Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2016 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij € 7,70 aan leges verschuldigd is voor het verstrekken van afschriften van documenten naar aanleiding van eisers verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur van 29 januari 2016. Hiertegen heeft N.G.A. Voorbach (Voorbach) bij brief van 20 juni 2016 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 september 2016 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Voorbach heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak.
Bij brief van 28 december 2016 heeft verweerder een nader standpunt ingenomen. Hierop heeft Voorbach bij brief van 4 april 2017 gereageerd.
De zaak is behandeld ter zitting van 11 april 2017. Bij die zitting zijn eiser noch Voorbach verschenen. Verweerder heeft zich wel laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij aangetekende brief van 21 april 2017 heeft de rechtbank eiser in persoon opgeroepen om ter nadere zitting van 29 mei 2017 te verschijnen teneinde een verklaring over de volmacht af te leggen. Bij aangetekende brieven van diezelfde datum zijn Voorbach en verweerder uitgenodigd voor die zitting.
Bij brief van 25 april 2017 heeft Voorbach de rechtbank meegedeeld dat eiser geen aanleiding ziet ter zitting te verschijnen en voor zover nodig toestemming gegeven de zaak op de stukken af te doen.
Eiser noch Voorbach zijn verschenen ter zitting van 29 mei 2017. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat Voorbach in het beroepschrift heeft vermeld dat eiser zich tot hem heeft gewend met het verzoek eiser bij te staan. Bij het per fax ingediende beroepschrift heeft Voorbach de hierna vermelde volmacht overgelegd.
2. De rechtbank heeft aan het begin van de behandeling ter zitting van 11 april 2017, waar eiser noch Voorbach aanwezig waren, haar twijfel geuit over de door Voorbach overgelegde machtiging. Om op dit punt meer duidelijkheid te krijgen, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en eiser in persoon opgeroepen om te verschijnen op de nadere zitting van 29 mei 2017 teneinde een verklaring over de volmacht af te leggen. In de oproep is in dat verband aangegeven dat de volmacht weliswaar een handtekening bevat, maar dat deze digitaal is, terwijl een fysieke handtekening is vereist en dat de digitale handtekening op de volmacht in beroep gelijk is aan de digitale handtekening op de volmacht in bezwaar.
Eiser is echter na bericht van Voorbach niet op de zitting verschenen, zodat de rechtbank de bij haar levende vragen niet aan eiser heeft kunnen voorleggen en de bij haar bestaande onduidelijkheid over de machtiging is blijven bestaan.
3. De onduidelijkheid over de machtiging ziet op de vraag of eiser Voorbach in deze zaak heeft gemachtigd. De rechtbank stelt vast dat de volmacht in beroep (evenals overigens in bezwaar) niet voorzien is van een originele handtekening van eiser, maar van een digitaal geplaatste handtekening. Een digitaal geplaatste handtekening is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet voldoende (vergelijk de uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2374). Een ondertekening, van in dit geval een machtiging, moet in beginsel een fysieke handtekening zijn.
4. Er zijn geen gronden om in deze zaak van dit uitgangspunt af te wijken. Naar algemeen bekend mag worden verondersteld is een digitale handtekening zoals in een geval als hier aan de orde (een handtekening van een particuliere persoon) immers gemakkelijk vanuit het ene document naar het andere document te kopiëren. In het onderhavige geval is sprake van een dossier waarin beide door Voorbach overgelegde volmachten zijn voorzien van eenzelfde digitale handtekening. Dit geldt overigens ook voor de overige door Voorbach overgelegde stukken. Nu de door Voorbach overgelegde volmacht niet is voorzien van een originele fysieke handtekening kan niet worden vastgesteld dat Voorbach gemachtigd was namens eiser beroep in te stellen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:4157) in een soortgelijke zaak.
5. Eiser is opgeroepen te verschijnen teneinde inlichtingen te verstrekken, zoals bedoeld in artikel 8:27, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hij heeft niet voldaan aan de verplichting te verschijnen. Evenmin heeft eiser (gemotiveerd) bericht waarom hij geen gevolg kan geven aan de oproeping, terwijl niet is gebleken dat de aangetekend verzonden oproeping eiser niet heeft bereikt zonder dat hem hiervan een verwijt is te maken. De rechtbank kan ingevolge artikel 8:31 van de Awb daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, nu niet is vast te stellen dat Voorbach gemachtigd was namens eiser beroep in te stellen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, rechter, in aanwezigheid van
P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.