De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank zal [eiser] niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank moet het er op basis van de overgelegde stukken voor houden dat [eiser] zijn vordering aan de Stichting heeft overgedragen. [eiser] beroept zich wel op nietigheid van de cessie of ongeldigheid daarvan (op grond van redelijkheid en billijkheid en aanvullend op grond van dwaling) maar dat zijn verweren die hij tegen de Stichting zou moeten voeren. Tot op heden blijkt niet van enige actie van [eiser] jegens de Stichting, terwijl deze kwestie al enkele jaren aan de orde is. In deze procedure tussen [eiser] en Reaal, waarbij de Stichting geen partij is, kan de rechtbank daarover geen beslissing nemen. Dat zou mogelijk anders kunnen zijn geweest in het geval evident zou zijn dat van cessie geen sprake kan zijn geweest, maar tot dat oordeel kan de rechtbank op basis van hetgeen over en weer in het geding is gebracht niet komen. De omstandigheid dat [eiser] met een toevoeging procedeert, doet aan het voorgaande niets af.
Van een last tot incasso op eigen naam blijkt niet. Een dergelijke last zou veronderstellen dat [eiser] de betaling van Reaal in ontvangst zou mogen nemen. Daarvan is geen sprake. De Stichting stelt zich nu juist op het standpunt dat Reaal aan haar moet betalen.
Met Reaal is de rechtbank van oordeel dat een beroep op volmacht [eiser] niet gerechtigd maakt deze procedure te voeren. [eiser] heeft zich in de dagvaarding niet op een dergelijke volmacht beroepen en tijdens de procedure kan [eiser] niet van procespositie veranderen: van optredend voor zichzelf tot optredend voor de Stichting (zie Asser Procesrecht/ Van Schaick 2 2016, 32 en aldaar genoemde jurisprudentie).
De rechtbank ziet geen aanleiding hierop een uitzondering te maken (voor zover dat al mogelijk zou zijn), temeer nu [eiser] en de Stichting klaarblijkelijk niet op één lijn zitten over de titel /grondslag van de vorderingsgerechtigheid van [eiser] . De Stichting stelt dat zij ermee instemt dat [eiser] en Reaal verder procederen, maar gelet op de verdere stellingname van de Stichting kan van Reaal niet verwacht worden dat zij deze slepende procedure, waarin nog tal van kwesties onopgehelderd zijn, met [eiser] voortzet. Voor die stellingname van de Stichting wijst de rechtbank onder meer naar de brief van de Stichting aan [eiser] van 15 februari 2016, waarin zij schrijft: “Na eindvonnis of schikking komen aansluitend de executieprocedures. De Stichting wijst t.z.t. een advocaat aan die tegen [eiser] en Reaal gaat procederen. In tegenstelling tot [eiser] is de Stichting kapitaalkrachtig en staan de volgende generaties al klaar om de komende decennia het bestuur van de Stichting over te nemen etc.” In haar brief aan Reaal van 1 maart 2016 herhaalt de Stichting dit waaraan toevoegt: “Er bestaat geen noodzaak op korte termijn bij Reaal geld op te halen. De wettelijke rente is en blijft veel hoger dan de spaarrente en Reaal is een staatbedrijf, incasso verzekerd.”