De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 december 2018. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 16 april 2019 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 oktober 2018 te Boxmeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met twee, althans een, mes(sen) (althans [een] scherp voorwerp[en]) meermalen, althans eenmaal, (tot een diepte van tenminste 17,6 cm in zijn buik en/of borst, althans zijn lichaam) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 oktober 2018 te Boxmeer aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten leverletsel en/of nierletsel (rechts) en/of letsel aan zijn hartzakje (pericard perforatie), heeft toegebracht door die [slachtoffer] met twee, althans een, mes(sen) (althans [een] scherp voorwerp[en]) meermalen, althans eenmaal, (tot een diepte van tenminste 17,6 cm in zijn buik en/of borst, althans zijn lichaam) te steken.
Meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 oktober 2018 te Boxmeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met twee, althans een, mes(sen) (althans [een] scherp voorwerp[en]) meermalen, althans eenmaal, (tot een diepte van tenminste 17,6 cm in zijn buik en/of borst, althans zijn lichaam) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. Gelet op onder meer de verklaring van het slachtoffer en de omstandigheid dat verdachte kort na het steekincident (als enige) in de woning aan de [woonplaats] werd aangetroffen, bestaat hierover naar het oordeel van de officier van justitie geen twijfel. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de wijze waarop verdachte het slachtoffer heeft gestoken, zijn handelen dient te worden gekwalificeerd als poging tot doodslag. Aldus acht de officier van justitie het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat bij verdachte ten tijde van het incident sprake was van een zodanig ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. Uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting komt naar voren dat verdachte in een psychose verkeerde, geen enkele herinnering heeft aan het incident en zich op geen enkele wijze bewust is geweest van wat er is gebeurd. Dit wordt ook door de gedragsdeskundige rapporteurs onderschreven. Het voorgaande maakt dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van letsel aan het slachtoffer, zodat verdachte van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
Gebezigde bewijsmiddelen.
1
Het verhoor van [getuige] d.d. 19 oktober 2018 2:
Op 19 oktober 2018 omstreeks 20:30 uur was ik in mijn woning gelegen aan de [adres 3] . Ik zag dat er een man kwam aanlopen in de richting van mijn woning. Hierop ben ik naar de voordeur gelopen en heb deze geopend. Ik zag dat de voornoemde man voor mij stond en dat zijn borst en buik vol zaten met bloed. Ook zag ik dat hij met een hand een wond dichthield op zijn borstbeen. Ik hoorde hem in het Engels zeggen dat zijn vriend hem had gestoken. Ik heb de man laten plaatsnemen op een stoel en vervolgens 112 gebeld.
Het relaas van [verbalisant 1] d.d. 20 oktober 2018 3:
Op 19 oktober 2018 omstreeks 20:35 hoorde ik via de portofoon dat de centralist zei dat er een steekpartij zou hebben plaatsgevonden. Ik hoorde dat het slachtoffer aan was komen lopen op de [adres 3] . Ik kwam als eerste eenheid ter plaatse en ben direct naar het slachtoffer gegaan. Ik zag dat het slachtoffer binnen in de woning [adres 3] zat. Ik heb naar de verwondingen van het slachtoffer gekeken en zag dat er in het midden van zijn borst, ter hoogte van de tepellijn, een steekwond zat van ongeveer drie centimeter van links naar rechts. Ik zag dat er bloed uit deze wond druppelde en dat er weefsel uit deze wond hing. Ik heb het slachtoffer in de Engelse taal gevraagd: “Who stabbed you, who did it?” Ik hoorde dat het slachtoffer in duidelijk Engelse taal sprak en zei: “My friend a colleague”. Ik heb hem vervolgens gevraagd: “Where is your friend?” Ik hoorde dat het slachtoffer zei: “At my home’. Ik heb hem vervolgens gevraagd: “Where is the home of your friend, where is he, what’s the address?” Ik zag dat het slachtoffer wees. Het is mij bekend dat de richting waarin hij wees het verlengde van de [straat] betrof. Ik hoorde de bewoner van het pand hierop zeggen dat een stukje verder in een wit pand naast een aardappelbedrijf Poolse personen wonen. Ik heb het slachtoffer gevraagd: “What is the name of the person who stabbed you?” Ik hoorde dat hij hierop zei: [verdachte] ” (fonetisch). Ik herhaalde deze naam, waarop ik zag dat het slachtoffer mijn notitieboekje pakte. Ik zag dat hij opschreef: [de rechtbank begrijpt, gelet op de notitie op pagina 13:] “ [verdachte] ”.
Het relaas van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 19 oktober 2018 4:
Op 19 oktober 2018 omstreeks 20.36 uur kregen wij het verzoek te rijden naar de [adres 3] in verband met een daar aangetroffen gewonde man. Ik, [verbalisant 2] , hoorde via portofoonverkeer van collega [verbalisant 1] dat de mogelijke verdachte van deze steekpartij in een witte woning bij de aardappelboer zou zijn. Het zou gaan om een man genaamd [verdachte] . Hierop heb ik kenbaar gemaakt aan [verbalisant 1] en de centralist van de meldkamer dat wij deze locatie zouden gaan bekijken. Wij zagen bij aankomst bij de witte vrijstaande woning [de rechtbank begrijpt in de context van het dossier dat wordt bedoeld: de [woonplaats]] de achterdeur openstaan. Wij liepen naar de hal van de woning waar zich de trapopgang bevond. Wij zagen dat een manspersoon vanaf de eerste verdieping naar beneden gelopen kwam. Ik, [verbalisant 2] , vroeg aan de man of hij [verdachte] was, hierbij toonde ik hem zijn naam die ik had genoteerd in mijn notitieboekje. Hierop bevestigde de man dat hij dit was. Hierop werd deze persoon aangehouden.
Het relaas van [verbalisant 4] d.d. 20 oktober 2018 5:
Op 19 oktober 2018 kwam ik ter plaatse aan de [woonplaats] . Ter plaatse zag ik dat er een politieauto op een oprit van de woning stond ter hoogte van een achterdeur die openstond. Ik liep door en zag mijn collega’s in de woning. Ik hoorde dat ze in de hal bij de voordeur iemand aanspraken, ik hoorde ze vragen of deze persoon [verdachte] heette. Ik hoorde de man in het Engels zeggen: “Yes, that is my name”. Ik hoorde collega [verbalisant 2] in het Engels zeggen dat hij was aangehouden voor “stabbing with a knife”. Ik hoorde de verdachte zeggen: “Ok, take me with you.” Ik liep een ronde om te kijken of er meer mensen woonachtig waren in het pand. Ik zag geen andere mensen.
Het verhoor van slachtoffer [slachtoffer] d.d. 20 oktober 2018 6:
V: Wat is er gisterenavond gebeurd?
A: Rond 20.00 uur kwam er een auto om een collega op te halen. Toen die collega weg was kwam [verdachte] naar beneden en klopte op de deur. Ik zei kom maar binnen. Toen rende hij naar mij en stak het mes in mij. Ik zat op de rand van het bed. Ik heb het mes eruit gehaald en op de grond gegooid. Toen kwam het bloed eruit. Het mes had een zwart handvat en het scherpe deel was ongeveer 15 centimeter.
Medische informatie betreffende [slachtoffer] d.d. 20 november 2018 7:
Ingevuld door J. Verwiel, internist-intensivist staf IC bij het Radboud UMV te Nijmegen
Datum onderzoek: 20 oktober 2018
Omschrijving van het letsel
Uitwendig waargenomen letsel: steekwond bovenbuik
(diepte messteek op CT-scan minstens 17,6 cm)
Bijzondere mededelingen:
Verwondingen binnen het lichaam: - leverletsel
- nierletsel rechts
- letsel hartzakje (pericard perforatie)
Het relaas van [verbalisant 5] en [verbalisant 6] d.d. 1 november 2018 8:
Op 19 oktober 2018 om 22:00 uur werd door ons een forensisch onderzoek naar sporen verricht aan [de rechtbank begrijpt in de context van het dossier dat wordt bedoeld: de [woonplaats]] naar aanleiding van een steekincident. De woning betrof een vrijstaande villa. Achter de voordeur was een hal met trap naar de verdieping. Links was een tussendeur die toegang gaf naar de daarachter gelegen slaapkamer 1. De plaats delict was beperkt gebleven tot slaapkamer 1. Op de vloer vanaf de dorpel vanaf de betegelde vloer zagen wij een bloedspattenpatroon, komend vanaf het bed, met een boog in de richting van de doucheruimte en verder naar de bijkeuken in de richting van de buitendeur, vervolgens naar buiten. Op de vloer onder het bijzettafeltje naast het bed zagen wij een zwart mes liggen. Dit mes betrof een broodmes met een lemmet van circa 19 centimeter. Het heft van het mes was van kunststof. Op het lemmet van het mes zagen wij enkele bloedspatten.
Bewijsoverwegingen van de rechtbank.
De rechtbank stelt op grond van de bovenvermelde bewijsmiddelen vast dat in de avond van 19 oktober 2018 in de woning aan de [woonplaats] een incident heeft plaatsgevonden waarbij het slachtoffer [slachtoffer] is verwond. Naar het oordeel van de rechtbank staat, op grond van de verklaring van het slachtoffer en het feit dat verdachte kort na het incident (als enige persoon) werd aangetroffen in de woning waar het incident had plaatsgevonden, en daarbij in aanmerking genomen de reactie van verdachte bij diens aanhouding, genoegzaam vast dat verdachte het slachtoffer heeft verwond. Uitgaande van de verklaring van het slachtoffer – die de rechtbank betrouwbaar acht en die door de verdediging niet is betwist – heeft verdachte op de deur van de kamer van het slachtoffer geklopt, is verdachte die kamer binnengekomen en is verdachte vervolgens direct naar het slachtoffer gerend, waarna verdachte het slachtoffer met een broodmes in zijn borst heeft gestoken. Uit de medische informatie volgt dat het slachtoffer een steekwond in de bovenbuik met een diepte van minstens 17,6 centimeter heeft opgelopen, waarbij sprake was van leverletsel, nierletsel en letsel aan een hartzakje.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging, inhoudende dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het doden van c.q. het toebrengen van letsel aan het slachtoffer, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat opzet slechts dan is uitgesloten indien blijkt van een zo ernstige geestelijke afwijking bij de dader dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken.
De rechtbank stelt vast dat uit de omtrent verdachte opgemaakte gedragsdeskundige rapportages – waarnaar hierna nog zal worden verwezen in verband met de strafbaarheid van de verdachte – kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorval in een psychotische toestand verkeerde en dat zijn gedragingen door het psychotische toestandsbeeld volledig werden bepaald. Verder heeft verdachte steeds volgehouden dat hij zich niets kan herinneren van hetgeen er op 19 oktober 2018 in de woning aan de [woonplaats] heeft plaatsgevonden.
Voor de rechtbank staat hiermee echter niet vast dat de verdachte ten tijde van de hem verweten feiten leed aan een zodanig ernstige psychische stoornis dat hij hierdoor van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. Dat verdachte zich van het hele voorval niets zou kunnen herinneren, maakt dit niet anders. De rechtbank stelt vast dat verdachte, toen hij kort na het steekincident door verbalisanten werd aangehouden in verband met “stabbing with a knife”, reageerde met de woorden: “Ok, take me with you.” Op grond van deze uitlating gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte ten minste enig besef moet hebben gehad van hetgeen zich kort daarvoor heeft afgespeeld en ook enig inzicht heeft gehad in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Daarnaast volgt ook uit de doelgerichtheid waarmee verdachte heeft gehandeld dat hij ten minste in enige mate bewust en doelgericht heeft gehandeld. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging ten aanzien van het ontbreken van opzet.
