RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/860017-17
[verdachte]
Strafrecht
Parketnummer: 01/860017-17
Datum uitspraak: 11 augustus 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 juli 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht
.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 juni 2017.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte] op of omstreeks 29 augustus 2015 te Heeze, gemeente Heeze-Leende, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig ( een loader met een aanhangwagen (een zogenaamde mobiele zeefmachine) ), daarmede rijdende over de weg, genaamd [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te handelen als volgt :
[medeverdachte] heeft gereden met voornoemde combinatie ( loader met daaraan gekoppeld een aanhangwagen ) binnen de bebouwde kom van de gemeente Heeze-Leende, gedurende welk rijden een (stalen) driehoeksoog van een (stalen) koppelpen is afgebroken, (welk driehoeksoog en koppelpen (mede) de verbinding vormden tussen die loader en aanhangwagen), waardoor de verbinding tussen die loader en aanhangwagen werd verbroken en/of die (inmiddels onbestuurbare) aanhangwagen een woning (pand [straatnaam] [huisnummer] ) is binnengereden en/of tegen die woning is gereden/gebotst, (mede) waardoor een muur van die woning (gedeeltelijk) is omgevallen en/of die woning zwaar werd beschadigd,
waardoor een ander (te weten een in voornoemd pand ( [straatnaam] [huisnummer] ) aanwezig persoon, genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een wervelfractuur van de eerste lendenwervel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
zulks terwijl (die [medeverdachte] wist dat) die aanhangwagen (met een gewicht van ongeveer 20.790 kilogram) geheel niet was beremd en/of niet was voorzien van een goed werkend en/of in werking zijnd (druklucht) remsysteem, (waardoor ná verbreking van voornoemde verbinding, het remsysteem van de aanhangwagen niet automatisch in werking trad) en/of
zulks terwijl (die [medeverdachte] wist dat) de verbinding tussen de loader en aanhangwagen, (mede) bestond uit een (niet deugdelijke) zelf vervaardigde koppelpen met driehoeksoog,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, als directeur en/of bestuurder van [bedrijf] , in elk geval als directeur en/of bestuurder van een rechtspersoon, toen aldaar opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven gedraging(en) hij, verdachte, toen aldaar feitelijk leiding
heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 29 augustus 2015 te Heeze, gemeente Heeze-Leende, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig ( een loader met een aanhangwagen (een zogenaamde mobiele zeefmachine) ), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
immers heeft verdachte (roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend) met voornoemde combinatie ( loader waaraan gekoppeld een aanhangwagen ) gereden binnen de bebouwde kom van de gemeente Heeze-Leende, gedurende welke rit een (stalen) driehoeksoog van een (stalen) koppelpen is afgebroken, (welk driehoeksoog en koppelpen (mede) de verbinding vormden tussen die loader en aanhangwagen) waardoor de verbinding tussen die loader en aanhangwagen werd verbroken en/of die (inmiddels onbestuurbare) aanhangwagen tegen een woning (pand [straatnaam] [huisnummer] is gereden/gebotst en/of een muur van die woning (gedeeltelijk) is omgevallen en/of die woning zwaar werd beschadigd,Einde tekst]
zulks terwijl (die [medeverdachte] wist dat) die aanhangwagen (met een gewicht van ongeveer 20.790 kilogram) geheel niet was beremd en/of niet was voorzien van een goed werkend en/of in werking zijnd (druklucht) remsysteem, (waardoor ná verbreking van voornoemde verbinding, het remsysteem van de aanhangwagen niet automatisch in werking trad) en/of
zulks terwijl (die [medeverdachte] wist dat) de verbinding tussen de loader en aanhangwagen, (mede) bestond uit een (niet deugdelijke) zelf vervaardigde koppelpen met driehoeksoog;
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat een in voornoemd pand aanwezig persoon ( [straatnaam] [huisnummer] ), genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een wervelfractuur van de eerste lendenwervel, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, als directeur en/of bestuurder van [bedrijf] , in elk geval als directeur en/of bestuurder van een rechtspersoon, toen aldaar opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven gedraging(en) hij, verdachte, toen aldaar feitelijk leiding
heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De bewijsoverweging.
Feiten en omstandigheden.
De rechtbank stelt (kort) de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 29 augustus 2015 reed medeverdachte [medeverdachte] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, een loader met een aanhangwagen (een zogenaamde mobiele puinzeef) over de weg, [straatnaam] , in Heeze, gemeente Heeze-Leende. De aanhangwagen was met de loader verbonden door middel van een door de verdachte zelf vervaardigde stalen koppelpen met daaraan een stalen driehoeksoog gelast. Tijdens het rijden is ongeveer ter hoogte van de woning met nummer [huisnummer] de verbinding tussen de loader en de aanhangwagen verbroken doordat het driehoeksoog van de stalen koppelpen is afgebroken. De aanhangwagen met een gewicht van ongeveer 20.790 kilogram was geheel niet beremd en niet voorzien van een goed werkende reminrichting. De inmiddels onbestuurbare aanhangwagen is vervolgens genoemde woning binnengereden. Ten gevolge hiervan heeft slachtoffer [slachtoffer] , die zich ten tijde van het verkeersongeval in de woonkamer van genoemd pand bevond, zwaar lichamelijk letsel, een wervelfractuur aan de lendewervel, bekomen. Medeverdachte [medeverdachte] was ervan op de hoogte dat de originele koppelpen was vervangen was door een door verdachte zelf vervaardigde koppelpen. [medeverdachte] wist ook dat de aanhanger niet was voorzien van remmen.
Strafbaarheid van medeverdachte [medeverdachte] .
Er bestaat geen discussie over het feit dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden dat werd veroorzaakt door het motorrijtuig waarmee de medeverdachte [medeverdachte] reed, en waardoor iemand zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Allereerst moet beoordeeld worden of dit verkeersongeval aan de schuld van [medeverdachte] te wijten is, in die zin dat deze zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank stelt voorop dat van medeverdachte [medeverdachte] , omdat hij als verkeersdeelnemer handelde in de uitoefening van een beroep en gelet op het voertuig waarmee hij reed, meer gevergd kan worden dan van de verkeersdeelnemer in het algemeen. Door het gewicht van de loader en de puinzeef die daaraan was gekoppeld, kan bij een verkeersongeval de schade aan anderen immers al snel zeer ernstige vormen aannemen.
Voorts is van belang dat de combinatie van de loader en de puinzeef niet voldeed aan de voorschriften uit de Regeling Voertuigen. Op grond van deze regeling had de puinzeef voorzien moeten zijn van een werkende reminrichting, die in werking had moeten treden op het moment dat de verbinding verbroken raakte. Daarbij maakt het geen verschil of de puinzeef als aanhanger of als landbouwaanhanger moet worden beschouwd. In zowel artikel 5.12.40 van de Regeling Voertuigen (als ervan wordt uitgegaan dat de puinzeef een aanhangwagen in de zin van deze Regeling is), als in artikel 5.14.31 jo. artikel 15.14.40 van de Regeling Voertuigen (als ervan wordt uitgegaan dat de puinzeef een landbouwaanhanger in de zin van deze Regeling is) is dit voorschrift opgenomen.
De rechtbank komt tot het oordeel dat medeverdachte [medeverdachte] zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen. Hij had nooit met dit voertuig de openbare weg op mogen gaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[medeverdachte] was er van op de hoogte dat er in het geheel geen beremming op de puinzeef aanwezig was. Hij wist ook dat de verdachte op de ochtend van het ongeval de originele koppelpen van de loader had vervangen door een zelfgemaakt exemplaar. [medeverdachte] heeft daar geen bezwaar tegen gemaakt. Onder meer uit het oogpunt van verkeersveiligheid moet een loader, voordat die op de weg wordt toegelaten, aan allerlei veiligheidseisen voldoen. Met het eigenhandig vervangen van de koppelpen bestond er geen enkele waarborg meer dat de puinzeef veilig was gekoppeld aan de loader. De nieuwe koppeling is ook niet door de verdachte en de medeverdachte op enigerlei wijze getest voordat de medeverdachte [medeverdachte] ermee op de openbare weg is gaan rijden.
Naar het oordeel van de rechtbank mag van medeverdachte [medeverdachte] worden verwacht dat hij de risico’s van het rijden met de ongeremde puinzeef, aan de loader gekoppeld door een niet geteste zelf gefabriceerde koppelpen onderkent. Door zich met deze loader en puinzeef op de openbare weg te begeven heeft medeverdachte [medeverdachte] aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Om die reden concludeert de rechtbank dat het verkeersongeval aan de schuld van de medeverdachte [medeverdachte] is te wijten.
Strafbaarheid van de rechtspersoon.
Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan. Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen verklaard dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
Op grond van vaste jurisprudentie kan een rechtspersoon worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De rechtbank overweegt dat er in het onderhavige geval sprake is geweest van een gedraging gepleegd in de sfeer van de rechtspersoon. Medeverdachte [medeverdachte] was ten tijde van het verkeersongeval uit hoofde van een dienstbetrekking als kraanmachinist en chauffeur werkzaam ten behoeve van de rechtspersoon [bedrijf] . Zijn gedragingen die hebben geleid tot het ten laste gelegde (het vervoeren van de mobiele puinzeef) pasten in de normale bedrijfsvoering van deze rechtspersoon. Deze gedragingen zijn de rechtspersoon bovendien dienstig geweest in het door de verdachte uitgeoefende bedrijf. Tot slot vermocht de rechtspersoon erover te beschikken of de gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden en de gedragingen werden blijkens de feitelijke gang van zaken waarover de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard ook door de rechtspersoon aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de desbetreffende gedraging aldus redelijkerwijs aan genoemde rechtspersoon worden toegerekend en kan de rechtspersoon als dader worden aangemerkt.
De vraag of de rechtspersoon schuld heeft aan het verkeersongeval, beantwoordt de rechtbank bevestigend. De rechtbank is van oordeel dat de schuld van de rechtspersoon kan worden afgeleid uit het handelen van de verdachte. De verdachte is tekortgeschoten in zijn plicht voldoende maatregelen te treffen die uit het oogpunt van veiligheid van hem konden worden gevergd. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat de verdachte ervoor zorg had moeten dragen dat de aanhangwagen was voorzien van een te allen tijde goed functionerende reminrichting en een veilige koppeling tussen de loader en de aanhangwagen.
Feitelijke leidinggeven door de verdachte.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte als feitelijk leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk is.
De rechtbank stelt allereerst op grond van de verklaring van de verdachte vast dat de verdachte directeur is van de rechtspersoon [bedrijf] en dat zijn personeel als zodanig altijd in opdracht van hem werkt. In het onderhavige geval heeft de verdachte zijn werknemer [medeverdachte] zelf opdracht gegeven om de puinzeef naar Tilburg te brengen.
De verdachte wist blijkens zijn verklaringen dat puinzeef niet was voorzien van een werkend remsysteem en dat de koppeling een nagemaakte koppelpen bevatte. Hij heeft immers bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij de remmen van de mobiele puinzeef ongeveer 20 jaren geleden onklaar heeft laten maken. De originele koppelpen als verbinding tussen de loader en de aanhangwagen in opdracht van de verdachte tijdens het vervoer niet gebruikt, omdat die pen in de ogen van de verdachte te kort was en hij daar geen vertrouwen in had. Op dezelfde dag dat de aanhangwagen van het bedrijfsterrein in Someren naar Tilburg vervoerd werd, heeft de verdachte samen met een werknemer een (vervangende) langere stalen koppelpen vervaardigd. De verdachte heeft zelf een stalen driehoeksoog gebogen en deze aan de koppelpen gelast.
Door aldus te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er met de mobiele puinzeef een verkeersongeval zou kunnen ontstaan op het moment dat de verbinding tussen de loader en die mobiele puinzeef zou worden verbroken en deze laatste onbestuurbaar zou worden mede door het ontbreken van een goed functionerend remsysteem. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat de verdachte een actieve bijdrage heeft geleverd aan het complex van gedragingen dat uiteindelijk heeft geleid tot de verboden gedraging en voorts daarbij een zodanig initiatief genomen, dat hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte
[medeverdachte] op 29 augustus 2015 te Heeze, gemeente Heeze-Leende, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een loader met een aanhangwagen (een zogenaamde mobiele zeefmachine)), daarmede rijdende over de weg, genaamd [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig te handelen als volgt:
[medeverdachte] heeft gereden met voornoemde combinatie (loader met daaraan gekoppeld een aanhangwagen) binnen de bebouwde kom van de gemeente Heeze-Leende, gedurende welk rijden een (stalen) driehoeksoog van een (stalen) koppelpen is afgebroken, (welk driehoeksoog en koppelpen de verbinding vormden tussen die loader en aanhangwagen), waardoor de verbinding tussen die loader en aanhangwagen werd verbroken en die inmiddels onbestuurbare aanhangwagen een woning (pand [straatnaam] [huisnummer] ) is binnengereden en tegen die woning is gereden/gebotst, waardoor een muur van die woning (gedeeltelijk) is omgevallen en die woning zwaar werd beschadigd,
waardoor een ander (te weten een in voornoemd pand ( [straatnaam] [huisnummer] ) aanwezig persoon, genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een wervelfractuur van de eerste lendenwervel, werd toegebracht,
zulks terwijl (die [medeverdachte] wist dat) die aanhangwagen (met een gewicht van ongeveer 20.790 kilogram) geheel niet was beremd en niet was voorzien van een goed werkend remsysteem, waardoor ná verbreking van voornoemde verbinding, het remsysteem van de aanhangwagen niet automatisch in werking trad en
zulks terwijl (die [medeverdachte] wist dat) de verbinding tussen de loader en aanhangwagen bestond uit een zelf vervaardigde koppelpen met driehoeksoog,
tot het plegen van welk bovenomschreven strafbaar feit hij, verdachte, als directeur van [bedrijf] , toen aldaar feitelijk leiding heeft gegeven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde weliswaar kan worden bewezen verklaard, maar dat de verdachte in strafrechtelijk opzicht geen verwijt kan worden gemaakt. De officier van justitie heeft daarom gevorderd dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn standpunt.
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de bewezen verklaarde verboden gedragingen het in de uitspraak vermelde strafbare feit op. Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Evenmin zijn er feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting met name acht geslagen op het feit dat ten gevolge van de verboden gedragingen waaraan de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en diens woning dermate zwaar is beschadigd, dat deze uiteindelijk is gesloopt.
Ook heeft de rechtbank de oriëntatiepunten straftoemeting, zoals deze zijn vastgesteld in het landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de rechtbanken en gerechtshoven, in aanmerking genomen. Deze oriëntatiepunten houden in dat in het geval een aanmerkelijke verkeersfout wordt gemaakt, waarvan zwaar lichamelijk letsel het gevolg is en waarbij geen alcoholgebruik in het spel is, een onvoorwaardelijke taakstraf van negentig uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden als uitgangspunt geldt.
Met de officier van justitie acht de rechtbank een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden.
Hoewel de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] in zowel feitelijk als juridisch opzicht van elkaar verschillen, is de rechtbank van oordeel dat zij ieder een wezenlijk aandeel hebben gehad in de reeks van gebeurtenissen. De rechtbank acht het daarom passend om aan de verdachte en de medeverdachte dezelfde straffen op te leggen.
Ondanks de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de grote gevolgen voor het slachtoffer, zal de rechtbank aan de verdachte lagere straffen opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank neemt hierbij met name in ogenschouw dat zij een lichtere schuldgradatie bewezen acht dan de officier van justitie en zij bovendien van oordeel is dat de straffen die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengen.
Daarnaast is de rechtbank gebleken dat de verdachte deze gevolgen nooit gewild heeft en dat hij de ernst van het aan het slachtoffer aangedane leed inziet. Bovendien is uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat de verdachte verschillende keren met het slachtoffer uit eten is gegaan, al dan niet in gezelschap van de medeverdachte, en dat zij ook nu nog, bijna twee jaren na het incident, met elkaar op goede voet staan. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om in het voordeel van de verdachte af te wijken van voornoemde oriëntatiepunten.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis indien de verdachte deze taakstraf niet naar behoren verricht. De rechtbank acht geen termen aanwezig om deze taakstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, zoals door de verdediging is verzocht.
De rechtbank is verder van oordeel dat in het belang van de verkeersveiligheid, de bijkomende straf van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden passend en geboden is. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voor zijn baan afhankelijk is van zijn rijbewijs. Gelet op deze persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal de rechtbank bepalen dat genoemde ontzegging niet zal worden ten uitvoer gelegd mits de verdachte zich gedurende een proeftijd van twee jaren aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De uitspraak.
verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor primair bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het primair bewezen verklaarde oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht;
legt op de volgende bijkomende straf:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder
begrepen) voor de duur van 6 maanden;
bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
verklaart benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.A. Donkersloot, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. A.C. Palmboom, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 11 augustus 2017.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.