Aan de orde is de vraag of [naam 2] onrechtmatig jegens [verzoeker] heeft gehandeld. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Klaverblad heeft erkend dat [naam 2] het voorschrift van artikel 61b RVV heeft overtreden door met zijn voertuig een aanhanger te trekken, waarop personen - [verzoeker] en [naam 1] - werden vervoerd. Met Klaverblad is de rechtbank echter van oordeel dat deze overtreding van 61b RVV door [naam 2] op zichzelf onvoldoende is om een normschending van [naam 2] jegens [verzoeker] aan te nemen. Terecht wijst Klaverblad er in haar verweer op dat uitzonderingen op dit voorschrift worden gemaakt, wanneer het vervoer plaatsvindt in het kader van een evenement of optocht, wanneer daar een vergunning voor is gegeven.
Een naar het oordeel van de rechtbank doorslaggevende bijkomende omstandigheid in dezen is echter dat [naam 2] op geen enkele wijze - direct dan wel indirect via de spiegels van zijn voertuig - zicht had op [verzoeker] en op wat zich op/rond de aanhangwagen afspeelde. [naam 2] verklaart in antwoord op de vraag van de verbalisant of hij tijdens de werkzaamheden zicht had op [verzoeker] en [naam 1] (vrzk prod 1, laatste proces-verbaal): “Nee, ik had geen zicht op ze ik zag ze niet in de spiegel en ook niet door de achterdeuren die zijn geheel geblindeerd.” [naam 2] had enkel het raam aan de bestuurderszijde naar beneden, met de kennelijke bedoeling dat hij signalen van buiten kon horen, maar dat acht de rechtbank hier onvoldoende. Het was voor [naam 2] onder deze omstandigheden niet mogelijk om toezicht te houden op de werkzaamheden en snel in te grijpen wanneer daarvoor aanleiding was. In dit geval wist [naam 2] dat [verzoeker] vanaf de rijdende aanhangwagen fysieke werkzaamheden verrichtte, namelijk het oppakken en in de berm gooien van de afzetschilden. [naam 2] moet er dan rekening mee houden dat [verzoeker] zijn evenwicht kan verliezen en dat daar ernstig letsel uit kan voortvloeien. Aan Klaverblad kan weliswaar worden toegegeven dat het risico op het verlies van evenwicht wellicht gering was zolang [verzoeker] op de aanhangwagen zat, maar door het ontbreken van zicht kon [naam 2] ook niet ingrijpen of extra alert zijn op het moment dat [verzoeker] ging staan.
Dit ontbreken van zicht op de aanhangwagen klemt temeer, nu op de aanhanger geen enkele valbescherming was aangebracht, terwijl het voor [verzoeker] niet mogelijk was - zo heeft [verzoeker] ter zitting onbetwist gesteld - om de betreffende werkzaamheden uit te voeren door naast de aanhanger te lopen.
Door onder deze omstandigheden toe te staan dat [verzoeker] zich op de door zijn voertuig voortgetrokken aanhanger bevond zonder daar goed zicht op te kunnen houden, heeft [naam 2] verwijtbaar onrechtmatig jegens [verzoeker] gehandeld. Ook acht de rechtbank daarmee een causaal verband aanwezig tussen deze onrechtmatige gedraging en de door [verzoeker] geleden schade.