1. op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 22 september 2015 te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo, en/of Helmond en/of een of meerdere (andere) plaatsen in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; (zaaksdossier 1)
2. in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 6 mei 2015 te Helmond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adresgegevens 1] te Helmond) een hoeveelheid van (in totaal) 262 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; (zaaksdossier 2)
3. in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 6 mei 2015 te Helmond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of de weg te nemen elektriciteit onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of door middel van een valse sleutel (door de zegel van de elektriciteitsmeter te verbreken en/of vervolgens een elektriciteitsaansluiting buiten deze meter om te maken); (zaaksdossier 10)
4. in of omstreeks de periode van 10 mei 2015 tot en met 18 mei 2015 te Grashoek, gemeente Peel en Maas, en/of Eindhoven, althans in Nederland, opzettelijk, al dan niet in de uitoefening van beroep of bedrijf, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 500 hennepstekken, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; (zaaksdossier 3)
5. op of omstreeks 22 september 2015 te Helmond een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen (merk: Smith & Wesson, type: Beretta, model: 60, kaliber: 38) en/of twee patroonmagazijnen en/of van munitie van categorie III, te weten ongeveer 235 patronen, voorhanden heeft gehad; (zaaksdossier 5)
6. op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 september 2015, te Helmond en/of een of meerdere (andere) plaats(en) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten:
Ten aanzien van feit 1, primair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de vakantiereis in Turkije onder vakantierei(s)(zen) en/of uitstapje(s) onder feit 6, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en heeft zich daarbij gebaseerd op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De officier van justitie heeft ten aanzien van de vakantiereis vrijspraak gevraagd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft, conform de pleitnota, het volgende aangevoerd:
- -
ten aanzien van feit is kan de medeplichtigheid aan het knippen van hennep en aanwezig hebben van circa 49.411 gram hennep wettig en overtuigend worden bewezen;
- -
ten aanzien van feit 2 kan verdachte enkel voor medeplichtigheid worden veroordeeld;
- -
ten aanzien van feit 3 heeft verdachte geholpen bij de opbouw;
- -
ten aanzien van feit 4 en feit 5 is er wettig en overtuigend bewijs;
- -
ten aanzien van feit 6 dient een vrijspraak te volgen.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1 primair
Met betrekking tot feit 1, het medeplegen van de hennep-gerelateerde activiteiten, stelt de rechtbank voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Zo er in de kern geen sprake zou zijn van een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan toch sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking wanneer de materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht is.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Anders dan de verdediging en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat feit 1 in de primaire variant wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit het behandelde ter terechtzitting, in het bijzonder uit de verklaring die verdachte heeft afgelegd, leidt de rechtbank af dat de rol van verdachte niet beperkt is gebleven tot een het aanwezig hebben van ruim 49 kg hennep, maar dat hij daarnaast ook meerdere malen knipsters heeft geregeld en dat er geknipt werd in de bij [medeverdachte 1] in gebruik zijnde loods aan de [adresgegevens 2] te Helmond. Deze knipsters werden daarna op afgesproken tijden en locaties opgehaald en naar de kniplocaties gebracht. Voorts heeft verdachte ook zelf hennep geknipt. Deze werkzaamheden en activiteiten worden ter zitting door verdachte erkend.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien dat de bijdrage van verdachte aan de gezamenlijke hennep-gerelateerde activiteiten van voldoende gewicht is om van medeplegen met anderen te kunnen spreken.
Op grond van het relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (ZD 1, p. 189-191), het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (ZD 1, p. 172-174), het relaas van verbalisant [verbalisant 5] (ZD 1, p. 330-332), alsmede de bekennende verklaringen die verdachte op 27 oktober 2015 en ter terechtzitting van 6 en 7 juli 2017 heeft afgelegd, acht de rechtbank hetgeen hierna onder “de bewezenverklaring” nader met betrekking tot dit feit is verwoord wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Op grond van het relaas van [verbalisant 6] (ZD 2, p. 35), het relaas van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] (ZD 2, p. 17-19), alsmede de bekennende verklaringen die verdachte op 28 oktober 2015 en ter terechtzitting van 6 en 7 juli 2017 heeft afgelegd, acht de rechtbank hetgeen hierna onder “de bewezenverklaring” nader met betrekking tot dit feit is verwoord wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3
Op grond van de aangifte van [benadeelde partij] (ZD 10, p. 9-36) en de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 6 en 7 juli 2017 heeft afgelegd, acht de rechtbank hetgeen hierna onder “de bewezenverklaring” nader met betrekking tot dit feit is verwoord wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4
Op grond van het relaas van [verbalisant 9] en [verbalisant 10] (ZD 3, p. 42-44), een tapgesprek van verdachte (ZD 3, p. 37-41), alsmede de bekennende verklaringen die verdachte op 22 september 2015 en ter terechtzitting van 6 en 7 juli 2017 heeft afgelegd, acht de rechtbank hetgeen hierna onder “de bewezenverklaring” nader met betrekking tot dit feit is verwoord wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 5
Op grond van het proces-verbaal van forensische opsporing Wapens, munitie en explosieven (ZD 5, p. 14-20) en de bekennende verklaringen die verdachte op 23 en 30 september, 28 oktober 2015 en ter terechtzitting van 6 en 7 juli 2017 heeft afgelegd, acht de rechtbank hetgeen hierna onder “de bewezenverklaring” nader met betrekking tot dit feit is verwoord wettig en overtuigend bewezen.
De hiervoor genoemde zaaksdossiers en pagina’s maken deel uit van het dossier van de Politie, Eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, Onderzoek 22DRO14004/ [naam] .
Gelet op het bepaalde in artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Ten aanzien van feit 6
De bewijsmiddelen ten aanzien van dit feit zijn in verband met de leesbaarheid van het vonnis uitgewerkt in een aan dit vonnis gehechte bijlage.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het onderzoek in de onderhavige strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat alle gelden en goederen waarop de witwasgedragingen van verdachte betrekking zouden hebben van enig misdrijf afkomstig zijn.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval zoals het onderhavige, waarin geen direct bewijs voor de herkomst van geld of goederen uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de zittingsrechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien van een dergelijk vermoeden sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de (legale) herkomst van het geld of de goederen. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Indien en voor zover een aan die eisen beantwoordende verklaring van de verdachte daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte af te leiden, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Ook de onderhavige verwijten zullen aan de hand van dit toetsingskader worden beoordeeld.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank is van oordeel dat de hierna te noemen feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, zonder meer een vermoeden van witwassen in het leven roepen ten aanzien van verdachte.
Bij de Belastingdienst zijn de volgende inkomensgegevens van verdachte bekend: in 2010 een looninkomen van € 18.296, in 2011 een looninkomen van € 19.388 en in 2012 een looninkomen van € 6.422,-. Vanaf belastingjaar 2013 zijn van verdachte geen inkomensgegevens bij de Belastingdienst bekend. Ook van zijn partner [partner] zijn over de periode 2010 tot en met 2015 geen inkomensgegevens bekend.
Uit het financieel onderzoek met betrekking tot de bankrekening op naam van verdachte blijkt dat in de periode van 1 januari 2010 tot 22 september 2015 een reeks van bedragen tot een totaalbedrag van € 102.420,- contant is gestort op deze bankrekening.
Uit de analyse van de mutaties op voornoemde bankrekening ten name van verdachte komt naar voren dat in de periode van 1 januari 2010 tot 22 september 2015 in de bankmutaties geen (pin)betalingen voorkomen voor garages en bedrijven die voertuigbrandstoffen verkopen terwijl verdachte wel auto’s op zijn naam geregistreerd had staan. Uitgaande van Nibud ervaringscijfers heeft verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot 22 september 2015 vermoedelijk een bedrag van minimaal € 36.231,- contant betaald aan uitgaven voor levensonderhoud, brandstof en reparatiekosten voor de in bezit zijnde auto’s. Daarnaast zijn er in de gehele periode van 1 januari 2010 tot 22 september 2015 geen contante gelden opgenomen van de onderzochte bankrekening van verachte waarmee de kosten van levensonderhoud, brandstof onderhoud en reparatie voor de auto’s kunnen zijn betaald.
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte is onder andere een horloge van het met Rolex aangetroffen. Daarvoor is blijkens de bevindingen van het onderzoek een contant bedrag betaald van € 10.550,-.
Uit het onderzoek naar de aanschaf van de BMW met [kentekennummer 1] komt naar voren dat verdachte deze auto in 2011 heeft gekocht voor € 20.000,- en dat hij de aankoopsom contant heeft betaald.
De rechtbank overweegt dat de contante stortingen op de bankrekening van verdachte alsmede de uitgaven/betalingen niet in verhouding staan tot het bij de Belastingdienst bekende legale inkomen van verdachte over de periode van 1 januari 2010 tot en 22 september 2015.
Tussenconclusie
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen en mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de betreffende middelen.
Verklaring verdachte
Ter terechtzitting van 6 en 7 juli 2017 is namens verdachte het volgende aangevoerd.
- een of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van € 102.420,-
Verdachte heeft de afgelopen drie jaar zwart verdiend door de in- en verkoop van autobanden. Deze inkomsten zijn niet bij de belasting aangegeven omdat hij een uitkering had aangevraagd. Verdachte kocht die banden op autosloperijen in Duitsland, aangezien je de banden daar nagenoeg voor niks krijgt. Dat ging over ongeveer 10 tot 20 autobanden per keer en dat soms 2 keer in de week; gemiddeld ging het om € 400,- per week. Per jaar verdiende verdachte zo’n € 19.000,- aan de in- en verkoop van banden.
Daarnaast heeft de partner van verdachte, toen zij in Duitsland woonde, twee maal een bedrag van € 5.000,-, derhalve € 10.000,- ontvangen van de heer [betrokkene 2] , familielid van zijn partner, woonachtig in [plaats en land] ). Dat geld betrof de opbrengt van de verkoop van al haar hebben houden in Duitsland.
- de kosten van levensonderhoud en/of brandstoffen
Verdachte had weinig geld nodig voor zichzelf, hij woonde in die tijd alleen, en at bij zijn ouders. Er waren geen hypotheekkosten, zorgkosten en kosten van verzekeringen. Het verbaast verdachter dat het bedrag dat het OM rekent hoger is dan het bedrag dat bij [medeverdachte 2] wordt gerekend.
- het horloge, merk Rolex
Het betreffende horloge heeft verdachte gekocht in Kerkrade door inruil van een ouder model en met bijbetaling van een bedrag van € 3.500. Ter zitting heeft verdachte een factuur van [bedrijf] overgelegd, gedateerd 4 augustus 2015, met vermelding van een bedrag van € 10.700,-.
- de BMW 535 D, [kentekennummer 1]
Deze auto is aangeschaft maar het geld daarvan heeft verdachte retour gehad vanwege het feit dat deze auto in de brand was gevlogen.
- de vakantiereis naar Turkije
Namens verdachte is vrijspraak bepleit, in navolging van het standpunt van de officier van justitie.
- de overige voorwerpen
Namens verdachte is vrijspraak bepleit, omdat niet duidelijk is op welke voorwerpen hier wordt gedoeld.
Namens verdachte is ter zitting verder nog aangevoerd dat verdachte per knipbeurt € 350,-heeft verdiend. In 2015 heeft verdachte ter zake van het knippen een totaalbedrag van drie maal € 350 = € 1.050,- verdiend. Verder heeft verdachte met de verkoop van hennepstekken in 2015 een bedrag van € 250,- verdiend. In totaal derhalve een bedrag van € 1.300,-.
