RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01/879533-16, 01/860045-16 en 01/860462-16 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 6 juli 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 juni 2016, 16 september 2016, 12 december 2016, 10 maart 2017, 13 juni 2017, 15 juni 2017 en 23 juni 2017. Op de terechtzittingen van 12 december 2016 en 10 maart 2017 heeft de rechtbank de tegen verdachte onder de hiervoor genoemde parketnummers aanhangig gemaakte zaken (01/860045-16 respectievelijk 01/860462-16) gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 31 mei 2016 (01/879533-15), 18 november 2016 (01/860045-16) en 25 januari 2017 (01/860462-16).
De tenlastelegging onder parketnummer 01/879533-16 is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 16 september 2016 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Aan de verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/879533-16 ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2015 tot en met 12 april 2016 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,(telkens) een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 12 april 2016 te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 60,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 14,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/860045-16 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2015 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,8 gram cocaïne en/of 1,5 gram heroïne gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/860462-16 ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 oktober 2016 tot en met 15 november 2016 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost-Brabant, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging met parketnummer 01/860045-16 in de derde regel na het woord ‘heroïne’ de woorden ‘zijnde cocaïne en heroïne’ zijn weggevallen. De rechtbank leest deze woorden in de tenlastelegging. Naar oordeel van de rechtbank is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging overigens taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bewijs.
-
Een eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, met onderzoeksnummer 2015190380 en onderzoeksnaam Idegem, afgesloten op 22 juni 2016, in totaal 1344 doorgenummerde bladzijden (hierna te noemen: eindproces-verbaal Idegem I).
-
Een aanvulling eindproces-verbaal, van 28 september 2016, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant]
-
Een proces-verbaal ter terechtzitting van 13, 15 en 23 juni, inhoudende de verklaring van de verdachte.
-
Een eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, met onderzoeksnummer 2016234417 en onderzoeksnaam Idegem, afgesloten op 30 november 2016, in totaal 350 doorgenummerde bladzijden (hierna te noemen: eindproces-verbaal Idegem II).
-
Een rapport ‘Identificatie van veelvoorkomende drugs’ van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), van 9 januari 2017, opgemaakt en ondertekend door ing. A.B.M. van Esch-de Bruin, NFI-deskundige forensische drugsanalyse (hierna te noemen: NFI-rapport d.d. 9 januari 2017).
-
Een eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Helmond, basisteam Peelland, met registratienummer PL2100-2015259577, afgesloten op 25 januari 2016, in totaal 43 doorgenummerde bladzijden (hierna te noemen: eindproces-verbaal 01/860045-16).
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis (pagina’s 12 tot en met 25).
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van het onder feit 2 in de tenlastelegging met parketnummer 01/879533-16 ten laste gelegde medeplegen. Voor dat onderdeel heeft zij partiële vrijspraak gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 in de tenlastelegging met parketnummer 01/879533-16 op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte in de periode van 5 november 2016 tot en met 12 april 2016 in vereniging in harddrugs heeft gehandeld. Zij heeft partiële vrijspraak gevorderd van het deel van de tenlastelegging dat deze periode overstijgt. Ten aanzien van feit 2 heeft zij partiële vrijspraak gevorderd van het ten laste gelegde medeplegen. Voor het overige heeft de verdediging zich voor wat de bewezenverklaring betreft, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
In het algemeen overweegt de rechtbank dat op grond van de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen de aan de verdachte de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De rechtbank verwijst in dit kader naar deze bewijsmiddelen.
In het bijzonder overweegt de rechtbank nog kort het volgende.
Ten aanzien van feit 1 in de tenlastelegging met parketnummer 01/879533-16.
De rechtbank overweegt dat op grond van het proces-verbaal ‘stemherkenningen [naam 1] en [naam 2] gedurende het onderzoek’ (pagina 587 van het dossier) met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat de verdachte met ingang van 5 november 2015 betrokken is geweest bij de handel in harddrugs. Gelet hierop zal de rechtbank voor wat betreft de te bewezen verklaren pleegperiode van deze datum uitgaan. De verdachte zal partieel worden vrijgesproken van de ten laste gelegde periode voorafgaand aan 5 november 2015.
Ten aanzien van feit 2 in de tenlastelegging met parketnummer 01/879533-16.
De vakantiewoning waar de verdovende middelen zijn aangetroffen, was in gebruik bij verdachte. Met de officier van justitie en de verdediging acht ook de rechtbank niet bewezen dat ook een ander dan verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor de aanwezigheid van deze middelen. Van medeplegen is dan ook geen sprake. De rechtbank zal de verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
(1.)
in de periode van 5 november 2015 tot en met 12 april 2016 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of verstrekt, telkens een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(2.)