De rechtbank constateert op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen dat verdachte het mes met zodanige kracht in het bovenlichaam van het slachtoffer [slachtoffer] heeft gestoken dat dit geresulteerd heeft in een steekwond met een diepte van ten minste
17,6 centimeter. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich hiermee willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer hierdoor dodelijk zou verwonden, temeer nu zich in het bovenlichaam kwetsbare en vitale organen bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank kan de bewezen verklaarde gedraging van verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Concluderend acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Oplegging van maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen voor de duur van één jaar. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich, indien de rechtbank zou komen tot een bewezenverklaring, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de eventueel op te leggen maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.
Het oordeel van de rechtbank.
Nu hetgeen bewezen is verklaard niet aan de verdachte kan worden toegerekend, kan van een strafoplegging geen sprake zijn. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, gelet op het gevaar dat verdachte voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen oplevert, noodzakelijk is.
Psychiater drs. W.H. Braam heeft in eerder genoemd rapport de volgende aanbeveling gedaan:
Gesteld kan worden dat het risico op recidive van een (gewelds-)delict laag tot gemiddeld is als hij geen terugval in psychose/stemmingsontregeling heeft en dus adequaat is ingesteld op psychofarmaca en zich committeert aan behandeling en toezicht hierop en de basiszaken in orde zijn zoals huisvesting, financiën, dag-invulling en netwerk. Als hij zich zou onttrekken aan behandeling en zou stoppen met zijn psychofarmaca neemt het risico op recidive echter snel toe. Door middel van een behandeltraject zullen de risicofactoren zo veel mogelijk moeten worden verkleind en de beschermende factoren worden vergroot of op zijn minst stabiel moeten blijven. Geadviseerd wordt betrokkene te behandelen binnen artikel 37 Sr.
Psycholoog drs. H.E.W. Koornstra heeft in eerder genoemd rapport de volgende aanbeveling gedaan:
In combinatie met de risicotaxatie wordt de klinische inschatting van de kans op recidive ingeschat als volledig afhankelijk van het toestandsbeeld. Betrokkene blijkt een ernstig zieke man die afhankelijk is van medicatie en inmiddels van zichzelf weet niet heel medicatietrouw te zijn. In hechtenis zou hij afgesproken hebben depotmedicatie te krijgen en er wordt gewerkt aan het ziekte-inzicht. Op dit moment is betrokkene stabiel maar het is van belang dat behandeling binnen een reguliere psychiatrische behandeling voortgezet wordt om te voorkomen dat zich een nieuwe psychotische episode kan
voordoen waarbinnen het risico op (buitenproportionele) agressie groot is. Concreet wordt geadviseerd betrokkene in het kader van artikel 37 Sr op te laten nemen in een psychiatrisch ziekenhuis. Betrokkene zal ingesteld moeten worden op depotmedicatie en duidelijk zal moeten zijn dat hier langdurig toezicht op zal moeten zijn in nazorg.
De reclassering heeft in een brief van 6 maart 2019 te kennen gegeven zich te refereren aan het oordeel van bovenvermelde gedragsdeskundigen.
De rechtbank neemt de hierboven weergegeven adviezen met betrekking tot de op te leggen maatregel over.
De rechtbank is van oordeel dat een reële vrees bestaat dat verdachte ook in de toekomst geweld tegen anderen zal gebruiken indien hij niet voor zijn ziekelijke stoornis zou worden behandeld. De rechtbank slaat in dit verband acht op het bewezen verklaarde feit en in het bijzonder ook op hetgeen de gedragsdeskundigen in de hierboven aangehaalde rapportages hebben gesteld omtrent de kansen op recidive indien verdachte (wederom) zou stoppen met het innemen van zijn anti-psychotische medicatie.
