te voorkomen. Mocht op enig moment een ontslagronde aan de orde zijn (hetgeen niet de verwachting is), dan zal [werkneemster] net als [V] worden afgespiegeld in de functiegroep van groepsleidster. De angst van [werkneemster] dat zij "al met één been buiten staat" is dus niet terecht.
Uit het voorgaande blijkt, dat Spring de in overleg met de OR opgestelde criteria heeft toegepast en dat haar beslissing om [werkneemster] overtollig te verklaren niet willekeurig is geweest; zou Spring haar organisatie niet op deze wijze inrichten, dan zouden er (nog meer) gedwongen ontslagen vallen.
Ook overigens valt de beslissing van Spring onder het instructierecht van de werkgever: [werkneemster] heeft een arbeidsovereenkomst met Spring en niet met de locatie Liessel. Ingevolge de CAO dient de werknemer in te stemmen met tijdelijke wijzigingen in de werkzaamheden en/of standplaats, voor zover dit naar redelijkheid en billijkheid van hem verwacht kan worden. Mocht [werkneemster] na de tijdelijke werkzaamheden in Helmond in januari 2016 in de flexpoule terechtkomen, dan zal opnieuw zoveel mogelijk met haar werkdagen en -uren rekening worden gehouden. In het kader van goed werknemerschap kan van [werkneemster] worden gevergd, dat zij loyaal meewerkt aan de huidige situatie.