Camerabeelden [adres 1] .
Ter terechtzitting van 22 juni 2016 zijn de hiervoor genoemde camerabeelden van de [adres 1] bekeken. De rechtbank heeft daarbij het volgende waargenomen.
Op 4 oktober 2014 omstreeks 15.47 uur arriveert een zwarte Audi personenauto bij het pand aan de [adres 1] . Kort daarna arriveert een busje dat stopt achter de Audi. Uit de Audi stapt een man die in het zwart is gekleed en een zwarte pet op zijn hoofd draagt. Hij loopt naar het hek en drukt kennelijk op de bel. Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat dit [medeverdachte 3] is. Uit voornoemde auto stappen vervolgens twee mannen, die in de richting van [medeverdachte 3] lopen. Een van de mannen heeft een donker jack met licht grijze mouwen aan en draagt donkerkleurige handschoenen. Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat dit [medeverdachte 1] is. De andere man heeft een spijkerbroek aan en een donker leren jack zonder mouwen. Ook hij draagt donkerkleurige handschoenen. De rechtbank heeft de identiteit van deze man niet kunnen vaststellen. Deze onbekend gebleven persoon zal hierna aangeduid worden als NN-man 1.
Uit de woning aan de [adres 1] komen twee personen die in de richting van het hek lopen. Een van de mannen heeft een zwart T-shirt en een witte broek aan. Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat dit [medeverdachte 4] is. De andere man draagt een blauw trainingspak. Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat dit verdachte [verdachte] is.
Omstreeks 15.48 uur vindt er zichtbaar een gesprek plaats tussen verdachte [verdachte] en de drie mannen. Dit gesprek is kort van duur, waarna verdachte [verdachte] zich omdraait en richting de voordeur van de woning loopt. Onderweg kijkt verdachte [verdachte] nog een keer om en haalt hij een vuurwapen uit de rechterzak van zijn trainingsjack. Op datzelfde moment heeft NN-man 1 de poort reeds geopend en zijn vuurwapen doorgeladen. Hij loopt het binnenterrein op om vervolgens in de richting van [medeverdachte 4] te lopen. Met zijn linkerhand wijst NN-man 1 in de richting van [medeverdachte 4] , terwijl hij het vuurwapen in zijn rechterhand langs zijn lichaam houdt. NN-man 1 en [medeverdachte 4] lopen in de richting van de voordeur van de woning. NN-man 1, [medeverdachte 4] en verdachte [verdachte] zijn niet meer in beeld. Niet is waar te nemen wat er op dat moment in het nisje aan de voordeur van de woning gebeurt. Intussen zijn meerdere personen uit de bus gestapt die in de richting van de woning lopen. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] lopen de binnenplaats op. [medeverdachte 3] wenkt naar de personen die uit de bus zijn gestapt. Deze personen komen ook in de richting van de woning gelopen. [medeverdachte 1] houdt met twee armen gestrekt een vuurwapen vast in de richting van het nisje. Enkele seconden later komt verdachte [verdachte] vallend in beeld. Hij heeft een grijskleurig voorwerp in zijn rechterhand, waarover hij heeft verklaard dat dit een vuurwapen is, en richt dit op [medeverdachte 1] en NN-man 1. Intussen komt op de binnenplaats een onbekend gebleven man (hierna: NN-man 2) die eveneens donkerkleurige handschoenen draagt. Door verdachte [verdachte] wordt er kennelijk geschoten. Zichtbaar is dat [medeverdachte 1] , NN-man 1 en NN-man 2 terug deinzen/zich klein maken en in de richting van de poort wegrennen. [medeverdachte 3] die ter hoogte van de rechterachterzijde van de Mercedes staat (die op de binnenplaats was geparkeerd) verschuilt zich achter de Mercedes. Verdachte [verdachte] staat op dat moment op, ziet dat iemand zich achter de Mercedes verschuilt, houdt een vuurwapen op die persoon gericht en loopt links om de Mercedes heen naar die persoon – te weten [medeverdachte 3] – toe. [medeverdachte 3] draait zich vervolgens om en rent in de richting van de poort. Verdachte [verdachte] schiet op dat moment twee keer in de richting van [medeverdachte 3] . Deze valt op de grond, staat op en verlaat de binnenplaats via de poort.
De feitelijke gang van zaken.
Op basis van al hetgeen hiervoor is weergegeven gaat de rechtbank uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en/of verdachte [verdachte] hebben een conflict. De rechtbank kan de reden van dit conflict – gelet op de uiteenlopende verklaringen hieromtrent – niet vaststellen. [medeverdachte 3] heeft dit conflict besproken met [medeverdachte 1] en NN-man 1. Op 4 oktober 2014 rijden – onder meer – [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en NN-man 1 in een zwarte Audi personenauto, gevolgd door een busje met daarin – onder meer – NN-man 2 en NN-man 3 naar de [adres 1] .
[medeverdachte 1] en NN-man 1 nemen een vuurwapen mee en dragen handschoenen. [medeverdachte 1] draagt daarbij een kogelwerend vest. NN-man 1 hoogstwaarschijnlijk ook, gelet op de beelden in het dossier. [medeverdachte 3] draagt ook een kogelwerend vest. NN-man 2 draagt handschoenen en NN-man 3 draagt handschoenen en neemt ook een vuurwapen mee.
Aan het hek vindt een kort gesprek plaats tussen verdachte [verdachte] enerzijds en [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en NN-man 1 anderzijds. De rechtbank kan – gelet op de uiteenlopende verklaringen hieromtrent – niet vaststellen wat er aan het hek wordt besproken. Verdachte [verdachte] draait zich om en loopt weg in de richting van de voordeur.
[medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en NN-man 1 lopen de binnenplaats van de [adres 1] op, waarbij verdachten NN-man 1 en [medeverdachte 1] hun vuurwapens hebben getrokken en doorgeladen. NN-man 1, verdachte [verdachte] en [medeverdachte 4] bevinden zich in het nisje van de voordeur. Kort daarna wordt er over een weer geschoten. Wat in het nisje precies is voorgevallen, kan de rechtbank op basis van de uiteenlopende verklaringen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , verdachte [verdachte] en [medeverdachte 4] niet vaststellen. De camerabeelden geven op dit punt evenmin uitsluitsel.
Op basis van het forensisch onderzoek stelt de rechtbank vast dat met vuurwapen 1 (CZ 75D Compact van het kaliber 9x19mm) minimaal twee keer is geschoten. Bij gebrek aan wettig bewijs kan niet worden vastgesteld wie bij het schietincident dit vuurwapen heeft gehanteerd.
De rechtbank stelt vast dat vuurwapen 2 (Glock 17) is gehanteerd door [medeverdachte 1] . Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat met dit vuurwapen niet is geschoten, zodat de rechtbank vaststelt dat verdachte [medeverdachte 1] geen schoten heeft gelost, doch enkel een vuurwapen heeft getrokken, doorgeladen en verdachte [verdachte] en/of [medeverdachte 4] daarmee onder schot heeft gehouden.
Niet is gebleken dat [medeverdachte 3] op enig moment een vuurwapen heeft gehanteerd, zodat de rechtbank vaststelt dat hij niet heeft geschoten. [medeverdachte 3] heeft versterking ingeroepen door te wenken naar de personen die uit het busje waren gekomen en heeft op de binnenplaats op korte afstand staan kijken naar hetgeen zich afspeelde in het nisje.
Op basis van het forensisch onderzoek stelt de rechtbank vast dat met vuurwapen 3 (CZ 1945 van het kaliber 6,35mm Browning) minimaal vier keer is geschoten. Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij dit vuurwapen heeft gehanteerd, zodat vastgesteld kan worden dat verdachte [verdachte] minimaal vier keer heeft geschoten, waarvan twee keer in (de richting van) de rug van [medeverdachte 3] .
Op basis van de verklaring van [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] en [medeverdachte 4] kan vastgesteld worden dat NN-man 1 schoten heeft gelost, terwijl verdachte [verdachte] en [medeverdachte 4] zich bevonden in/bij het nisje. Tot slot kan worden vastgesteld dat NN-man 3 twee keer heeft geschoten.
Het oordeel van rechtbank.
Op basis van de verklaringen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , verdachte [verdachte] , de forensische onderzoeksresultaten en de eigen waarneming van de rechtbank, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte [verdachte] twee keer geschoten heeft in de richting van [medeverdachte 1] en NN-man 1 en twee keer in de richting/op de rug van [medeverdachte 3] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte [verdachte] zich aldus schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit de aard van de gedraging en de wijze van uitvoering valt af te leiden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en NN-man 1.
Het is een algemene ervaringsregel dat dergelijk handelen de aanmerkelijke kans oplevert dat de beschoten personen om het leven komen. Dat deze personen niet zijn overleden, is een omstandigheid die niet aan het handelen van verdachte [verdachte] is te danken. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte [verdachte] geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verdachte [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en NN-man 1 zouden komen te overlijden. Bij verdachte [verdachte] was derhalve minst genomen sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en NN-man 1.
Ten aanzien van feit 2
Incident [straat 2] te [gemeente 2] .
Op 1 augustus 2014 omstreeks 17.00 uur kreeg verbalisant [verbalisant 1] de melding om naar de [adres 4] te gaan. Daar zou een man zijn binnengelopen die overvallen en mishandeld was. De verbalisant trof ter plaatse het slachtoffer aan, aangever [slachtoffer 2] , en zag dat er bloed uit zijn mond liep, dat er bloeduitstortingen op zijn linkerwang zaten en dat hij een wond achter zijn linkeroor had.19 Getuige [getuige 1] verklaarde dat aangever omstreeks 16:45 uur zijn winkel op de [adres 4] binnen kwam lopen. Hij zag dat aangever een bebloed gezicht had en van hem hoorde dat hij zojuist was overvallen in zijn woning aan de [adres 5] in [gemeente 2] .20
Aangever verklaarde dat hij enige tijd daarvoor, op 21 juli 2014, met zijn vriendin terugreed naar haar woning. Achter hen reed een Audi, waar twee mannen uitstapten. De mannen vertelden dat zij namens [betrokkene 2] (een voormalig compagnon van aangever) kwamen, omdat hij nog een bedrag van aangever tegoed zou hebben. Aangever is vervolgens met die twee mannen naar de [adres 5] gereden. De mannen noemden zich [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Zij eisten geld van hem en lieten hem papieren zien waarin stond wat [medeverdachte 4] [betrokkene 2] van aangever tegoed zou hebben. [betrokkene 4] reed toen in een lichtkleurige Audi. Op 1 augustus 2014 had aangever een afspraak met [medeverdachte 4] [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] . De afspraak was in zijn woning aan de [adres 5] in [gemeente 2] . Aangever zag dat [betrokkene 3] en [betrokkene 4] naar zijn woning kwamen. [betrokkene 2] was er niet bij. Aangever en de mannen gingen in gesprek. Op enig moment kwam er nog iemand aan. [betrokkene 4] en [betrokkene 3] lieten die persoon binnen. De mannen vroegen op enig moment aan aangever om wat te drinken, waarna aangever hen voorzag van water dat hij in kartonnen bekers deed en waarvan ze hebben gedronken. De mannen gaven aan dat ze geld van aangever wilden. [betrokkene 4] wilde de rekeningafschriften van aangever zien, waarop aangever zijn laptop pakte en al zijn rekeningen van de Rabobank liet zien. Aangever is vervolgens mishandeld en zag in een ooghoek dat de onbekende man aan zijn laptop zat. Op het beeldscherm van de laptop zag hij zijn rekeningoverzicht. Nadat de mannen weg waren, ontdekte aangever dat er verschillende voorwerpen weg waren. Hij miste zijn laptop van het merk Asus, een telefoon van het merk Apple, type Iphone 5S, een sleutelbos, diverse huissleutels, autosleutels, sleutels van de brievenbus, een portemonnee met bankpassen en creditcards, meerdere horloges en meerdere zonnebrillen. Het slachtoffer kwam er voorts achter dat van zijn spaarrekening € 400.000,-- was overgemaakt naar een rekening die op naam staat van [betrokken bedrijf]21
Op 2 augustus 2014 werd door verbalisant [verbalisant 15] een forensisch onderzoek verricht op de [adres 5] in [gemeente 2] . Het ondergelegen kantoor betrof pandnummer [nummer] . In voornoemde kantoorruimte op een bureau trof de verbalisant vier kartonnen bekers aan die in elkaar waren gestapeld. Deze bekers werden door de verbalisant bemonsterd, veiliggesteld en voorzien van een uniek SIN-nummer ten behoeve van een DNA-vervolgonderzoek. De bovenste beker werd voorzien van het SIN-nummer AAHM7118NL en de tweede beker werd voorzien van het SIN-nummer AAHM7119NL.
Incident [adres 1]
In een ander opsporingsonderzoek onder de naam “Vliegende Hond” werd op 4 oktober 2014 een doorzoeking verricht in de woning van verdachte [medeverdachte 4] aan de [adres 1] . Op de keukentafel van voornoemde woning werden twee nagenoeg lege Red Bull blikjes aangetroffen. De schenkopeningen van deze blikjes werden bemonsterd op de aanwezigheid van DNA. Deze bemonsteringen werden voorzien van de SIN-nummers: AAGX5025NL en AAGX5022NL.22
Binnen voornoemd opsporingsonderzoek zijn [medeverdachte 4] en [verdachte] als verdachten aangemerkt. Op 12 november 2014 werd van [verdachte] een wangslijmvliesmonster afgenomen en voorzien van het SIN-nummer RABE7363NL. Op 25 februari 2015 werd van [medeverdachte 4] een wangslijmvliesmonster afgenomen en voorzien van het SIN-nummer RABE8290NL. Aan een deskundige van het NFI is vervolgens opdracht gegeven om uit deze wangslijmvliesmonsters een DNA-profiel vast te stellen ter vergelijking met de DNA-databank.23
NFI-onderzoek referentiemonster [verdachte] .
Deskundige De Blaeij van het NFI heeft een onderzoek verricht naar biologische sporen en DNA-onderzoek. De bemonsteringen AAGX5022NL#01 en AAGX5025NL#01 (de bemonsterde blikjes Red Bull) zijn onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van speeksel.
Van het referentiemonster wangslijmvlies RABE7363NL van [verdachte] is een DNA-profiel verkregen dat betrokken is geweest bij het vergelijkend DNA-onderzoek. De conclusie van de deskundige luidt dat het celmateriaal van de bemonstering AAGX5025NL#01 afkomstig kan zijn van [verdachte] . De kans dat het DNA-profiel afkomstig kan zijn van een ander willekeurig gekozen persoon, is kleiner dan één op één miljard.
De deskundige heeft voorts geconcludeerd dat beide DNA-profielen (RABE7363NL en AAGX5022NL#01) matchen met het DNA-profiel van een spoor uit een andere zaak. De matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 30602, dat als bijlage aan het rapport is gevoegd. Daaruit blijkt dat het celmateriaal van de bemonstering AAHM7118NL#01 (bovenste kartonnen beker; incident te [gemeente 2] ) afkomstig kan zijn van [verdachte] . De kans dat het DNA-profiel afkomstig kan zijn van een ander willekeurig gekozen persoon, is kleiner dan één op één miljard.24
NFI-onderzoek referentiemonster [medeverdachte 4] .
Deskundige Dieltjes van het NFI heeft een DNA-onderzoek verricht aan het referentiemonster wangslijmvlies RABD8290NL van [medeverdachte 4] .
Bij voornoemd onderzoek is onder meer het verkregen DNA-profiel van de bemonstering AAGX5022NL#01 betrokken geweest. De conclusie van de deskundige luidt dat het celmateriaal van de bemonstering AAGX5022NL#01 afkomstig kan zijn van [medeverdachte 4] . De kans dat het DNA-profiel afkomstig kan zijn van een ander willekeurig gekozen persoon, is kleiner dan één op één miljard.