De rechtbank acht, in overeenstemming met de vordering van de officier van justitie, oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis passend en geboden, omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, deze maatregel vereist. Aan de formele vereisten voor de oplegging van de maatregel is voldaan.
Verdachte dient op grond van vorenstaande voor een termijn van één jaar te worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 28.008,21, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde schade bestaat uit € 23.508,21 materiële schade en € 4.500,- immateriële schade. Tevens is verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 april 2019, direct na de bespreking van de vordering, kenbaar gemaakt dat hij de door de benadeelde partij gevorderde schade wil vergoeden als hij daar de financiële middelen voor heeft.
De raadsman van verdachte heeft vervolgens bij pleidooi op een aantal formele punten verweer gevoerd. De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de eventueel toe te wijzen vergoeding voor materiële schade (die betrekking heeft op medische kosten) dient te worden gematigd, omdat de benadeelde partij niet was verzekerd voor ziektekosten en het een verantwoordelijkheid van de benadeelde partij is om schadebeperkend te handelen. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de eventueel toe te kennen vergoeding voor immateriële schade dient te worden gematigd, nu de jurisprudentie waarnaar in de vordering wordt verwezen niet vergelijkbaar is met onderhavige casus.
Verdachte heeft bij zijn laatste woord verklaard dat hij geen strijd wil over de door de benadeelde partij gemaakte kosten en (opnieuw) kenbaar gemaakt dat hij de kosten van de benadeelde partij wil vergoeden.
Beoordeling.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het standpunt van de verdediging moet worden opgevat en overweegt daartoe als volgt. Gelet op de omstandigheid dat verdachte tweemaal – ook nádat zijn raadsman de vordering juridisch-inhoudelijk had betwist – heeft kenbaar gemaakt dat hij bereid is de gevorderde schade te vergoeden, is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van de verdediging dient te worden aangemerkt als een referte.
De rechtbank acht de door de benadeelde partij opgevoerde materiële schade voldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Deze schade komt voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade eveneens het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. De rechtbank acht de gevorderde immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en op grond van redelijkheid en billijkheid, eveneens toewijsbaar.
Concluderend acht de rechtbank de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank overweegt ten overvloede nog het volgende.
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet was verzekerd voor ziektekosten, dat het een verantwoordelijkheid van de benadeelde partij is om schadebeperkend te handelen en dat om die reden bij een eventuele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij de post die betrekking heeft op de gevorderde ziektekosten gematigd moet worden. Kennelijk doelt de raadsman op het bepaalde in
artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek, dat kort gezegd inhoudt dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd.
Nu echter de gestelde schade niet kan worden beschouwd als een gevolg van het feit dat de benadeelde partij niet verzekerd was, faalt dit verweer. Immers de schade – de gemaakte ziektekosten – is uitsluitend ontstaan door het handelen van verdachte, te weten het neersteken van het slachtoffer. Evenmin kan gezegd worden dat de wettelijke verplichting tot verzekering tegen ziektekosten strekt tot bescherming van wettelijk aansprakelijke derden tegen schadeclaims.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
(t.a.v. primair)Maatregel van schadevergoeding van € 28.008,21 subsidiair 175 dagen hechtenis;
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 28.008,21 (zegge: achtentwintigduizend en acht euro en eenentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 175 dagen hechtenis. Voormeld bedrag bestaat uit € 23.508,21 materiële schade en € 4.500,- immateriële schade.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 28.008,21 (zegge: achtentwintigduizend en acht euro en eenentwintig eurocent). Voormeld bedrag bestaat uit € 23.508,21 materiële schade en € 4.500,- immateriële schade.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.J. Sangers- de Jong, voorzitter,
mr. R.J. Bokhorst en mr. W. Heijninck, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier,
en is uitgesproken op 30 april 2019.