Beoordeling van de verklaring van verdachte
De verklaring van verdachte ter zake van de in- en verkoop van autobanden is niet met verifieerbare bescheiden, bijvoorbeeld administratieve bescheiden betreffende inkoop en verkoop onderbouwd. Er is geen administratie van deze activiteiten bijgehouden. De enkele vermelding van een viertal bedrijven in Duitsland op een bijlage bij de pleitnotitie kwalificeert zich niet als een concrete, min of meer verifieerbare verklaring.
De verklaring omtrent de ontvangst van een totaalbedrag van € 10.000,- is niet met een concreet verifieerbaar stuk onderbouwd. De enkele verklaring dat verdachte dit geld heeft ontvangen van zijn partner via een familielid van haar is onvoldoende en noopt niet tot een nader onderzoek.
Tegenover de Nibud ervaringscijfers is evenmin een voldoende concrete verifieerbare verklaring ingebracht.
Met betrekking tot de Rolex heeft verdachte eerst op de zitting een stuk ingebracht ter onderbouwing van zijn verklaring dat hij het betreffende horloge heeft verkregen na inruil met bijbetaling. Het stuk betreft volgens verdachte de factuur afkomstig van [bedrijf] . De factuur vermeldt niet dat er sprake is van inruil met bijbetaling. Verder vermeldt de factuur geen serienummer. Uit het proces-verbaal van taxatie blijkt dat dealer/juwelier [juwelier] aan de hand van dit serienummer ( [serienummer] ) wist te vertellen dat het horloge op 15 september 2015 in zijn winkel was gekocht voor de catalogusprijs van € 10.550,-. [juwelier] heeft voorts verklaard dat de koper niet op naam heeft gekocht en het aankoopbedrag in contanten heeft betaald.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte met de bevindingen uit het onderzoek afdoende worden weerlegd. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte niet noopt tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie.
Ten aanzien van de BMW heeft verdachte niets verklaard omtrent de herkomst van aankoopbedrag.
Conclusie
Op grond van hetgeen in het dossier met betrekking tot witwassen is opgenomen, in samenhang bezien met het gegeven dat hetgeen wordt verklaard niet of nauwelijks met stukken is onderbouwd, komt de rechtbank tot het oordeel dat de door verdachte aangedragen verklaring, voor zover inhoudende dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen een legale herkomst hebben, onvoldoende concreet en niet of nauwelijks verifieerbaar zijn. De verklaringen van verdachte voldoen dan ook niet aan de daaraan te stellen eisen, zodat ze als ongeloofwaardig verworpen moeten worden.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat, bij gebreke van een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring omtrent de legale herkomst van de contante stortingen (€ 102.420,-), de kosten van levensonderhoud en/of brandstofkosten, (€36.231,-) alsmede het horloge van het merk Rolex (€ 10.550,-) en de BMW met [kentekennummer 2] (€ 20.000), het niet anders kan dan dat deze middelen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat verdachte daarvan op de hoogte was. Het gaat hierbij om een totaalbedrag van afgerond
€ 167.000,-.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen acht de rechtbank daarom witwassen, zoals omschreven onder de bewezenverklaring, wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen de in de tenlastelegging genoemde witwashandelingen ten aanzien van vakantierei(s)(en) en/of uitstapje(s) althans enige voorwerpen. Er is geen wettig bewijs ten aanzien van illegale herkomst van de betaling hiervan. Voorts bestaat onvoldoende duidelijkheid welke voorwerpen zijn bedoeld met “overige voorwerpen.”
