Overwegingen
Feiten
Eiseres heeft op 25 februari 2010 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een fokvarkensstal op het adres [adres] . De aanvraag is afgewezen. Voor het in behandeling nemen van deze aanvraag is de legesaanslag I opgelegd.
Op 7 juni 2012 heeft eiseres een nieuwe aanvraag ingediend voor het oprichten van het hiervoor genoemde bouwwerk. Deze aanvraag is opnieuw afgewezen. Voor het in behandeling nemen van deze aanvraag is de legesaanslag II opgelegd.
1. In geschil is of de legesaanslagen terecht zijn opgelegd. In dat kader ziet de rechtbank zich allereerst en ambtshalve voor de vraag gesteld of de Legesverordeningen en bijbehorende Tarieventabellen op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt.
2. De rechtbank stelt vast dat legesaanslag I is gebaseerd op de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2010 (hierna: de Legesverordening 2010) van de gemeente Oirschot. De legesaanslag II is gebaseerd op de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2012 (hierna: de Legesverordening 2012).
3. Op de bekendmaking van deze verordeningen is artikel 139 van de Gemeentewet van toepassing, zoals dit artikel luidde ten tijde van de vaststelling van deze verordeningen (vóór de wijziging van dit artikel per 1 januari 2014). Daarin is vermeld dat besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, niet verbinden dan wanneer zij zijn bekendgemaakt (eerste lid) en dat de bekendmaking bij gebreke van een gemeenteblad geschiedt door terinzagelegging voor de tijd van twaalf weken op de gemeentesecretarie of op een andere door het college te bepalen plaats en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
4. Hoewel deze bepaling geen expliciet voorschrift bevat voor de wijze waarop bijlagen bekend moeten worden gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat daarvoor eenzelfde wijze van bekendmaking is voorgeschreven als voor de besluiten waarbij zij behoren. De rechtbank verwijst in dat kader naar het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van
1 oktober 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:3888) en naar een eerdere uitspraak van deze rechtbank van 4 januari 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:3). De rechtbank is daarbij van oordeel dat de Tarieventabel weliswaar onlosmakelijk verbonden is met de Legesverordening, maar dat er kennelijk voor is gekozen om deze daar niet integraal deel van uit te laten maken. De Tarieventabel is opgenomen in een bijlage, behorende bij de Legesverordening. Dit betekent dat ook de bij de Legesverordening behorende Tarieventabel niet alleen ter inzage moet worden gelegd, maar dat van die terinzagelegging ook (uitdrukkelijk) mededeling gedaan moet worden in het huis-aan-huis-blad.
5. De rechtbank stelt vast dat de Legesverordening 2010 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, nu deze ter inzage heeft gelegen en van die terinzagelegging mededeling is gedaan in het huis-aan-huis-blad. Dit geldt echter niet voor de Tarieventabel. In het huis-aan-huis-blad is immers enkel vermeld dat de Legesverordening 2010 is vastgesteld en ter inzage is gelegd. Van de terinzagelegging van de Tarieventabel is geen mededeling gedaan. Nu aan deze voorwaarde voor een juiste bekendmaking niet is voldaan, moet het er, gelet op artikel 139 van de Gemeentewet, zoals dat toen luidde, voor gehouden worden dat de Tarieventabel niet verbindt. Het door verweerder ingenomen standpunt dat ook de Tarieventabel verbindend is, omdat deze wel tezamen met de Legesverordening 2010 ter inzage heeft gelegen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank benadrukt dat het hier gaat om de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar gemeentebelastingen worden geheven. Uit de hiervoor vermelde jurisprudentie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch volgt dat hoge eisen moeten worden gesteld aan die kenbaarheid. Aan beide vereisten (zowel de terinzagelegging als de mededeling daarvan) moet zijn voldaan alvorens een algemeen verbindend voorschrift of een daarbij behorende bijlage verbindend kan worden geacht.
6. Ten aanzien van de Legesverordening 2012 en de bijbehorende Tarieventabel stelt de rechtbank vast dat van de terinzagelegging van zowel de Legesverordening als van de Tarieventabel geen mededeling is gedaan. In het huis-en-huis-blad is slechts vermeld dat de Legesverordening 2012 is vastgesteld. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is van verbindendheid derhalve geen sprake.
7. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de Tarieventabel, behorende bij de Legesverordening 2010, niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, zodat deze niet-verbindend is. Dit geldt eveneens voor de Legesverordening 2012 en de daarbij behorende Tarieventabel. De bestreden legesaanslagen I en II en de bestreden uitspraken I en II dienen te worden vernietigd, omdat geen sprake was van een heffingsgrondslag voor deze leges. Verweerders betoog dat de verordeningen niet met terugwerkende kracht onverbindend kunnen worden verklaard, volgt de rechtbank niet. De rechtbank heeft immers eerst in het kader van onderhavige procedures kennis kunnen nemen van de wijze van bekendmaking.
8. De overige grieven van eiseres kunnen gelet op het voorgaande onbesproken blijven.
9. De beroepen zijn gegrond. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar in elk van de zaken betaalde griffierecht vergoedt.
10. Voorts is er aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. De bezwaren en beroepen zijn zowel in de bezwaar- als beroepsfase gelijktijdig behandeld, waarbij de werkzaamheden van de gemachtigde, gelet op de partijen verdeeld houdende geschilpunten, in elke zaak nagenoeg identiek (konden) zijn. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarbij worden de zaken aangemerkt als 1 zaak, waarbij de wegingsfactor (nu sprake is van minder dan 4 zaken) 1 is.
11. De proceskosten in bezwaar stelt de rechtbank vast op 2 punten (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting) met een waarde per punt van € 246 en een wegingsfactor 1, derhalve op € 492. De proceskosten in beroep stelt de rechtbank vast op 2 punten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1, derhalve op € 990. De totale proceskosten bedragen derhalve € 1.482.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraken I en II;
- vernietigt de legesaanslagen I en II;
- draagt verweerder op de betaalde griffierechten van in totaal € 668 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.482.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Soeteman, voorzitter, en mr. F.M. Rijnbeek en
mr. N.W.A. Verrijt, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op: