zaaknummer / rekestnummer: C/01/344353 / BP RK 19-149
Beschikking van de voorzieningenrechter van 23 april 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschap ASR LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verzoekster,
advocaat mr. P.K.J. van der Wal te Rosmalen,
tegen
1 [verweerder sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
in persoon verschenen,
2. [verweerder sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
niet verschenen,
hypotheekgevers,
3 [verweerder sub 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
in persoon verschenen,
4. [verweerder sub 4],
wonende te Veghel,
niet verschenen,
5. [verweerder sub 5],
wonende te Veghel,
niet verschenen,
6. ÉÉN OF MEER ANDERE (ONDER)HUURDERS,
wonende te Veghel,
niet verschenen,
(onder)huurders,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REELING BEWINDVOERDERS 'S-HERTOGENBOSCH B.V. in hoedanigheid van bewindvoerder van de heer [verweerder sub 5],
kantoorhoudende te Rosmalen,
bewindvoerder,
verschenen in persoon.
1 De procedure
1.1.
De procedure blijkt uit:
-
het verzoekschrift van 11 maart 2019 met producties 1 tot en met 13;
-
de faxbrieven van 14 en 21 maart 2019 van mr. P.K.J. van der Wal met aanvullende stukken;
-
de brief van 25 maart 2019 van [verweerder sub 1] (hierna: [verweerder sub 1] ), hypotheekgever sub 1 met bijlagen;
-
de mondelinge behandeling van 27 maart 2019 te 9.15 uur.
1.2.
Verzoekster, hypotheekgevers, (onder)huurders en de bewindvoerder zijn opgeroepen om ter zitting van 27 maart 2019 te 9.15 uur te verschijnen, teneinde op het verzoek te worden gehoord. Ter zitting verschenen voor verzoekster mr. A. Bijnevelt en mr. I.P.M. Schreven (kantoorgenoten van mr. P.K.J. van der Wal). Voorts verschenen [verweerder sub 1] , huurder sub 3 en de bewindvoerder. Hoewel behoorlijk opgeroepen, zijn de overige verweerders niet verschenen.
2 De beoordeling
2.1.
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van verlof om een beroep te doen op het huurbeding als bedoeld in art. 3:264 leden 5 en 6 BW, alsmede tot ontruiming van de (onder)huurders en bewoners van het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van een woning op de eerste woonlaag aan de [adres] , kadastraal bekend [kadastraal nummer] (hierna: het appartement).
2.2.
Verzoekster heeft bij deurwaardersexploten van 1 maart 2019 aan de hypotheekgevers, (onder)huurders en de bewindvoerder aangezegd dat tot openbare verkoop zal worden overgegaan op 16 mei 2019, alsmede dat het huurbeding jegens hen zal worden ingeroepen.
2.3.
In de hypotheekakte is een huurbeding opgenomen als bedoeld in artikel 3:264 BW, op grond waarvan het de hypotheekgevers niet is toegestaan de onroerende zaak te verhuren, te verpachten of op enigerlei wijze in gebruik te geven, zonder schriftelijke toestemming van verzoeksters. Uit de Basisregistratie Personen blijkt dat er meerdere personen staan ingeschreven op het adres van de woning. Deze inschrijvingen dateren van na het tijdstip waarop de hypotheek is gevestigd. Verzoekster kan niet uitsluiten dat sprake is van huur. Op grond van art. 3:264 lid 1 BW dient verzoekster dus het huurbeding in te roepen.
2.4.
De omstandigheid dat deze rechtbank op 14 maart 2019 een verstekvonnis heeft gewezen (met zaaknummer 7545410 CV EXPL 19-1133) tegen onder meer huurder sub 1. is thans niet relevant, nu het verstekvonnis niet onherroepelijk is en in dit geval verzoekster vanwege de geplande veiling een eigen belang heeft om ontruiming van het appartement te vorderen.
2.5.
Art. 3:264 lid 6 BW bepaalt dat de voorzieningenrechter het gevraagde verlof verleent, tenzij ook met instandhouding van de huurovereenkomst kennelijk een voldoende opbrengst zal worden verkregen om alle hypotheekhouders die het beding hebben gemaakt en dit jegens de huurder kunnen inroepen, te voldoen. De te beantwoorden vraag is derhalve of door executoriale verkoop van het appartement in verhuurde staat voldoende opbrengst zal worden verkregen om de vordering van verzoekster te voldoen.
2.6.
[verweerder sub 1] heeft zich erop beroepen dat verzoekster voor haar vordering op hem tevens zekerheid heeft in een pandrecht op een polis met een waarde op 5 november 2018 van € 30.409,27. Verzoekster heeft erkend dat het door [verweerder sub 1] genoemde pandrecht bestaat, maar betoogd dat eerst na de executoriale verkoop van het appartement het genoemde pandrecht te gelde zal worden gemaakt en onzeker is wat de waarde van de polis op dat moment is.
2.7.
De vordering van verzoekster bedraagt per 24 januari 2019 € 129.102,14. Uit het door verzoekster in het geding gebrachte taxatierapport van 18 september 2018 blijkt dat de executiewaarde van het appartement € 120.000,00 bedraagt. De executiewaarde in verhuurde staat bedraagt € 110.000,00. Omdat gesteld noch gebleken is dat de polis waarop verzoekster een pandrecht heeft, thans minder waard is dan € 30.409,27, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat executoriale verkoop van het appartement in verhuurde staat samen met verhaal door verzoekster op de aan haar verpande polis, voldoende zal opleveren om de vordering van verzoekster op [verweerder sub 1] te voldoen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
3 De beslissing
De voorzieningenrechter
3.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2019.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: