Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht aannemelijk dat verdachte uit voornoemde delicten voordeel heeft genoten tot een bedrag van € 181.766,01, vordert dat aan [veroordeelde] een betalingsverplichting van € 176.766,01 wordt opgelegd, dat op dit bedrag het door de rechtbank aan de benadeelde partij toegekende bedrag van € 45.250,- in mindering dient te worden gebracht en stelt zich op het standpunt dat bij de berekening dient te worden uitgegaan van hoofdelijke toerekening.
De beoordeling.
De vordering is tijdig ingediend.
Op grond van de bewijsmiddelen is de meervoudige strafkamer van de rechtbank van oordeel dat [veroordeelde] voornoemd voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van feit 3, 4 en 5 ter zake waarvan betrokkene bij vonnis van de rechtbank van 4 augustus 2015 is veroordeeld. Uit de bewezenverklaring in de strafzaak volgt dat betrokkene [slachtoffer 1] heeft opgelicht voor een bedrag van € 4.500. Uit de bewezenverklaring volgt voorts dat hij de Protestantse Gemeente Den Bosch heeft opgelicht voor een bedrag van € 2.000. Hierop is reeds € 100,- afgelost en derhalve bedraagt het wederrechtelijk verkregen voordeel bij dit feit € 1.900 (€ 2.000 - aflossing van € 100). Uit de bewezenverklaring volgt ook dat betrokkene [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft opgelicht voor een bedrag van € 2.000 en [slachtoffer 4] heeft opgelicht voor een bedrag van € 40.000,-. Van dat laatste bedrag dient een bedrag van € 150,- te worden afgetrokken bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, nu uit het vonnis van 4 augustus 2015 blijkt dat dit bedrag door betrokkene reeds is terugbetaald. Het wederrechtelijk verkregen voordeel bij het laatstgenoemde feit bedraagt derhalve € 39.850,-.
De vordering is zoals hiervoor reeds vermeld mede gegrond op verkregen voordeel van de onder feit 1 ten laste gelegde oplichting van [slachtoffer 1] . Nu de rechtbank betrokkene bij vonnis van 4 augustus 2015 van dit feit heeft vrijgesproken op de grond dat het daderschap van de betrokkene bij dit feit niet bewezen kan worden, bestaat er geen grond om de ontnemingsmaatregel mede op dit feit te stoelen. Het bedrag van € 7.500,- dat in de berekening van de officier van justitie is opgenomen, kan derhalve niet worden meegenomen bij de berekening van het door [veroordeelde] verkregen voordeel.
Voorts is de vordering mede gegrond op verkregen voordeel uit andere strafbare feiten welke niet onder bovenstaand parketnummer aan betrokkene zijn ten laste gelegd.
De volgende bedragen die in de berekening van de officier van justitie zijn opgenomen voor deze andere strafbare feiten, kunnen worden meegenomen bij de berekening van het door [veroordeelde] verkregen voordeel omdat de rechtbank van oordeel is dat voldoende aanwijzingen bestaan dat deze bedragen in verband staan met feiten die door de betrokkene zijn begaan:
- € 100,- € 100,- kosten openbaar vervoer die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aan [veroordeelde] hebben betaald om met de trein naar Rotterdam te reizen. Uit het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2]1 blijkt dat voornoemde personen die kosten van openbaar vervoer, evenals het bewezenverklaarde bedrag van € 2.000,- aan [veroordeelde] hebben betaald omdat [veroordeelde] hen had verteld dat daar iemand was die de aan hem door de Protestantse Gemeente Den Bosch, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] betaalde bedragen kon overmaken;
- € 2.000 € 2.000 losgeld voor ontvoering [medeverdachte] die [slachtoffer 5] aan [veroordeelde] heeft betaald. Uit het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 5]2 blijkt dat zij, toen haar zoon [slachtoffer 4] hiervoor € 40.000 betaalde – hetgeen door de rechtbank onder feit 5 ook bewezen verklaard is - € 2.000 aan [veroordeelde] heeft gegeven in verband met de ontvoering van [medeverdachte] ;
- € 7.311,01 € 7.311,01 voor hulp rechter in hospitaal (€ 3.000) + liggeld hospitaal (€ 1.500) + provisie losgeld (€ 2.000) + uitvaart [persoon] (€ 1.000) minus aflossing (€ 188,99). Uit bijlage 24 behorend bij het Rapport Wederrechtelijk Verkregen Voordeel3 blijkt dat [slachtoffer 4] , toen hij € 40.000 losgeld betaalde in verband met de ontvoering van [medeverdachte] – hetgeen door de rechtbank onder feit 5 ook bewezen verklaard is – 5 % provisie over deze € 40.000,-, te weten € 2.000, betaald heeft voor het overmaken van het geld, € 3.000 aan zijn moeder heeft gegeven, die dit aan [veroordeelde] heeft gegeven voor de rechter die [medeverdachte] zogenaamd heeft geholpen in het Poolse hospitaal waar hij zogenaamd in had gelegen, dat hij daarna nog € 1.500 heeft betaald voor het liggeld voor dat hospitaal en dat hij € 1.000 voor de kosten van de uitvaart van [persoon] aan [veroordeelde] heeft betaald.
De overige bedragen die in de berekening van de officier van justitie zijn opgenomen voor deze andere strafbare feiten, kunnen niet worden meegenomen bij de berekening van het door [veroordeelde] verkregen voordeel omdat de rechtbank van oordeel is dat er onvoldoende aanwijzingen bestaan dat deze bedragen in verband staan met feiten die door de betrokkene zijn begaan.
Dit brengt met zich mee dat de rechtbank het voordeel van betrokkene vaststelt op (€ 4.500 + € 1.900 + € 2.000 + € 39.850 + € 100 + € 2.000 + € 7.311,01 =) € 57.661,01.
De rechtbank houdt geen rekening met de vorderingen van de benadeelde partijen die in de hoofdzaak zijn toegewezen nu niet is gebleken dat de in rechte aan de benadeelde partijen toegekende vorderingen door [veroordeelde] zijn voldaan.
De door de officier van justitie gevorderde hoofdelijke aansprakelijkheid is enkel aan de orde indien het verkregen wederrechtelijk voordeel als ‘gemeenschappelijk voordeel’ kan worden aangemerkt waarover ieder van de mededaders kan beschikken of heeft kunnen beschikken. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting hiervoor geen aanwijzingen.
De uitspraak
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 57.661,01 (zevenenvijftigduizendzeshonderdeenenzestig euro en één cent).
Legt aan [veroordeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 57.661,01 (zevenenvijftigduizendzeshonderdeenenzestig euro en één cent), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van of uit de baten van het feit ter zake waarvan hij is veroordeeld, heeft verkregen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. S.B.C. Nicolaes, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier,
en is uitgesproken op 26 juli 2016.
Mr. E. Boersma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.