op 12 april 2016 te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo opzettelijk aanwezig heeft gehad 60,7 gram cocaïne en 14,3 gram heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
op 20 november 2015 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, opzettelijk aanwezig heeft gehad 3,8 gram cocaïne en 1,5 gram heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
in de periode van 26 oktober 2016 tot en met 15 november 2016 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of verstrekt, telkens een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne, zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De motivering van de beslissing.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In de visie van de verdachte kan worden bewezen verklaard dat de verdachte ongeveer 5,5 maand in harddrugs heeft gehandeld. De LOVS-oriëntatiepunten geven bij een dergelijke periode een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden als uitgangspunt. Omdat de verdachte ook harddrugs aanwezig heeft gehad, dient rekening gehouden te worden met de samenloopregeling. Bovendien dient er in de straftoemeting rekening gehouden de worden met de omstandigheid dat de verdachte gedurende zijn schorsing bijna vijf maanden onder elektronische controle is gesteld (enkelband), hetgeen in de visie van de verdediging als een vrijheidsbenemende sanctie moet worden gezien. In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met de oplegging van gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met eventueel nog een voorwaardelijk strafdeel met wellicht als bijzondere voorwaarde dat verdachte zijn behandeling bij de [instelling] voortzet.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een aanzienlijke periode samen met anderen gehandeld in cocaïne en heroïne en hij heeft meermalen dergelijke harddrugs opzettelijk aanwezig gehad. Uit het dossier komt een beeld naar voren dat de handel in harddrugs voor de verdachte dagelijkse kost was. Het is algemeen bekend dat dergelijke verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers daarvan. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij bij het plegen van deze feiten heeft gehandeld uit puur winstbejag.
Ook rekent de rechtbank het de verdachte zeer aan dat hij tijdens een schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis de handel in harddrugs heeft voortgezet. Hiermee heeft de verdachte blijk gegeven van een grove minachting voor rechterlijke beslissingen. De rechtbank zal hiermee bij de straftoemeting in het nadeel van de verdachte rekening houden. Voorts houdt de rechtbank in negatieve zin rekening met het strafrechtelijk verleden van de verdachte. Hij is reeds eerder voort soortgelijke delicten veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het adviesrapport van Reclassering Nederland van 17 januari 2017 en het voortgangsverslag toezicht van 23 mei 2017.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Met de officier van justitie acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal echter een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan de door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals naar voren gekomen in onder meer genoemde reclasseringsrapporten, ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van (kort gezegd) een meldplicht en reclasseringstoezicht, teneinde de verdachte – nu met hulp van de reclassering – ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan en hem de hulp te bieden die hij nodig heeft. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd als de verdachte zich gedurende de proeftijd aan de hierna in het dictum nader te noemen algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
De rechtbank zal bevelen dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
Alles overziend zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 426 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden (kort gezegd) een meldplicht en reclasseringstoezicht.
Motivering met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen.
De rechtbank stelt vast dat thans nog beslag rust op:
- -
een personenauto, Seat Ibiza 1.9 tdi 2002, kleur zwart, (goednummer 989688);
- -
een geldbedrag van € 6.400 (goednummer 989683);
- -
een geldbedrag van € 147,17 (goednummer 989705);
- -
een geldbedrag van € 98,15 (goednummer 989706);
- -
een geldbedrag van € 9,50 (goednummer 989769);
- -
een geldbedrag van € 13,65 (goednummer 989784);
- -
2 papiertjes met notities (goednummer 989725);
- -
een personenauto Ford Focus 1.8 td D 2000, blauw, [kenteken] (goednummer 1097891).
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van deze voorwerpen gevorderd. De verdediging heeft zich niet over het beslag uitgelaten.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde geldbedragen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Met de officier van justitie acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat het drugsgerelateerd geld betreft.
Met betrekking tot de hiervoor genoemde in beslag genomen personenauto’s en overige voorwerpen overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen genoegzaam is gebleken dat dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan of voorbereid en deze ten tijde van het begaan van de feiten aan de verdachte toebehoorden. De rechtbank acht deze voorwerpen daarom eveneens vatbaar voor verbeurdverklaring.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De uitspraak.
verklaart het onder feit 1 en feit 2 in de tenlastelegging met parketnummer 01/879533-16 en het ten laste gelegde onder parketnummers 01/860045-16 en 01/860462-16 bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1 en feit 2 in de tenlastelegging met parketnummer 01/879533-16 en het ten laste gelegde onder parketnummers 01/860045-16 en 01/860462-16 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
ten aanzien van 01/879533-16, feit 1 en 01/860462-16 telkens:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van 01/879533-16, feit 2 en 01/860045-16 telkens:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
gevangenisstraf voor de duur van 426 dagen;
beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf;
bepaalt dat een gedeelte van gevangenisstraf, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat de verdachte voor het einde van een proeftijd van 2 jaren één of meer van de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte
- zich binnen twee dagen na onherroepelijk worden van het onderhavige vonnis telefonisch meldt bij Reclassering Nederland, regio 's-Hertogenbosch, gevestigd Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch (telefoonnummer 073-6408080), en zich daarna meldt zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering voornoemd,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
heft het tegen verdachte in de zaak met parketnummer 01/879533-16 verleende bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden; deze voorlopige hechtenis is op 9 februari 2017 reeds geschorst;
legt op de volgende bijkomende straf:
verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen, te weten:
- -
een personenauto, Seat Ibiza 1.9 tdi 2002, kleur zwart, (goednummer 989688);
- -
een geldbedrag van € 6.400 (goednummer 989683);
- -
een geldbedrag van € 147,17 (goednummer 989705);
- -
een geldbedrag van € 98,15 (goednummer 989706);
- -
een geldbedrag van € 9,50 (goednummer 989769);
- -
een geldbedrag van € 13,65 (goednummer 989784);
- -
2 papiertjes met notities (goednummer 989725);
- -
een personenauto Ford Focus 1.8 td D 2000, blauw, [kenteken] (goednummer 1097891).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. E.W. van den Heuvel en mr. A.W.A. Kap-Knippels, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 6 juli 2017.
Bijlage A – de bewijsmiddelen (verkort en zakelijk weergegeven).