Procesverloop
(in zaak SHE 16/3055)
Bij schriftelijke kennisgeving, met dagtekening 9 juni 2016, zijn aan verzoeker, ter zake van het in behandeling nemen van een door hem ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning met nummer [nummer] , leges in rekening gebracht tot een bedrag van in totaal € [bedrag] .
Bij afzonderlijke uitspraak op bezwaar van 22 september 2016 heeft verweerder het bezwaar tegen de aanslag met betrekking tot [nummer] ongegrond verklaard en ambtshalve de legesaanslag verminderd met € [bedrag] .
(in zaak SHE 16/3056)
Bij schriftelijke kennisgeving, met dagtekening 25 juli 2016, zijn aan verzoeker, ter zake van het in behandeling nemen van een door hem ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning met nummer [nummer] , leges in rekening gebracht tot een bedrag van in totaal € [bedrag] .
Bij afzonderlijke uitspraak op bezwaar van 22 september 2016 heeft verweerder het bezwaar tegen de aanslag met betrekking tot [nummer] ongegrond verklaard en ambtshalve de legesaanslag verminderd met € [bedrag] .
(in zaak SHE 16/3057)
Bij schriftelijke kennisgeving, met dagtekening 22 oktober 2015, zijn aan verzoeker, ter zake van het in behandeling nemen van een door hem ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning met nummer [nummer] , leges in rekening gebracht tot een bedrag van in totaal € [bedrag] .
Bij afzonderlijke uitspraak op bezwaar van 22 september 2016 heeft verweerder het bezwaar tegen de aanslag met betrekking tot [nummer] niet-ontvankelijk verklaard en ambtshalve de legesaanslag verminderd met € [bedrag] .
Verzoeker heeft tegen de uitspraken op bezwaar van 22 september 2016 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaken ten aanzien van de afzonderlijke aanslagen geregistreerd onder de zaaknummers SHE 16/3055, SHE 16/3056 en SHE 16/3057.
Bij afzonderlijke besluiten van 20 maart 2017, vervat in één geschrift, heeft verweerder de aanslag met betrekking tot [nummer] verminderd tot nihil, de aanslag met betrekking tot [nummer] vermeerderd tot € [bedrag] en de aanslag met betrekking tot [nummer] gehandhaafd op € [bedrag] en op dezelfde datum herziene nota’s uitgebracht ten aanzien van de aanslagen met betrekking tot [nummer] en [nummer] .
Bij brief van 21 maart 2017 heeft verzoeker aangegeven het beroep in alle zaken te handhaven.
Verweerder heeft in alle zaken een afzonderlijk verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in alle zaken nagenoeg gelijktijdig plaatsgevonden op 16 november 2017. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
2. Ter zitting heeft verzoeker bevestigd dat hij zich in de vermindering van de leges tot nihil in de zaak SHE 16/3055 en in de hoogte van de leges in de zaak SHE 16/3057 kan vinden. Vervolgens heeft verzoeker het beroep in de zaken SHE 16/3055 en SHE 16/3057 ingetrokken en de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen in de kosten die hij in verband met de behandeling van het beroep in die zaken heeft moeten maken.
3. Na de inhoudelijke behandeling van de zaak met zaaknummer SHE 16/3056, heeft verweerder de aanslag met betrekking tot [nummer] ingetrokken, waarna verzoeker het beroep in de zaak SHE 16/3056 heeft ingetrokken en de rechtbank heeft verzocht verweerder te veroordelen in de kosten die hij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
4. Verweerder is dus tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker en verzoeker heeft om die reden het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding.
5. Verzoeker heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling van de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
6. Verzoeker heeft verzocht verweerder te veroordelen in de kosten die hij in verband met de aan hem door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft gemaakt. Verweerder heeft betwist dat sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van het Bpb. Volgens verweerder verleent de gemachtigde van verzoeker niet structureel rechtsbijstand en ontbreekt bij hem een voldoende kennisniveau op juridisch gebied, zodat geen aanleiding bestaat daarvoor kosten te vergoeden. De rechtbank oordeelt dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gemachtigde aan hem beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend. Uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt dat de gemachtigde regelmatig tegen vergoeding namens zijn cliënten bezwaar- en beroepsprocedures heeft gevoerd. Het voorgaande geeft de rechtbank aanleiding te concluderen dat de gemachtigde van verzoeker ook in de onderhavige procedures beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend. Voorts wijst de inhoud van de processtukken die door de gemachtigde zijn ingediend erop dat sprake is van enige relevante juridische scholing. Die bijstand is dan ook aan te merken als rechtsbijstand in de zin van het Bpb. De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad (HR) van 16 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BY2770).
7. De rechtbank overweegt dat, voor zover hier van belang, ingevolge artikel 3, tweede lid, van het Bpb met elkaar samenhangende zaken beschouwd worden als één zaak, indien het gaat om nagenoeg gelijktijdig behandelde beroepen, waarin door dezelfde persoon of instantie rechtsbijstand is verleend en de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake, zodat de drie zaken gezien kunnen worden als één zaak. Bij de proceskostenvergoeding dient op grond van bijlage C2 bij het Bpb daarom in verband met samenhangende zaken de wegingsfactor 1 te worden gehanteerd.
8. De rechtbank stelt de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase op grond van het Bpb en met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen vast op € 990 (1 punt voor het (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 495, wegingsfactor 1).
9. Met betrekking tot het griffierecht overweegt de rechtbank als volgt. Ten gevolge van de intrekking van het beroep komt de rechtbank in de zaken niet toe aan een uitspraak in het bodemgeschil en mist artikel 8:74 van de Awb toepassing. Indien de beroepen worden ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan de indiener van het beroepschrift, hetgeen in de onderhavige zaken het geval is, dient het betaalde griffierecht ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb te worden vergoed door het desbetreffende bestuursorgaan. Verzoeker kan zich derhalve met een verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht, zijnde € 46 in elke zaak (in totaal dus € 138), tot verweerder wenden.