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen de in de tenlastelegging genoemde witwashandelingen ten aanzien van vakantierei(s)(en) en/of uitstapje(s) althans enige voorwerpen. Er is geen wettig bewijs ten aanzien van illegale herkomst van de betaling van de reis naar Turkije. Voor andere reizen/uitstapjes biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten. Voorts bestaat onvoldoende duidelijkheid op welke voorwerpen de in de tenlastelegging genoemde “overige voorwerpen” betrekking hebben.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1. op tijdstippen in de periode van 1 mei 2015 tot en met 22 september 2015 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft bewerkt een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. in de periode van 1 april 2015 tot en met 6 mei 2015 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, in de uitoefening van beroep of bedrijf, heeft geteeld (in een pand aan [adresgegevens 1] te Helmond) in totaal 262 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3. in de periode van 1 april 2015 tot en met 6 mei 2015 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde partij] , waarbij verdachte en zijn mededader de weg te nemen elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking (door de zegel van de elektriciteitsmeter te verbreken en vervolgens een elektriciteitsaansluiting buiten deze meter om te maken);
4. in de periode van 10 mei 2015 tot en met 18 mei 2015 te Grashoek, gemeente Peel en Maas, en Eindhoven, opzettelijk, in de uitoefening van beroep of bedrijf, heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd een hoeveelheid van 500 hennepstekken, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5. op 22 september 2015 te Helmond wapens van categorie III, te weten een vuurwapen (merk: Smith & Wesson, model: 60, kaliber: 38) en twee patroonmagazijnen en munitie van categorie III, te weten ongeveer 235 patronen, voorhanden heeft gehad;
6. in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 september 2015, in Nederland, telkens voorwerpen, te weten: een of meer hoeveelheden contant geld en/of hoeveelheden contant geld ten behoeve van de aanschaf en/of de betaling van
- geldbedragen van in totaal € 102.420 op [bankrekeningnummer 2] ten name van [betrokkene 1] en
- de kosten van levensonderhoud en brandstofkosten en
- een horloge, merk: Rolex en
- een personenauto te weten: een BMW 535D ( [kentekennummer 1] )
voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet, terwijl hij telkens wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Voorzover verdachte nog een beroep heeft willen doen op de kwalificatieuitsluitingsgrond - dat voornoemde middelen afkomstig zijn uit eigen misdrijf - volgt uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen dat dit beroep moet worden verworpen. Anders moet worden geoordeeld ten aanzien van de € 1.300,- die verdachte naar zijn verklaring heeft verdiend met de hennepactiviteiten in 2015.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren geëist. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank gevraagd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te volstaan met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voorts houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank tevens aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten.
Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit ten behoeven van de door hem opgebouwde hennepkwekerij, alsmede het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Door zich in te laten met hennep heeft verdachte zich niets aangetrokken van het feit dat dit verdovende middel gevaar kan opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast gaat het telen van hennep steeds meer gepaard met andere, ook zware vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld diefstal en het voorhanden hebben van vuurwapens, misdrijven waaraan verdachte zich eveneens schuldig heeft gemaakt.
Daarnaast heeft verdachte zich gedurende een aanzienlijke periode schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen tot een afgerond totaalbedrag van € 167.000,-. Door zijn handelen heeft verdachte meerdere malen grote geldbedragen voorhanden gehad en omgezet, terwijl hij wist dat deze geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf. Door zijn handelen heeft verdachte opbrengsten uit enig misdrijf aan het zicht van justitie willen onttrekken. De rechtbank acht dit een ernstig strafbaar feit. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving. Daarbij lijkt verdachte uitsluitend en ongeremd gedreven door eigen materieel gewin, zonder zich te bekommeren om de effecten van zijn gedragingen voor de samenleving waar hij deel van uitmaakt. Voorts heeft verdachte toegegeven dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het strafbare feit dat ad informandum is vermeld op de dagvaarding, voor welk feit verdachte niet afzonderlijk zal worden vervolgd. Tot slot houdt de rechtbank er rekening mee dat reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Strafmatigende omstandigheden.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening met het navolgende. Verdachte heeft in een vroeg stadium van het onderzoek meerdere strafbare feiten heeft toegegeven en ook verder zijn medewerking aan dat onderzoek heeft verleenden dat hij hulp heeft gezocht om zijn leven weer op orde te krijgen. Tevens wordt acht geslagen op de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten.
De strafsoort, strafmaat en strafmodaliteit
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een taakstraf op te leggen, zo nodig aangevuld met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is echter van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Desalniettemin zal de rechtbank een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Beslag
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd en voorts van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.
Toepasselijke wetsartikelen.
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 33b, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 310, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven: