[verzoekster] legt aan deze verzoeken - samengevat - het volgende ten grondslag.
Op het moment dat [verzoekster] [verweerder] langs zijn linkerzijde op het fietspad wilde inhalen, ging [verweerder] slingeren en week hij opeens uit naar links waardoor hij tegen [verzoekster] botste. Volgens [verzoekster] was [verweerder] op dat moment bezig met zijn telefoon en had hij oordopjes in. Het onverwacht naar links komen was voor [verzoekster] onvoorzienbaar. [verzoekster] verloor door de botsing met [verweerder] haar evenwicht, als gevolg waarvan zij links naast het fietspad ten val is gekomen. [naam getuige] bevestigt als getuige het verhaal van [verzoekster] .
[verzoekster] grondt haar verzoek op de zogenoemde reflexwerking van artikel 185 WVW. Daarbij beroept [verzoekster] zich op overmacht, stellende dat haar geen enkel verwijt kan worden gemaakt omtrent de wijze waarop zij aan het verkeer heeft deelgenomen. Het fietspad is ter plaatse van het ongeval voldoende breed. Verder is het plotselinge slingeren van [verweerder] zo onwaarschijnlijk, dat [verzoekster] met deze mogelijkheid in redelijkheid geen rekening hoefde te houden. De slingerbeweging kwam op een zodanig moment, dat [verzoekster] daardoor in gevaar is gebracht met het ongeval als gevolg. [verweerder] handelde in strijd met artikel 18 Rvv en daarmee onrechtmatig jegens [verzoekster] .
[verzoekster] heeft een schadestaat opgesteld, die tot 4 mei 2017 uitkomt op € 57.376,14. Deze schade bestaat uit: reiskosten, medische kosten, verzorgingskosten, kosten wegens studievertraging, verlies arbeidsvermogen, huishoudelijke hulp, smartengeld voor een bedrag van € 12.000,-, telefoon- en portokosten en het eigen risico voor de schade aan de scooter en de kleding. Een voorschot van € 40.000,- kan daarom worden toegewezen.