Bewijs.
Inleiding.
In de nacht van 28 mei 2017 fietste [slachtoffer] op het fietspad van de [straatnaam 1] in Helmond. Zij is omstreeks 2:25/2:35 uur van haar fiets getrokken, geslagen en meerdere keren met een mes in haar gezicht en bovenlichaam gestoken. Verdachte heeft zich op 28 juni 2017 gemeld op het politiebureau en heeft een bekennende verklaring afgelegd. Hij wordt er van beschuldigd [slachtoffer] al dan niet met voorbedachten rade van het leven te hebben willen beroven.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de poging tot moord, nu niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De officier van justitie acht daarentegen de poging tot doodslag wel bewezen, omdat verdachte door opzettelijk meermalen met een mes in het gezicht en het bovenlichaam van aangeefster te steken het risico heeft gelopen en aanvaard dat aangeefster met fatale gevolgen zou worden geraakt. Gekeken naar de uiterlijke verschijningsvorm kan het handelen van verdachte niet anders worden bestempeld dan te zijn gericht op het doden van aangeefster.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van de poging tot moord, omdat verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld. Ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot doodslag heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen
1
.
Aangeefster [slachtoffer] heeft bij de politie
2
– zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Op zondag 28 mei 2017 tussen 02.15 uur en 02.30 uur fietste ik vanuit de [straatnaam 2] te Helmond, over het fietspad van de [straatnaam 1] , in de richting van [straatnaam 3] te Helmond. Ik zag toen ik net over de brug, welke over een beek, genaamd [burg] heengaat, een man lopen. Toen ik ongeveer tien meter van de man verwijderd was, zag ik dat hij mij heel strak en recht in mijn ogen aankeek. Vanaf ongeveer vijf meter, zag ik dat de man in mijn richting rende. Ik voelde en zag dat de man met kracht en met beide handen mij bij mijn haren vastpakte en naar de grond trok. Ik voelde dat de man ongeveer tien tot vijftien keer snel achter elkaar met kracht tegen mijn gezicht, rug, schouder en borst aan sloeg. Ik hoorde dat hij zei: “Als je niet met mij mee gaat, dan ga je eraan” of woorden van gelijke strekking. Op een gegeven moment kon ik los komen. Ik ben meteen naar de weg gerend. Na het gehele incident, zag ik pas dat er een groot en een klein mes op de grond lag. Ik zag dat alleen op het kleine mes bloed zat.
Uit de geneeskundige verklaring d.d. 22 juni 2017
3, opgesteld door [naam arts] , chirurg van het Elkerliek ziekenhuis, blijkt dat bij aangeefster [slachtoffer] sprake was van snijwonden in haar gezicht en borst.
[verbalisant 1] heeft
4
– zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd:
Nadat slachtoffer [slachtoffer] door de ambulance was nagekeken hoorde ik de ambulancebroeder zeggen dat ze ook een snee had die over haar keel liep alsof haar keel was gepoogd door te snijden en dat er een steekwond in haar borst zat. Deze verwoningen zijn later fotografisch vastgelegd.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben
5
– zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd:
Het letsel van het slachtoffer werd door ons fotografisch vastgelegd. Wij zagen dat het slachtoffer verwondingen had aan haar gezicht, zijkant van het hoofd, nek, hals, borst, linkerarm en linker middelvinger.
Eigen waarneming van de rechtbank aan de hand van de fotobijlage op pagina 193-199 van het dossier:
De rechtbank neemt waar dat de door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] gegeven beschrijving van het letsel overeenkomt met het letsel te zien op de gemaakte foto’s van aangeefster [slachtoffer] .
Verdachte heeft op 30 juni 2017 bij de rechter-commissaris
6
– zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Ik beken dat ik een vrouw van de fiets heb getrokken, haar heb geslagen en met een mes meerdere malen heb gestoken.
