Dat het is gegaan zoals [eisers] stelt staat nog niet vast. Maar ook als dat wel vast komt te staan, brengt dat niet mee dat [eisers] de bepalingen van art. 6.4.3. en 6.4.3.1. mocht begrijpen op de wijze als zij stelt te doen.
De stellingen en de verklaringen van [eisers] volgend is het als volgt gegaan.
Het bezoek aan de woning in november 2014 heeft niet tot aankoop geleid. Weliswaar heeft [eisers] in februari 2015 een bod uitgebracht op de woning maar de onderhandelingen daarover zijn vervolgens gestaakt in verband met familieomstandigheden. Tot een overeenkomst is het dus toen niet gekomen.
Eind september 2015 is [eisers] rechtstreeks in contact gekomen met de heer [gedaagde 1] en heeft toen opnieuw interesse in het huis getoond. Dit heeft geleid tot een bezichtiging van [eisers] met de heer [gedaagde 1] (buiten aanwezigheid van [gedaagde 9] ) op 1 oktober 2015. Naar de stellingen van [eisers] is toen niet gesproken over het gebruikte isolatiemateriaal om de pijp(en). [gedaagde 1] heeft toen wel gewezen op aanwezigheid van asbest onder vloertegels in de bijkeuken. Bij een tweede bezoek op
2 oktober 2015, weer met de heer [gedaagde 1] , is wederom het isolatiemateriaal niet aan de orde gebracht. [eisers] heeft toen een bod uitgebracht. Na een korte onderhandeling is de koopovereenkomst mondeling gesloten.
Op 5 oktober 2015 is op het kantoor Van [gedaagde 9] de schriftelijke koopovereenkomst getekend. Daarin waren de bepalingen 6.4.3. en 6.4.3.1. opgenomen. Deze zijn toen ook toegelicht.
[eisers] stelt dat zij groot belang heeft gehecht aan de NVM-vragenlijst waarin op de vraag of asbesthoudende materialen in de woning aanwezig zijn, met ‘nee’ wordt geantwoord. Volgens [gedaagden sub 1 tot en met sub 8] en [gedaagde 9] hebben [eisers] deze lijst pas na de totstandkoming van de mondelinge overeenkomst ontvangen, maar ook als dat eerder is geweest (de rechtbank stelt vast dat dat eerst rond 1 oktober 2015 het geval kan zijn geweest, nu de lijst dateert van 23 maart 2015 terwijl er na februari 2015 tot eind september geen contacten over de woning zijn geweest) had [eisers] er op bedacht moeten zijn dat dit antwoord mogelijk niet correct was. Inmiddels was duidelijk geworden dat er in de bijkeuken asbest aanwezig was en in de koopovereenkomst was uitdrukkelijk bepaald dat er zich in de woning asbest bevond en dat [eisers] het risico voor de aanwezigheid van asbest op zich nam. Ook al had [gedaagde 9] bijna een jaar eerder gezegd dat de pijp bij de kelderdeur geen asbest bevatte, was dat onvoldoende voor [eisers] om er zonder meer van uit te gaan dat de betreffende bepalingen niet zagen op (al) het in de kelder en op de zolder gebruikte isolatiemateriaal. Er was immers bijna een jaar verstreken; [eisers] had in de tussentijd geen contact meer gehad met [gedaagde 9] ; hij had de aanwezigheid van asbest niet besproken met [gedaagde 1] ( [gedaagde 1] stelt dat [eiser 1] dat wel heeft besproken op 8 oktober en dat hij, [gedaagde 1] , toen heeft gezegd niet te weten of het isolatiemateriaal asbest bevatte, maar dat kan voor nu in het midden blijven (punt 23 cva; prod. 7 [gedaagde 9] )); in de koopovereenkomst werd uitdrukkelijk gesteld dat er wel asbest in de woning aanwezig was en werd het risico van (onzichtbaar) asbest volledig bij [eisers] gelegd; de (beweerdelijke) mededeling van [gedaagde 9] van een jaar eerder zag op een stuk pijp bij de kelderdeur en [eiser 1] nam, blijkens zijn verklaring ter zitting, (slechts) aan dat het hem getoonde materiaal in de keukenkast hetzelfde was als het materiaal om de pijp in de kelder, en kennelijk heeft hij vervolgens aangenomen dat dit ook gold voor al het isolatiemateriaal in de kelder en op de zolder, terwijl hij eigen wetenschap had dat wit isolatiemateriaal asbest kan zijn en dat dit vaak gebruikt wordt bij pijpen. Het had op zijn weg gelegen minstens ter gelegenheid van de ondertekening van de koopovereenkomst de reikwijdte van de bepalingen van art. 6.4.3. en 6.4.3.1. aan de orde te stellen en in verband daarmee de kwestie van het materiaal om de pijpen. De bepalingen van art. 6.4.3. en 6.4.3.1. zijn algemeen gesteld: er is asbest in de woning en het risico van aanwezigheid van (onzichtbaar) asbest in deze oude woning wordt volledig bij [eisers] gelegd. Als [eisers] meende op basis van een mededeling van [gedaagde 9] een jaar eerder dat het risico niet zag op het isolatiemateriaal om de pijpen, dan lag het voor de hand dat te memoreren of in de koopovereenkomst op te laten nemen dat de bepaling van art. 6.4.3.1. niet zag op dat isolatiemateriaal. [eisers] had ook een bouwkundig onderzoek uit kunnen laten voeren. Ook bij de notaris een maand later had een en ander nog aan de orde kunnen komen. Dat alles heeft [eisers] nagelaten.