EJ verz. : 16/705
[werknemer] , wonend in [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mw mr C.M.G. Kruyen,
tegen
Stichting Katholieke Scholengroep voor Voortgezet Onderwijs Best-Oirschot, gevestigd in Best,
verweerster,
gemachtigde: mr drs H.E. van Ipenburg
Verzoek en verweer
1.
Verzoeker, [werknemer] , verzoekt de veroordeling van verweerster, de Scholengroep, tot
- betaling van een transitievergoeding van € 73.541,42
- betaling van een vergoeding wegens onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst ad € 3.916,49
subsidiair € 894,24 en een billijke vergoeding van € 3.022,25 bruto
- verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie van de gevorderde bedragen
- betaling van rente over de gevorderde bedragen
een en ander bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad en met een veroordeling in proceskosten en nakosten zoals verwoord in het petitum.
2. Hij voert aan, kort gezegd en voor zover van belang
- dat hij op 1 augustus 1978 in dienst getreden is bij de rechtsvoorgangster van de Scholengroep en als docent Frans werkzaam is geweest
- dat hij met toestemming van het UWV op 31 mei 2016 is ontslagen per 23 augustus 2016
- dat hij echter pas op 10 juni 2016 twee jaar arbeidsongeschikt was zodat de arbeidsovereenkomst pas op die datum had mogen worden opgezegd
- dat hij dus onregelmatig is ontslagen en daarom aanspraak maakt op de schadevergoeding van BW 7:672 lid 10 ad
€ 3.916,49; de arbeidsovereenkomst had moeten worden opgezegd tegen 1 oktober 2016; overigens verplicht de cao VIO tot loondoorbetaling tot het einde van de dienstbetrekking
- dat de overeenkomst, als zij wèl mocht worden opgezegd op 31 mei 2016, had moeten worden opgezegd tegen 31 augustus 2016 – het einde van een loonperiode – zodat hij toch in elk geval aanspraak heeft op € 894,24 bruto, de hoogte van het loon over 23 tot en met 31 augustus 2016
- dat binnen twee jaar na aanvang arbeidsongeschiktheid opzeggen tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid ernstig verwijtbaar is en grond voor ewn billijke vergoeding, te stellen op € 3.022,25 bruto
- dat hij bovendien aanspraak maakt op de transitievergoeding ad € 73.541,42 bruto.
3. De Scholengroep verweert zich tegen de vordering door aan te voeren, kort gezegd en voor zover van belang
ontslagvergoeding
- dat het UWV in de ontslagvergunning van 25 mei 2016 aanneemt dat op die datum de periode van twee jaar loondoorbetaling voorbij is
- dat [werknemer] dan ook vanaf nieuwjaar 2014 boven de sterkte is ingezet
- dat bij de berekening van de opzegtermijn rekening is gehouden met de behandeltermijn van de toestemmingsaanvraag en dat daarom de opzeggingstermijn eindigt op 23 augustus 2016
Ontslag onregelmatig?
4.1.
De arbeidsongeschiktheid van [werknemer] is begonnen op 10 juni 2014. De Scholengroep heeft dat niet bestreden. De opzegging is dus in strijd met het opzegverbod van BW 7:670.
4.2.
Dat [werknemer] van begin 2014 ‘boven de sterkte’ is ingezet wordt door [werknemer] ontkend, maar zegt in ieder geval niet dat hij op een andere datum dan 10 juni 2014 arbeidsongeschikt is geraakt.
4.3.
Ten overvloede: dat [werknemer] toen boven de sterkte ingezet zou zijn heeft mogelijk te maken gehad met de toekomstverwachting van de Scholengroep in verband met eerdere uitval van [werknemer] wegens arbeidsongeschiktheid; het betekent niet dat hij toen al (opnieuw) arbeidsongeschikt was.
4.4.
Dat de tijd van behandeling van de aanvraag ontslagtoestemming van de opzegtermijn mag worden afgetrokken neemt niet weg, dat een opzegging moet geschieden tegen het einde van de maand (NW 7:672 lid 1).
4.5.
De Scholengemeenschap had dus niet eerder mogen opzeggen dan 10 juni 2016 en die opzegging zou, als met de behandeltermijn wordt rekening gehouden, meebrengen dat de overeenkomst op 30 september 2016 om 24.00 uur had moeten eindigen.
4.6.
De conclusie is dat het ontslag onregelmatig is wat betreft de datum waartegen is opgezegd (BW 7:672 lid 1) en bovendien in strijd is met een opzegverbod (BW 6:670) zodat het te dien aanzien primair gevorderde kan worden toegewezen; de billijke vergoeding ten aanzien van de strijd met het opzegverbod wordt gesteld op het loon over het aantal dagen waarmee te vroeg is opgezegd; dit conform de vordering.
4.7.
Aangeknoopt wordt bij de salarisopgave van [werknemer] , omdat die wel enigermate maar niet behoorlijk beargumenteerd is weersproken.
4.8.
Het bedrag kan gelden als combinatie van de bedragen bedoeld in BW 7:672 lid 9 en BW 7:681 lid 1b.
5.1. De gedachte achter de transitievergoeding is enerzijds dat zij een compensatie biedt voor het ontslag en anderzijds dat zij de overgang naar een andere baan vergemakkelijkt.
5.2.
In redelijkheid mag gezien de leeftijd van [werknemer] (hij is geboren op 30 april 1952) en de omstandigheid dat hem een IVA-uitkering is toegekend ( langdurige arbeidsongeschiktheid worden aangenomen dat hij voordat hij AOW-gerechtigd wordt
( 30 april 2018) niet meer een andere baan zal krijgen.
5.3.
Dat maakt – wat de transitie naar een andere baan betreft - zijn situatie vrijwel gelijk aan die van de werknemer als bedoeld in BW 7:673 lid 7 onder b: de werknemer die wordt ontslagen wegens het bereiken van de AOW-leeftijd en bij wie vanaf dat moment niet meer wordt uitgegaan van beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt.
5.4.
Aan een werknemer in die omstandigheid door de wetgever de transitievergoeding wordt ontzegd.
5.5.
Het zou naar regels van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als die overeenstemming in situatie genegeerd zou worden.
6.1.
Is er wat betreft de mogelijkheid van transitie naar een andere baan nauwelijks verschil tussen bedoelde werknemer die AOW-gerechtigd wordt en [werknemer] , er is wel verschil wat betreft de noodzaak van ontslagcompensatie: de bedoelde werknemer geniet tot aan het moment waarop hij AOW-gerechtigd wordt zijn arbeidsinkomen en [werknemer] niet; Van Mills inkomen wordt vanaf het moment waarop zijn arbeidsovereenkomst eindigt gereduceerd.
6.2.
Dit maakt het redelijk dat [werknemer] toch in elk geval de transitievergoeding gedeeltelijk krijgt.
7. Geen van de argumenten die de Scholengroep tot verweer aanvoert brengt de kantonrechter tot een andere opvatting; in het bijzonder wordt nog opgemerkt dat het verweer dat de bekostiging van de instelling niet in transitievergoedingen voorziet, verworpen wordt: geen enkele werkgever had, toen de transitievergoeding werd ingevoerd (juli 2015), voorzieningen daarvoor getroffen.
8.1.
De combinatie van de onder 5.1. tot en met 5.5. gegeven overwegingen met die onder 6.1. en 6.2. brengt de kantonrechter tot een vergoeding van € 25.000,= bruto.
8.2.
Over de wijze waarop dit bedrag wordt uitgekeerd, kan de kantonrechter zich niet uitlaten.
9. Renteverlies wordt slechts geleden over de netto bestanddelen van de bruto bedragen.
10. De vordering terzake de bruto netto specificaties wordt toegewezen omdat de gegrondheid daarvan vanzelf spreekt en de Scholengroep zich er niet tegen heeft verweerd.
11. De Scholengroep wordt als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
BESLISSING
Veroordeelt de Scholengroep voornoemd tot betaling aan [werknemer] van de somma’s van € 3.916,49 bruto – de netto uitkomst te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2016 – en € 25.000,= bruto – de netto uitkomst daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2016;
Veroordeelt de Scholengroep voornoemd in de proceskosten van [werknemer] , gesteld op € 471,= wegens griffierecht en € 800,= wegens gemachtigdensalaris;
Verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr P.M. Knaapen, kantonrechter in Eindhoven, en door hem in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 december 2016.