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de nacht van 28 mei 2017 te Helmond aangeefster [slachtoffer] heeft geslagen en haar met een mes meerdere steekverwondingen in haar gezicht, nek, hals, borst, linkerarm en linker middelvinger heeft toegebracht.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden hoe het handelen van verdachte gekwalificeerd dient te worden. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van de stukken in het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte met voorbedachten rade heeft getracht aangeefster [slachtoffer] te doden.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van aangeefster. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de bedoeling in de zin van boos opzet had om aangeefster van het leven te beroven. Uit de afgelegde verklaringen en de overige bewijsmiddelen blijkt die bedoeling niet.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin. Daarvoor is vereist dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestond en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Bij de beoordeling van de vraag of sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangeefster moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen, waaronder met name de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangeefster steekverwondingen in haar gezicht, nek, hals en borst heeft opgelopen. De rechtbank stelt voorop dat de hals een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Zo bevinden zich in de hals zenuwknooppunten en aders waaronder de halsslagader. Naar algemene ervaringsregels levert een verwonding van de halsslagader zeer groot bloedverlies op en daardoor de aanmerkelijke kans op het overlijden. Hetzelfde geldt voor de steekwonden in de borststreek, nu zich daar vitale organen bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank was derhalve sprake van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangeefster ten gevolge van het handelen van verdachte. Het samenstel van de gedragingen van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood dat het – behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster heeft aanvaard.
De rechtbank acht derhalve de ten laste gelegde poging doodslag, wettig en overtuigend bewezen.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden inhoudende een klinische opname bij de [naam kliniek] of een soortgelijke instelling voor de duur van 3 jaren of zoveel korter als nodig geacht. Daarnaast dient verdachte zich te houden aan aanwijzingen van de reclassering ( [naam] ) ook als dat inhoudt een middelenverbod, medewerking te verlenen aan urine-, bloed- of ademonderzoek, medewerking te verlenen aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang en medewerking te verlenen aan ambulante behandeling. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft onder verwijzing naar de uitgebrachte rapportages van de deskundigen verzocht het jeugdsanctierecht toe te passen. Verdachte heeft hulp nodig en in dat kader heeft de raadsman verzocht aan verdachte een jeugddetentie op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van zijn voorarrest en als voorwaarde bij het voorwaardelijk deel een klinische behandeling binnen de forensisch psychiatrische afdeling van een algemeen psychiatrisch ziekenhuis.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft onder invloed van een cocktail van medicijnen en verdovende middelen, zonder duidelijke reden of aanleiding, midden in de nacht het nietsvermoedende slachtoffer van haar fiets getrokken en aangevallen met een mes. Verdachte heeft haar geslagen en gestoken in onder meer haar gezicht en bovenlichaam. Het slachtoffer, maar ook verdachte, mag van geluk spreken dat het steken geen fatale afloop heeft gehad. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij door zijn gewelddadig handelen een grote inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Door het gewelddadige gedrag van verdachte in combinatie met het uiten van onheilspellende woorden heeft het slachtoffer die nacht doodsangsten uitgestaan. Ter terechtzitting van 25 januari 2018 heeft zij gebruik gemaakt van haar spreekrecht, alwaar zij dit treffend heeft verwoord. Ook heeft zij bij die gelegenheid aangegeven dat hetgeen haar door verdachte is aangedaan haar dagelijks leven nog steeds beïnvloedt. Zij voelt zich niet alleen onveilig buitenshuis, maar wordt ook iedere dag geconfronteerd met haar littekens. Zij zal door haar ontsierende littekens blijvend herinnerd worden aan het gewelddadige gedrag van verdachte in de bewuste nacht.
Daarnaast brengt een feit zoals het onderhavige niet alleen bij de direct betrokkene angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg, maar tevens in de gehele maatschappij. Ook wakkeren dit soort delicten niet zelden gevoelens van woede en verontwaardiging aan in de samenleving. Ook dit moet de verdachte worden aangerekend.