De deskundige heeft voorts geconcludeerd dat het DNA-profiel RABD8290NL matcht met de DNA-profielen in DNA-profielcluster 30783, welke als bijlage aan het rapport is gevoegd. Daaruit blijkt dat het celmateriaal van de bemonstering AAHM7119NL#01 (tweede kartonnen beker; incident te [gemeente 2] ) afkomstig kan zijn van [medeverdachte 4] . De kans dat het DNA-profiel afkomstig kan zijn van een ander willekeurig gekozen persoon, is kleiner dan één op één miljard.25
Verklaring [verdachte] .
Op 10 februari 2015 is [verdachte] op verdenking van betrokkenheid bij de diefstal met geweld van aangever [slachtoffer 2] gehoord. Hij heeft verklaard dat hij een keer met [medeverdachte 4] (de rechtbank begrijpt: verdachte [medeverdachte 4] , hierna: [medeverdachte 4] ) naar [gemeente 2] is gereden, omdat [medeverdachte 4] nog geld kreeg van iemand. [medeverdachte 4] reed toen in een Audi. Zij zijn toen naar een woning gereden. Daar hebben zij een man en een vrouw gesproken, waarna de man gezegd zou hebben dat hij wist waar ze het over hadden en dat ze achter hem aan konden rijden. Even later zijn zij met z’n allen een kantoor binnen geweest, waar verdachte [verdachte] koffie of water heeft gedronken. [medeverdachte 4] gaf aan dat hij nog geld tegoed had en de man gaf aan dat hij dat geld niet schuldig was aan [medeverdachte 4] .26
Verklaring verdachte [medeverdachte 4]
Verdachte [medeverdachte 4] heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
De bewijsbeslissing.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat er op 1 augustus 2014 drie mannen op bezoek zijn geweest, onder wie twee mannen die zich ‘ [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ’ noemden en die ook al op 21 juli 2014 bij hem waren geweest. De drie mannen hebben gedronken uit kartonnen bekers.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [verdachte] over het bezoek dat hij samen met [medeverdachte 4] in [gemeente 2] heeft afgelegd, opvallende gelijkenissen vertoont met de verklaring van [slachtoffer 2] over het bezoek dat hij op 21 juli 2014 heeft gekregen van ‘ [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ’. De rechtbank wijst in dit verband op het volgende. [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 4] in een Audi reed; [slachtoffer 2] verklaart dat ‘ [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ’ in een Audi reden. [verdachte] heeft verklaard dat zij bij een woning kwamen en daar een man en een vrouw spraken; [slachtoffer 2] verklaart dat hij met zijn vriendin terugreed naar haar woning en dat zij aldaar werden aangesproken door ‘ [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ’. [verdachte] heeft verklaard dat hij en [medeverdachte 4] vervolgens met de auto achter de man aan zijn gereden naar een kantoor, en dat [medeverdachte 4] daar heeft aangegeven dat hij nog geld kreeg; [slachtoffer 2] verklaart dat hij met ‘ [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ’ naar de [adres 5] is gereden en dat ‘ [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ’ daar geld eisten. [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 4] een papier heeft overhandigd met daarop een berekening van wat hij zou moeten krijgen ; [slachtoffer 2] verklaart dat ‘ [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ’ met papieren kwamen waarin stond wat [betrokkene 2] nog allemaal van hem tegoed had.
Voorts is op twee kartonnen bekers in het kantoor DNA-materiaal aangetroffen van [medeverdachte 4] en [verdachte] . Zij hebben hiervoor geen - aannemelijke - verklaring kunnen geven.
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 4] en [verdachte] op 21 juli 2014 een bezoek aan [slachtoffer 2] hebben gebracht als ‘ [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ’ en dat zij op 1 augustus 2014, tezamen met een onbekend gebleven derde persoon, opnieuw naar [slachtoffer 2] zijn gegaan. Daarbij is geweld gepleegd jegens [slachtoffer 2] , zijn diverse spullen van hem ontvreemd en zijn grote geldbedragen aan de bankrekening(en) van [slachtoffer 2] onttrokken. Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] volgt dat hierbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders.
De verdediging heeft als verweer aangevoerd dat [slachtoffer 2] bij een fotoconfrontatie [medeverdachte 4] en [verdachte] niet heeft herkend en dat de opgegeven signalementen niet overeenkomen met hun uiterlijke kenmerken. De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen desondanks wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 4] en [verdachte] het onder 1 ten laste gelegde feit hebben gepleegd, zoals hierna te vermelden.
In zijn aangifte geeft aangever aan dat hij ten gevolge van het incident een gebroken linker jukbeen, een gebroken kaak en gebroken ribben heeft. In het proces-verbaal van aangifte verklaren de verbalisanten dat aangever dient te worden opgenomen in het ziekenhuis voor nadere medische behandeling. In zijn nadere verklaring van 6 augustus 2014 stelt aangever dat hij op zondag 3 augustus uit het ziekenhuis is gekomen, dat zijn tanden met touwtjes zijn verbonden, en dat hij op dat moment alleen nog maar vloeibaar voedsel kan eten. Een medische verklaring met betrekking tot het door aangever opgelopen letsel en de gevolgen daarvan bevindt zich echter niet in het dossier. Aldus kan de rechtbank bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs niet vaststellen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, zodat verdachte voor dat deel van de tenlastelegging vrijgesproken zal worden
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 4 oktober 2014 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en een onbekend gebleven persoon opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen in de richting van die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en een ander persoon heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
op 1 augustus 2014 te [gemeente 2] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop (merk Asus) en een telefoon (Iphone) en een portemonnee met inhoud en een sleutelbos en sleutels en een aantal horloges en zonnebrillen en een hoeveelheid geld (ten bedrage van ongeveer 400.000 euro, via bankoverboekingen), toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] met kracht hebben geslagen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] zich ten aanzien van feit 1 met succes kan beroepen op noodweer, noodweerexces dan wel putatief noodweer. De raadsman heeft hierbij, in navolging van de officier van justitie, twee momenten onderscheiden, te weten:
- het moment dat [verdachte] tweemaal op of in de richting van [medeverdachte 1] en NN‑man 1 schiet (hierna: moment 1);
- het moment dat [verdachte] tweemaal op [medeverdachte 3] schiet (hierna: moment 2).
Ten aanzien van moment 1 heeft de raadsman aangevoerd dat [verdachte] een beroep op noodweer toekomt, nu sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar. Ten aanzien van moment 2 heeft de raadsman primair aangevoerd dat sprake was van een voortdurende noodweersituatie. Subsidiair is ten aanzien van moment 2 bepleit dat [verdachte] zich op noodweerexces kan beroepen, gelet op de hevige gemoedsbeweging die kort daarvoor was veroorzaakt door het schietincident met NN-man 1. Meer subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van moment 2 een beroep gedaan op putatief noodweer.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij moment 1 sprake was van noodweer aan de zijde van [verdachte] . Bij moment 2 was volgens de officier van justitie echter geen sprake van noodweer en evenmin van noodweerexces dan wel putatief noodweer.
Met betrekking tot moment 1 overweegt de rechtbank als volgt. Nadat bij de poort een kort onderhoud heeft plaatsgevonden, zijn [verdachte] en [medeverdachte 4] teruggelopen in de richting van het huis. Nog voordat zij de voordeur hebben bereikt, betreden NN-man 1, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] via de poort het terrein. Daarbij trekken NN-man 1 en [medeverdachte 1] een vuurwapen en laden dat door. NN-man 1 loopt op [verdachte] af en [medeverdachte 1] houdt zijn vuurwapen gericht op [verdachte] .
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waarbij [verdachte] zijn lijf mocht beschermen. Vervolgens rijst de vraag of de gedragingen van [verdachte] voldoen aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Gelet op de aard van de aanranding beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend. Nu meerdere personen met getrokken en doorgeladen vuurwapens op [verdachte] af kwamen lopen en één van deze personen een vuurwapen op hem gericht hield, waren de gedragingen van [verdachte] geboden door de noodzakelijke verdediging. Het beroep op noodweer slaagt in zoverre dan ook.
Met betrekking tot moment 2 overweegt de rechtbank als volgt. Nadat [verdachte] in de richting van NN-man 1 en [medeverdachte 1] heeft geschoten, zijn NN-man 1 en [medeverdachte 1] - tezamen met de personen die inmiddels uit het busje waren gekomen en ook het terrein hadden betreden - het terrein af gerend. Eén persoon ( [medeverdachte 3] ) is niet het terrein ontvlucht, doch heeft zich verschanst achter de Mercedes-auto die zich op het terrein bevond. De rechtbank heeft ter terechtzitting de camerabeelden van het schietincident bekeken en daaruit blijkt dat [verdachte] heeft gezien dat één persoon zich achter de auto heeft verschanst. [verdachte] houdt zijn vuurwapen op die persoon gericht op het moment dat die persoon naar de achterkant van de auto loopt en loopt zelf ter linkerzijde om de auto heen, naar die persoon toe. Op het moment dat hij de persoon ( [medeverdachte 3] ) weer ziet, richt hij zijn vuurwapen op hem. [medeverdachte 3] draait zich vervolgens om en rent weg in de richting van de poort om het terrein te ontvluchten. [verdachte] schiet dan van korte afstand twee keer op [medeverdachte 3] .
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bij moment 2 sprake was van een (voortdurende) noodweersituatie. Hiertoe wordt overwogen dat moment 2 moet worden bezien in het licht van het schietincident dat slechts enkele seconden daarvoor plaatsvond (moment 1). Bovendien wist [verdachte] niet of de man die zich achter de auto had verschanst - en die deel uitmaakte van de groep die hem aanviel - al dan niet bewapend was. Vervolgens rijst ook hier de vraag of de gedragingen van [verdachte] voldoen aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Op de camerabeelden is te zien dat [verdachte] om de Mercedes-auto heen loopt en dat hij achter de auto vervolgens de gehurkte [medeverdachte 3] ziet. [medeverdachte 3] komt dan omhoog, draait zijn rug naar [verdachte] toe en rent weg. Vervolgens schiet [verdachte] tweemaal in (de richting van) de rug van [medeverdachte 3] . Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat het handelen van [verdachte] was geboden door de noodzakelijke verdediging.
Het beroep op noodweerexces faalt eveneens. Gelet op het schietincident dat kort daarvoor had plaatsgevonden (moment 1), kan zeker niet worden uitgesloten dat bij [verdachte] sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Echter, bij moment 2 overschrijdt [verdachte] de grenzen van de noodzakelijke verdediging zodanig, dat niet kan worden gezegd dat zijn handelen een onmiddellijk gevolg is van de - eventuele - hevige gemoedsbeweging.
Uit het voorgaande volgt reeds dat ook het beroep op putatief noodweer faalt. Op het moment dat [medeverdachte 3] zich met de rug naar [verdachte] toe draaide en wegrende, kon en mocht [verdachte] immers niet meer in de veronderstelling verkeren dat hij zich - op deze wijze - moest verdedigen.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht (bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft niet geschroomd met een vuurwapen op het slachtoffer te schieten toen het slachtoffer van hem trachtte weg te vluchten. Door aldus te handelen, heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze geschonden. Het is geenszins aan het handelen van de verdachte te danken geweest dat het slachtoffer deze aanslag heeft overleefd. Feiten als deze vergroten – zeker als dit heeft plaatsgevonden in een woonwijk – gevoelens van onveiligheid en schokken de rechtsorde in ernstige mate.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een diefstal met geweld van het toen 70-jarige slachtoffer. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat het slachtoffer een man van gevorderde leeftijd betreft en dit feit heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer. De woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen. Verdachte heeft aangetoond het gebruik van geweld jegens personen niet te schuwen. Daarmee heeft verdachte samen met zijn mededaders op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke ernstige strafbare feiten nog geruime tijd de gevolgen daarvan, zoals gevoelens van angst en onveiligheid, kunnen ondervinden. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen en heeft aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte – zij het lang geleden – eerder ter zake van geweldsdelicten werd veroordeeld. Deze veroordelingen hebben verdachte kennelijk er niet van kunnen weerhouden om opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf en acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming voor de duur als na te melden op zijn plaats.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 101.223,34 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke oplegging van de betalingsverplichting.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij – gelet op het verweer strekkende tot vrijspraak – niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank acht, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende posten voor toewijzing vatbaar:
- -
paspoort en rijbewijs à € 139,50
- -
nieuwe sleutels pand à € 1.225,-
- -
nieuwe handzenders à € 124,03
- -
nieuwe autosleutels en berging à € 1.703,34
- -
horloge à € 21.200,-
- -
een geldbedrag van € 105.000,-
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook de opgevoerde schade in verband met het horloge voor toewijzing vatbaar is. Dat het slachtoffer in zijn eerste verklaring geen melding heeft gemaakt van de vermissing van zijn horloge, doet hier niet aan af. De eerste verklaring van verdachte is immers afgelegd toen hij opgenomen was in het ziekenhuis, terwijl het slachtoffer een week later, nadat hij uit het ziekenhuis was ontslagen een tweede verklaring heeft afgelegd waarin hij heeft verklaard wat er nog meer was vermist. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het waarheidsgehalte van deze tweede verklaring te twijfelen.
De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie – geen gronden om de opgevoerde schade ter zake van een laptop en een telefoon toe te wijzen, nu zij deze schade onvoldoende onderbouwd acht. De bijgevoegde facturen zeggen immers niets over de waarde van de weggenomen goederen en zien op goederen die na dit incident zijn aangeschaft.
De rechtbank acht voorts de gevorderde immateriële schade, gelet op de ernst van het feit en de impact voor het slachtoffer, geheel toewijsbaar.
Resumerend komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen zal worden tot een bedrag van € 130.891,87 minus de reeds vergoede schade van € 9.368 = € 121.523,87, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank komt aldus tot toewijzing van een bedrag dat hoger ligt dan door het slachtoffer is gevorderd. Redengevend daartoe is dat alle toegewezen posten door de benadeelde partij zijn gevorderd, maar er een rekenfout is gemaakt bij de optelsom van de door de benadeelde partij opgevoerde schadeposten.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 700,- terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2014 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De vordering van de benadeelde partij [betrokken bedrijf 2]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet- ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij – gelet op het verweer strekkende tot vrijspraak – niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de bewezenverklaarde feiten niet zien op een jegens de benadeelde partij gericht strafbaar feit.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 45, 47, 57, 287, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag
ten aanzien van feit 2:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit is gepleegd door twee of meer verenigde personen Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
ten aanzien van feit 2:
een maatregel van schadevergoeding van EUR 121.523,87 subsidiair 365 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 121.523,87 (zegge: éénhonderdeenentwintigduizendvijfhonderddrieentwintig euro en zevenentachtig eurocent.
Voornoemd bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1500,-- ter zake van de immateriële schade en uit een bedrag van EUR 129.391,87 ter zake van de materiële schade voor de posten: horloge, paspoort en rijbewijs, nieuwe sleutels pand, nieuwe sleutels handzenders, nieuwe sleutels auto en berging alsmede een geldbedrag van EUR 105.000,-- minus het door de verzekeraar reeds vergoede schade van EUR 9.368,--.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 121.523,87 (zegge: éénhonderdeenentwintigduizendvijfhonderddrieentwintig euro en zevenentachtig eurocent) .
Voornoemd bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1500,-- ter zake van de immateriële schade en uit een bedrag van EUR 129.391,87 ter zake van de materiële schade voor de posten: horloge, paspoort en rijbewijs, nieuwe sleutels pand, nieuwe sleutels handzenders, nieuwe sleutels auto en berging alsmede een geldbedrag van EUR 105.000,-- minus het door de verzekeraar reeds vergoede schade van EUR 9.368,--.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 700,-.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (ter zake van de posten: laptop en telefoon) niet ontvankelijk is.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [betrokken bedrijf 2] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 17 juli 2015 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. J.J. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 6 juli 2016.