De voorzieningenrechter meent allereerst dat het anno 2019 niet meer passend en niet meer wenselijk is om in alle gevallen onverkort voormelde lijn te volgen die de Hoge Raad 12 jaar geleden heeft bepaald. De voorzieningenrechter meent dat wanneer evident sprake is van ernstige strafbare feiten, artikel 7:219 BW direct moet kunnen worden toegepast, ook indien geen schade aan het gehuurde is aangebracht. In een voorkomend geval - zoals het onderhavige waarin in een sociale huurwoning, in een woonwijk, meerdere vuurwapens, een grote hoeveelheid munitie, een alarmpistool, pepperspray, als ook een contant geldbedrag waarmee een bescheiden eengezinswoning kan worden gefinancierd, zijn aangetroffen - zou een huurder volgens de voorzieningenrechter direct op grond van artikel 7:219 BW aansprakelijk moeten kunnen worden gehouden voor dergelijke gedragingen van derden, zonder dat de verhuurder dient te stellen en zo nodig dient te bewijzen dat de huurder op de hoogte was van die feiten, of er ernstig rekening mee had te houden maar heeft nagelaten maatregelen te treffen. Anders gezegd, thans dient volgens het arrest van de Hoge Raad in het licht van artikel 7:213 BW een toets te worden doorstaan, vóórdat een huurder aansprakelijk kan worden gehouden, maar de voorzieningenrechter pleit ervoor dat aansprakelijkheid op de voet van artikel 7:219 BW in gevallen als het onderhavige de hoofdregel vormt, en de toets ex artikel 7:213 BW bij wijze van uitzondering dient te worden toegepast. Dit strookt ook overigens met de toets van artikel 6:265 BW die neerkomt op “ontbinding, tenzij” en dus bij ontbinding van een huurovereenkomst ook in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat, ook indien wordt uitgegaan van de hiervoor bepleitte directe toepasbaarheid van artikel 7:219 BW, hierop een uitzondering kan worden gemaakt wanneer daartoe gegronde redenen bestaan.
De voorzieningenrechter tekent hierbij aan dat drugsgerelateerde praktijken en ondermijning, waaronder de inmenging van criminele activiteiten in buurten en woonwijken, tegenwoordig een groot maatschappelijk probleem vormen. Gegeven deze maatschappelijke ontwikkelingen waartegen streng dient te worden opgetreden, acht de voorzieningenrechter [gedaagde] , mede in het licht van het zero tolerance beleid dat Woonbedrijf voert, reeds direct op grond van artikel 7:219 BW aansprakelijk voor de gedragingen van haar zoon, ongeacht of zij hiervan of de hoogte was dan wel behoorde te zijn en geen schade aan het gehuurde is aangebracht.