De rechtbank heeft in het kader van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht geslagen op zijn leeftijd, het feit dat hij een blanco strafblad heeft en dat hij op oprechte wijze berouw heeft getoond over hetgeen hij het slachtoffer heeft aangedaan.
Ook heeft de rechtbank gelet op de inhoud van de pro justitia rapportages van de psychiater drs. P. Bokšan van 12 september 2017 en van de psycholoog drs. G.A. Ameling van 18 september 2017. Uit de rapportage van de psychiater volgt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. In diagnostische zin is er sprake van een chronische stemmingsstoornis en een persoonlijkheidsscheefgroei met antisociale, vermijdende en afhankelijke trekken. Er is ook sprake van cannabisafhankelijkheid en polimiddelengebruik. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er sprake van een chronische stemmingsstoornis, een paranoïde toestand als gevolg van een intoxicatie met drugs en medicatie en ook van een persoonlijkheidsscheefgroei. De psychiater adviseert het feit verminderd aan verdachte toe te rekenen. De kans op recidive wordt door de psychiater als verhoogd ingeschat in geval verdachte zich niet laat behandelen voor zijn complexe psychopathologie. Ter verlaging van het recidiverisico is psychiatrische behandeling in een klinische setting noodzakelijk. De psychiater heeft geadviseerd het jeugdsanctierecht toe te passen. Er zijn pedagogische mogelijkheden om in te grijpen.
Uit de rapportage van de psycholoog blijkt dat bij verdachte sprake is van een ernstige persisterende depressieve stoornis met angstige spanning en een stoornis in cannabisgebruik en cocaïnegebruik. In de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte lijkt er verder sprake van een scheefgroei die nog niet voldoende uitgekristalliseerd is om dit op dit moment nader te duiden. Verdachte presenteert bij een intelligentieonderzoek een disharmonisch profiel met een begaafde verbale intelligentie, een boven gemiddelde score op werkgeheugen, een beneden gemiddelde score op perceptueel redeneren en verwerkingssnelheid. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was er eveneens sprake van de beschreven problematiek. Daarbij heeft verdachte zichzelf op de avond van het ten laste gelegde geïntoxiceerd met een combinatie van middelen: drank, cocaïne en medicatie. De psycholoog wil in overweging geven verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het ten laste gelegde. Zonder passende behandeling wordt de kans op recidive als bovengemiddeld tot hoog ingeschat. De psycholoog acht behandeling van verdachte noodzakelijk. Gezien de ernst van de klachten is het van belang dat verdachte na zijn detentie direct doorstroomt naar een forensisch psychiatrische afdeling met een dubbele diagnose afdeling. De psycholoog heeft eveneens geadviseerd het jeugdsanctierecht toe te passen. Belangrijkere argumenten hiervoor zijn volgens de psycholoog het sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau van verdachte, het gegeven dat verdachte nog onvoldoende autonoom in het leven kan staan en het feit dat hij een first offender is.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het reclasseringsadvies van [reclasseringswerker] van 26 september 2017 en het aanvullende reclasseringsadvies van 13 december 2017. De reclasseringswerker acht een lange klinische opname noodzakelijk, gericht op het middelengebruik en op de psychische problematiek van verdachte, om de kans op recidive te verminderen, gevolgd door een ambulant traject. De reclasseringswerker heeft ook geadviseerd het jeugdsanctierecht toe te passen.
Op de terechtzitting van de rechtbank van 25 januari 2018 zijn de psychiater, de psycholoog en de reclasseringswerker gehoord. De deskundigen hebben gepersisteerd bij de uitgebrachte adviezen, maar hebben hun advies tot toepassing van het jeugdsanctierecht in belangrijke mate gerelativeerd. De deskundigen hebben in aanvulling op voornoemde adviezen namelijk aangegeven dat een klinische behandeling voor de duur van één jaar niet haalbaar is en dat een klinische behandeling van minimaal twee jaar in ieder geval noodzakelijk zal zijn, alvorens verdachte een ambulant behandeltraject kan gaan volgen en dat dit binnen het jeugdsanctierecht wellicht niet tot een succes zal kunnen worden gebracht.
Toepasselijk recht.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of op verdachte het jeugd- of volwassenenstrafrecht van toepassing is. De wet biedt de mogelijkheid om bij jongvolwassenen tot 23 jaar die, gezien hun persoonlijkheid en ontwikkelingsleeftijd, nog vatbaar zijn voor pedagogische beïnvloeding, het jeugdsanctierecht toe te passen. Voor die groep jongeren kan een uitzondering worden gemaakt op de hoofdregel dat een persoon die een strafbaar feit pleegt na zijn achttiende verjaardag volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Bij toepassing van het jeugdstrafrecht op een jongvolwassene ligt het dan in de rede om aansluiting te zoeken bij de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting Jeugd, en straffen, maatregelen en bijzondere voorwaarden op te leggen die uiting geven aan het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht. De rechtbank is in afwijking van de schriftelijke adviezen van de deskundigen van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen bestaan die een uitzondering op de hoofdregel dat meerderjarigen volgens het volwassenenstrafrecht worden berecht rechtvaardigen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Allereerst heeft de rechtbank bij voornoemd oordeel betrokken dat verdachte wordt veroordeeld voor een zeer ernstig strafbaar feit. Daarnaast heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken de persoon van verdachte. Verdachte was ten tijde van het delict 22 jaar oud en functioneert blijkens de deskundigenrapporten op boven gemiddeld intelligentieniveau. De rechtbank heeft verder bij haar oordeel betrokken dat de deskundigen ter terechtzitting allen hebben verklaard dat de verwachte behandelduur in een klinische setting minimaal twee jaar zal bedragen en dat verdachte aansluitend nog een ambulant behandeltraject van enige duur dient te volgen, hetgeen bij toepassing van het jeugdstrafrecht niet kan worden gerealiseerd, nu in dat geval slechts een proeftijd met een maximale duur van twee jaren kan worden opgelegd.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank het strafrecht voor meerderjarigen zal toepassen.
Toerekenbaarheid.
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater en de psycholoog dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het ten laste gelegde, over en maakt die tot de hare.
Afweging.
De rechtbank ziet zich in deze zaak geconfronteerd met enerzijds een jonge vrouw die het slachtoffer is geworden van een zeer ernstig geweldsdelict, daarbij meerdere verwondingen heeft opgelopen en naar verwachting nog lange tijd de nadelige lichamelijke en psychische gevolgen daarvan zal ondervinden. Anderzijds heeft de rechtbank te maken met een jeugdige, schuldbewuste en verminderd toerekenbare verdachte, die lijdt aan psychische problematiek, die zichzelf in een situatie heeft gebracht waarin hij het delict heeft gepleegd en een intensieve, langdurige behandeling behoeft.
De strafrechter beoogt met het opleggen van een straf en/of een maatregel verschillende doelen na te streven, zoals normbevestiging richting de samenleving, herstel van de rechtsorde, het voorkomen van herhaling van strafbare feiten, zowel door anderen dan de verdachte als de verdachte zelf, en het recht van het slachtoffer op vergelding van het leed dat haar is aangedaan. In deze zaak komt het uiteindelijk vooral neer op het zoeken naar een passende verhouding tussen enerzijds het recht op vergelding voor het slachtoffer, waar de rechtbank bepaald niet blind voor is, en anderzijds het voorkomen van herhaling, waarmee de veiligheid van de samenleving wordt gediend.
Tegen deze achtergrond komt de rechtbank tot de conclusie dat alleen een gevangenisstraf van enige duur gecombineerd met een straf of maatregel die een langdurige behandeling faciliteert aan de orde kan zijn en komt in dat kader tot de volgende afweging.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de deskundigen dat een langdurige klinische behandeling geïndiceerd is en dat ter bescherming van de maatschappij moet worden voorkomen dat verdachte onbehandeld terugkeert in de samenleving. Een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf biedt in dat verband naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende garanties aangezien bij schending van de voorwaarden een voortgezette, op terugdringing van het recidiverisico gerichte behandeling achterwege zal blijven. Bij een overtreding van de voorwaarden resteert alsdan immers uitsluitend de tenuitvoerlegging van het strafrestant zonder verdere behandeling. De rechtbank heeft bij dit oordeel betrokken dat blijkens de adviezen van de deskundigen sprake is van complexe, meervoudige problematiek die nog niet geheel is uitgekristalliseerd, dat de gewetensfuncties van verdachte lacunair te noemen zijn en dat het van belang is dat er een stok achter de deur is zodat verdachte de behandeling zal volhouden en afmaken, omdat hij snel te ontregelen is en door instabiliteit voortijdig kan afhaken. Daarbij komt dat verdachte zelf te kennen heeft gegeven te hopen op een korte straf met een bij voorkeur ambulante behandeling.
De rechtbank acht daarom, mede ook gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, een terbeschikkingstelling met voorwaarden aangewezen om het recidivegevaar in verantwoorde mate in te kunnen dammen. Indien verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt, behoort een omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege tot de mogelijkheden, zodat in een gedwongen kader verder gewerkt kan worden aan het terugdringen van het recidiverisico alvorens verdachte terugkeert in de samenleving. Verdachte heeft ter terechtzitting van 25 januari 2018 verklaard zich aan de door de reclassering in het rapport van 13 december 2017 geadviseerde voorwaarden te zullen houden. De rechtbank neemt deze geadviseerde voorwaarden over. Deze voorwaarden zijn hierna, in het dictum, vermeld. Aan de formele voorwaarden voor de oplegging van de tbs-maatregel is voldaan. Zoals uit het vorenoverwogene volgt, is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling en van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De poging tot doodslag, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden bevolen, betreft een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht, terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel eist. De terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Voorts ziet de rechtbank in de ernst van het feit en uit het oogpunt van vergelding aanleiding om naast de maatregel van de terbeschikkingstelling een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren op te leggen. De rechtbank zal een lichtere gevangenisstraf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank naast deze gevangenisstraf de zwaardere maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden aan verdachte oplegt. Daarnaast heeft de rechtbank bij de strafoplegging betrokken dat zowel verdachte als de maatschappij gebaat zijn bij een spoedige behandeling van verdachte. De rechtbank heeft bij dat laatste de ogen niet gesloten voor het door de psychiater ter terechtzitting geschetste gevaar dat een te lange detentie zonder dat sprake is van behandeling ervoor kan zorgen dat de scheefgroei in de persoonlijkheid van verdachte zich ontwikkelt tot een persoonlijkheidsstoornis, hetgeen de behandeling zal kunnen compliceren en ervoor kan zorgen dat deze veel langer in beslag zal nemen dan thans wordt ingeschat.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat met de op te leggen gevangenisstraf van twee jaar en maatregel de hiervoor genoemde doelen op passende wijze worden nagestreefd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 60.740,82, bestaande uit € 30,740,82 aan materiële schade en uit € 30.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede € 1.737,00 voor proceskosten, ter zake van het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 38.534,82 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens heeft zij verzocht de gevorderde proceskosten toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de materiële schade het volgende naar voren gebracht. Ten aanzien van de post “gederfde inkomsten horeca” heeft de raadsman aangevoerd dat het gestelde salarisverlies onvoldoende is onderbouwd. Niet is aangetoond dat het integrale salarisverlies is toe te rekenen aan onderhavig voorval.
Met betrekking tot de post “persoonlijke verzorging/make-up/camouflage” heeft de raadsman betoogd dat deze kostenposten onvoldoende zijn onderbouwd, nu niet blijkt dat het hier medisch noodzakelijke huidproducten betreffen. In de situatie zonder onderhavig voorval zou [slachtoffer] ook persoonlijke verzorgingsproducten hebben aangeschaft. De toekomstige component is eveneens onvoldoende gemotiveerd.
De post “eigen risico” heeft de raadsman ten aanzien van 2017 niet betwist. In 2017 heeft [slachtoffer] medische kosten gemaakt niet samenhangende met het voorval van een bedrag van
€ 114,70, dit zal derhalve ook voor 2018 moeten gelden. Voor de post “eigen risico” dient voor 2018 uitgegaan te worden van een bedrag van € 270,30 (€ 385,00 (minimale eigen risico) minus € 114,70).
De raadsman van verdachte heeft de post “reiskosten” betwist daar gerekend dient te worden met € 0,19 per kilometer, zijnde de standaard kilometervergoeding, omdat de letselschaderichtlijn niet van toepassing is. Met betrekking tot de post “reiskosten werk” heeft de raadsman opgemerkt dat [slachtoffer] heeft aangegeven dat er meer van de auto gebruik is gemaakt dan voorheen. Hieruit volgt dat zij voorheen ook de auto gebruikte. Voornoemde post dient derhalve aanzienlijk gematigd te worden. Voor wat betreft de post “toekomstige reiskosten ter zake werk” heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het causale verband met het feit ontbreekt. Deze post dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. Bovendien is het nog volkomen ongewis hoeveel behandelingen er noodzakelijk zijn en om deze reden is sprake van niet eenvoudig bepaalbare toekomstschade.
De raadsman heeft ten aanzien van de posten “studievertraging” en “extra collegegeld” aangevoerd dat deze toekomstige schade onvoldoende gemotiveerd is gesteld en derhalve niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Voor wat betreft de posten “kleding”, “zonnebril”, “Iphone”, “kunstnagels”, “parkeerkosten”, “kosten opvragen medische informatie” en “kosten opvragen uitzendingen Opsporing verzocht” heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman betoogd dat dit bedrag aanzienlijk dient te worden gematigd tot maximaal een bedrag van € 6.500,00.
De kosten voor rechtsbijstand dienen volgens de raadsman te worden gewaardeerd op een bedrag van € 384,00.
Het oordeel van de rechtbank.
De benadeelde partij heeft zich in de strafzaak gevoegd met een vordering ten bedrage van
€ 60.740,82.
Het verzoek, voor zover betreffend de geleden materiële schade, is opgebouwd uit de volgende posten:
-
Gederfde inkomsten werk horeca € 1.500,00;
-
Kleding € 250,00;
-
Beschadiging Iphone € 29,99;
-
Zonnebril € 50,00;
-
Kunstnagels € 50,00;
-
Bergman litteken crème, speciale zonnebrandcrème € 200,00;
-
Make up camouflage, schade 40 jaar € 4.000,00;
-
Eigen risico 2017 en 2018 € 1.655,30;
-
Reis- en parkeerkosten reeds gemaakt € 325,16;
-
Toekomstige reiskosten € 300,00;
-
Kosten opvragen medische informatie € 143,97;
-
Kosten opvragen Opsporing verzocht € 30,40;
-
Studievertraging € 20.200,00;
-
Collegegeld 2018-2019 € 2.006,00.
De rechtbank acht de door de benadeelde partij [slachtoffer] opgevoerde niet weersproken posten 2, 3, 4, 5, 11 en 12 voldoende onderbouwd en de rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit en daarom ook voor vergoeding in aanmerking komt.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de opgevoerde post “gederfde inkomsten uit horeca” wel voor toewijzing vatbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is deze schade voldoende onderbouwd en het rechtstreekse gevolg van het strafbare feit. Dit geldt ook voor de opgevoerde schade ter zake van de litteken- en zonnebrandcrème van een bedrag van
€ 200,00. Met betrekking tot de post “make up camouflage” ziet de rechtbank aanleiding deze post te begroten op een bedrag van € 1.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige gedeelte van deze kostenpost niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht, anders dan de verdediging, de kosten met betrekking tot het eigen risico volledig toewijsbaar, nu de rechtbank uit de onderbouwing van de vordering kan opmaken dat het eigen risico door de benadeelde partij ook in 2018 volledig zal moeten worden betaald. De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog dat [slachtoffer] in het kader van haar schadebeperkingsplicht was gehouden niet voor een vrijwillig eigen risico te kiezen.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de opgevoerde post 9 “reis- en parkeerkosten” volledig voor toewijzing vatbaar. Naar het oordeel van de rechtbank is deze schadepost voldoende onderbouwd, ook met betrekking tot het toegepaste tarief en het rechtstreekse gevolg van het strafbare feit. Dit geldt ook voor de opgevoerde schade ter zake toekomstige reiskosten, daar de rechtbank uit de onderbouwing van deze post kan opmaken dat [slachtoffer] deze kosten in 2018 zal maken.
De posten 13 en 14 betreffen mogelijke toekomstige schade. Nu het op dit moment nog onduidelijk is of deze schade daadwerkelijk geleden zal worden, zal de rechtbank de benadeelde partij met betrekking tot deze kostenposten niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij zal dit deel van de vordering aan de burgerlijke rechter moeten voorleggen.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering ten aanzien van de materiële schade gedeeltelijke toewijzen tot een bedrag van € 5.534,82.
-
Gederfde inkomsten werk horeca € 1.500,00;
-
Kleding € 250,00;
-
Beschadiging Iphone € 29,99;
-
Zonnebril € 50,00;
-
Kunstnagels € 50,00;
-
Bergman litteken crème, speciale zonnebrandcrème € 200,00;
-
Make up camouflage, schade 40 jaar € 1.000,00;
-
Eigen risico 2017 en 2018 € 1.655,30;
-
Reis- en parkeerkosten reeds gemaakt € 325,16;
-
Toekomstige reiskosten € 300,00;
-
Kosten opvragen medische informatie € 143,97;
-
Kosten opvragen Opsporing verzocht € 30,40.
De rechtbank verklaart het overige gedeelte van de materiële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat ook deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en op grond van redelijkheid en billijkheid, toewijzen tot een bedrag van € 10.000,00, als een vergoeding van aannemelijk te achten immateriële schade. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de vordering gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van € 15.534,82, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag van € 15.534,82 tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
28 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 1.356,00 terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven waarbij drie punten toegekend worden, te weten: een punt voor het indienen van de vordering en twee punten voor de aanwezigheid ter terechtzitting van 15 december 2017 en 25 januari 2018. Gelet op de hoogte van de toegewezen vordering staat een punt gelijk aan een bedrag van € 452,00.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
poging tot doodslag verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel.
Een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en stelt de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en;
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- -
zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- -
zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- -
zich meldt bij de reclassering [naam] op het adres [adres] te Eindhoven. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- -
verplicht is om zich te laten opnemen in de [naam kliniek] afdeling [naam kliniek] of de [naam kliniek] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt 3 jaren of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- -
verplicht is om aansluitend aan zijn klinische opname medewerking te verlenen aan ambulante behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- -
veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en bloedonderzoek;
- -
veroordeelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn bloedonderzoek, urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
Geeft opdracht aan de reclassering Nederland (uitvoerende instantie [naam] op het adres [adres] te Eindhoven) tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] van een bedrag van € 15.534,82, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 112 dagen hechtenis;
Bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] inzake het ten laste gelegde feit van een bedrag van € 15.534,82 bestaande uit € 5.534,82 aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
Verklaart de vordering met betrekking tot het overige gedeelte van de schade niet-ontvankelijk;
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering tot op heden begroot op een bedrag van
€ 1.356,00;
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten;
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. J.H.L.M. Snijders, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 22 februari 2018.