Op de vraag 1f (Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overwegingen geven?) heeft psychiater Schouten in zijn rapport
van 5 september 2014 (pagina 24) het volgende antwoord gegeven:
‘Sinds de kindertijd heeft betrokkene moeite gehad in sociale situaties. Dankzij veel doorzettingsvermogen en haar intelligentie heeft zij maatschappelijk kunnen functioneren, zij het met beperkingen. Het ongeval in 2005 is een belastende en daarmee luxerende factor geweest bij het toenemen en escaleren van de al daarvoor bestaande problematiek. Dit geldt ook hoogstwaarschijnlijk (maar in mindere mate) voor het ongeval in 2008. Op dit moment is er sprake van complexe psychiatrische problematiek, die geleid heeft tot sociaal/maatschappelijk slecht functioneren. In de termen van de DSM-IV is er sprake van de volgende diagnosen: (…) Sociale fobie (sociale angststoornis), (…) Gegeneraliseerde angststoornis, (…) Conversiestoornis, (…) Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis, (…) Er is sprake van invaliderende lichamelijke klachten (motorische, sensorische en neurocognitief), waarvoor echter geen somatische/neurologische oorzaak is gevonden, (…) Er is een aantal psychosociale stressfactoren: - problemen gebonden aan de sociale omgeving (beperkingen in sociaal functioneren) - werkproblemen, ernstige beperkingen in het sociaal/maatschappelijk functioneren.
Mijn differentiaaldiagnostische overwegingen zijn opgenomen in het gedeelte Overwegingen en conclusies. Voor een toelichting verwijs ik naar dat gedeelte van dit rapport.’
Dit antwoord is niet geheel in lijn met andere passages in het rapport. Zo schrijft psychiater Schoutrop onder het kopje ‘Overwegingen en conclusies’ op pagina 20 van het rapport dat uit het medisch dossier blijkt dat er na het eerste ongeval sprake was van een aantal klachten op lichamelijk gebied en dat in het medisch dossier tot aan het tweede ongeval in 2008 slechts summier melding is gemaakt van psychische klachten. Ten aanzien van het tweede ongeval in 2008 meldt de psychiater het volgende: ‘In het dossier (zie het stuk d.d. 09-03-2009) staat beschreven dat betrokkene heeft aangegeven dat zij op het moment van het tweede ongeval lichamelijk en geestelijk volledig uitgeput was naar aanleiding van onder andere een te hoge werkdruk. Naast een grote hoeveelheid opdrachten volgde zij naast haar werk een opleiding. Door het ongeval werd een negatieve spiraal ontketend die de al bestaande angsten deden toenemen en die tot stemmingsproblemen hebben geleid.
In januari 2008 (na het tweede ongeval) startte de behandeling bij Winnock. (…) Tijdens de behandeling bij Winnock werd al snel duidelijk dat er psychische klachten waren. Deze klachten zijn in loop van de behandeling alleen maar toegenomen’.
Verder vermeldt Schoutrop onder het kopje ‘Overwegingen en conclusies’ dat er in 2013 een neuropsychologisch onderzoek is verricht naar aanleiding van door [verzoekster] aangegeven cognitieve problemen, dat er geen cognitieve stoornissen en/of cognitief verval is geconstateerd, en dat de onderzoekers van mening zijn dat het doorgemaakte ongeluk in 2005 een luxerende factor is geweest bij al bestaande psychologische problematiek.
Onder het kopje ‘Conclusies’ op p. 21 van de rapportage concludeert Schouten vervolgens onder meer het volgende: ‘In eerste instantie stond na het ongeval in 2005 vooral lichamelijke problematiek centraal. In het medisch dossier wordt gesproken over angstklachten bij het autorijden, maar verder worden er nauwelijk psychische klachten beschreven. Betrokkene geeft tijdens de anamnese aan dat ze ernstigere psychische klachten had, maar dat ze deze voor haar omgeving verborgen heeft gehouden en er nooit aandacht voor heeft gevraagd. Ze heeft min of meer door kunnen werken, hoewel dat haar veel energie kostte. Ik kan niet uitsluiten dat dit zo was, maar uit de anamnese en uit het medisch dossier blijkt al dat de klachten op mijn vakgebied na het tweede ongeval in 2008 qua aard en ernst duidelijk zijn veranderd.’