Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft ten aanzien van twee van de in de aanslag van 31 januari 2016 genoemde objecten afzonderlijke bezwaarschriften ingediend. Vervolgens zijn aanvullende bezwaarschriften en (in elke zaak afzonderlijk) taxatierapporten ingediend en heeft op elke locatie afzonderlijk een hoorzitting plaatsgevonden. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder de waarde van beide objecten verlaagd. Tevens is aan eiseres een proceskostenvergoeding toegekend, waarvan de hoogte (€ 984,60) als volgt is samengesteld:
1. punt voor het bezwaar: € 246,00;
1. punt voor een hoorzitting: € 246,00;
2 x kadastrale uittreksels: € 8,60;
2 x taxatiekosten: € 484,00.
Daarbij is verweerder er kennelijk van uitgegaan dat de zaak van gemiddeld gewicht is (wegingsfactor 1) en heeft verweerder voor de toegepaste wegingsfactor verwezen naar de “Beleidsregels toepassing wegingsfactoren proceskosten in belastingzaken 2016”.
2. Gelet op de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding en de aangevoerde gronden van beroep is tussen partijen kennelijk niet in geschil dat, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ6822) en het arrest van 9 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:19), de separaat door eiseres ingediende bezwaren tegen (in dit geval twee van de 26) WOZ-beschikkingen die in één geschrift zijn opgenomen voor de regels van de proceskostenvergoeding gelden als één bezwaar. Wel heeft de Hoge Raad in deze arresten overwogen dat de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft een rol kan spelen bij het bepalen van de wegingsfactor voor gewicht van de zaak.
3. Het geschil tussen partijen heeft slechts betrekking op de door verweerder toegekende proceskostenvergoeding in bezwaar en dan met name op het aan de zaak toegekende gewicht (de wegingsfactor).
4. Eiseres voert aan dat verweerder de zaak ten onrechte als van gemiddeld gewicht heeft aangemerkt. Volgens eiseres moet de zaak worden aangemerkt als ‘zwaar’ (wegingsfactor 1,5), omdat het in deze zaak ging om twee verschillende objecten (woningen), waarbij sprake was van meerdere feitencomplexen. Daarnaast heeft voor beide objecten een hoorzitting op de betreffende locatie plaatsgevonden, dus op twee verschillende locaties.
5. In beroep heeft verweerder de toegekende wegingsfactor 1 nader gemotiveerd met de stelling, dat daarmee recht wordt gedaan aan de werkbelasting van de gemachtigde in de bezwaarfase. Volgens verweerder betrof het twee gelijksoortige (tussen)woningen en was voor de onderbouwing van het bezwaarschift geen diepgaande fiscaal-juridische kennis vereist en heeft de gemachtigde zich daarbij in hoofdzaak kunnen beperken tot het overnemen van de gegevens die door de taxateur zijn vastgesteld en neergelegd in de betreffende taxatierapporten.
6. Voor zover verweerder zijn standpunt over het gewicht van de zaak doet steunen op de door hem genoemde beleidsregels, overweegt de rechtbank als volgt.
7. Volgens vaste rechtspraak dient de beoordelende instantie zelfstandig – op grond van een eigen waardering – te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt. Indien de gewichtscategorie van een zaak in het kader van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase ter discussie staat bij een rechter die over de feiten oordeelt, dient die rechter dan ook zelfstandig te bepalen in welke gewichtscategorie de zaak valt, met toepassing van de regels die op grond van artikel 7:15, lid 4, Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn gesteld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage. De rechter is daarbij niet gebonden aan het oordeel van het bestuursorgaan en kan de juistheid van het oordeel van het bestuursorgaan met betrekking tot deze factor volledig toetsen. Hij is daarbij niet gebonden aan beleidsregels die het bestuursorgaan ter zake heeft vastgesteld, voor zover die leiden tot een lagere vergoeding dan naar het eigen oordeel van de rechter op zijn plaats is (zie bijvoorbeeld de arresten van de Hoge Raad van 18 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:915 en 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293).
8. Verder is van belang dat uit de toelichting op het Bpb van 22 december 1993 (Stb. 763, blz. 8-9) volgt, dat het opnemen van een wegingsfactor om het gewicht van de zaak tot uitdrukking te brengen, berust op de overweging dat enerzijds het met een gemachtigde voeren van bagatelprocedures niet moet worden aangemoedigd, en, anderzijds, dat de vergoeding evenredig dient te zijn met de prestatie van de gemachtigde. De toepassing van de wegingsfactor dient daarom steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener.
9. De hoogte van het in geschil zijnde belastingbedrag of de uiteindelijke verlaging van
het belastingbedrag bij de bestreden uitspraak is in beginsel niet bepalend voor de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van een zaak en kan daarom niet, of in ieder geval niet alleen en zonder nadere motivering, worden gebruikt als maatstaf voor de werkbelasting van een rechtsbijstandverlener en de daarmee voor eiseres samenhangende kosten (zie de uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam van 15 augustus 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BF0084 en 12 augustus 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN4209). Het belang van de zaak is gelegen in de bepleite waardevermindering, waarbij in het oog moet worden gehouden dat de vastgestelde waarde als grondslag dient voor diverse belastingen, waaronder de onroerendezaakbelasting, de inkomstenbelasting en het successierecht.
10. In dit geval betrof de aard van de zaak in bezwaar de waardevaststelling van twee tussenwoningen, gelegen op verschillende locaties in Eindhoven. Eiseres heeft deze waarde in bezwaar gemotiveerd bestreden met aanvullende bezwaarschriften die voor wat betreft de inhoud van elkaar verschillen. Daarnaast heeft eiseres twee taxatierapporten ingediend en op twee locaties een hoorzitting bijgewoond. Na heroverweging heeft verweerder het bezwaar op inhoudelijke gronden gegrond verklaard. Gelet hierop beoordeelt de rechtbank de zaak als meer dan gemiddeld, dus zwaar, waarvoor een wegingsfactor 1,5 geldt. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft een rol kan spelen bij het bepalen van de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:BZ6822). Verder doet het feit dat – zoals verweerder heeft gesteld – de woningen qua bouwjaar, perceeloppervlakte en inhoud elkaar niet veel ontlopen, naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het feit dat het hier gaat om twee afzonderlijke feitencomplexen, waarbij voor elk object afzonderlijke, op het specifieke object toegesneden werkzaamheden door de gemachtigde van eiseres moesten worden verricht (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHDHA:2013:4609). Ook is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant dat de gemachtigde van eiseres ter nadere ondersteuning van de door hem bepleite waarde heeft geput uit de bij de aanvullende bezwaarschriften gevoegde taxatierapporten. Het is immers geen kwestie van ‘knippen en plakken’ geweest. Bovendien gaat het, gelet op het bepaalde in het Bpb, bij de wegingsfactor niet om het gewicht van het bezwaarschrift, maar om het gewicht van de zaak in zijn geheel (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHAMS:2012:BV6313).
11. Het beroep is gelet op het vorenstaande gegrond. De rechtbank zal de bestreden uitspraak vernietigen, voor zover daarbij aan eiseres een proceskostenvergoeding is toegekend van € 984,60.
12. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en hanteert daarbij het bepaalde in het Bpb en de daarbij behorende bijlage, zoals dat ten tijde van belang luidde. De rechtbank gaat voor de bezwaarfase daarom uit van een waarde per punt van € 246,–. De rechtbank stelt de hoogte van de proceskosten in bezwaar voor de kosten van de door een derde verleende rechtsbijstand op de voet van de artikelen 8:75 in samenhang met 7:15, tweede lid, van de Awb vast op € 1.230,60 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 246,– en een wegingsfactor 1,5. Verder, omdat daarover geen geschil is: € 8,60 voor 2 kadastrale uittreksels en € 484,– voor 2 taxatierapporten). Dit betekent dat verweerder aan eiseres nog een bedrag van € 246,– (= € 1.230,60 – € 984,60) dient te vergoeden.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,– (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt € 495, en een wegingsfactor 0,5, omdat in beroep uitsluitend de proceskosten in geschil zijn).