De stellingen van Amlin komen er op neer dat er sprake is van bewuste roekeloosheid van (de leidinggevenden) van Van Rooij aangezien zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de exclusiviteitsovereenkomst en zij zich daarvan bewust was. Het gestelde tekortschieten en de daarmee in verband gebrachte bewuste roekeloosheid zijn door Van Rooij gemotiveerd weersproken. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
[naam medewerker 1] heeft bij Van Rooij de opleiding tot reachtruckchauffeur gevolgd, hij heeft in 2015 zijn certificaat voor het bedienen van de reachtruck behaald en hij is direct daarna als heftruckchauffeur begonnen. [naam medewerker 1] heeft, ook op schrift, instructie en voorlichting ontvangen om bij SPAR te werken, onder andere inhoudende dat er als het om veiligheid gaat altijd met de lepels naar achteren moet worden gereden, dat er rustig moet worden gereden zodat er op tijd geremd kan worden en dat er moet worden uitgekeken voor mensen in de buurt van de reachtruck. Voor zover al tussen partijen zou zijn overeengekomen dat Van Rooij voor scholing en training van haar werknemers zou zorgen, Van Rooij heeft dat betwist, is niet gesteld wat die opleiding en training in de periode tussen inwerkingtreding van de exclusiviteitsovereenkomst, 1 januari 2016, en het ongeval, 3 maart 2016, verder zou hebben moeten inhouden. In de overeenkomst tussen SPAR en Van Rooij is bepaald dat Van Rooij leiding en toezicht houdt bij de uitvoering van de diensten die voor SPAR worden verricht over haar eigen werknemers met behulp van een meewerkend voorman die ook toezicht houdt op de naleving door werknemers van Van Rooij van de veiligheidsregels die bij SPAR op de werkvloer gelden. Vast staat dat er steeds een meewerkend voorman aanwezig was bij de uitvoering van de werkzaamheden. Ook werd er toezicht uitgeoefend door personeel van SPAR dat werknemers van Van Rooij in voorkomende gevallen aansprak. Niet is gebleken dat het ongeval verband heeft gehouden met overtreding van huisregels van SPAR. De toedracht van het ongeval is niet duidelijk, Amlin baseert zich op vermoedens en [naam medewerker 1] heeft niet bevestigd dat het ongeval plaatsvond omdat hij zich niet aan de instructies heeft gehouden door uit de reachtruck te stappen terwijl deze nog niet volledig stilstond. Het enkele feit dat [naam medewerker 1] zich niet aan veiligheidsvoorschriften zou hebben gehouden brengt nog niet mee dat het ongeval te wijten is aan bewuste roekeloosheid van Van Rooij.
SPAR heeft in mei 2012 een Risico Inventarisatie & Evaluatie laten uitvoeren en een van de adviezen die daaruit naar voren kwam was: ‘Zorg voor structurele voorlichting over veiligheid in het magazijn’. SPAR heeft in augustus 2012 deelgenomen aan het veiligheidstraject ‘Bewust Veilig’ van de Eigen Vervoerders Organisatie (EVO). Naar aanleiding van een in dat kader gehouden nulmeting, die een score van 81% gaf, heeft SPAR een aantal actiepunten uitgevoerd waarna de veiligheidsscore hoger, op 82%, uitkwam. Mede naar aanleiding van het advies uit de risico-inventarisatie en het traject ‘Bewust Veilig’ is veiligheid op de werkvloer sinds 2012, dus al voor inwerkingtreding van de overeenkomst, een vast agendapunt tijdens het werkoverleg bij SPAR. In januari 2016 vond er nog een werkoverleg plaats met alle medewerkers van Van Rooij waarbij gewezen is op het belang van veiligheid van alle medewerkers in het distributiecentrum. Gesteld noch gebleken is dat Van Rooij er door SPAR op enig moment, bijvoorbeeld naar aanleiding van het traject ‘Bewust Veilig’ of van bevindingen van personeel van SPAR op de werkvloer, op is gewezen dat haar aandacht voor veiligheid onvoldoende was of dat de reachtrucks door werknemers van Van Rooij werden gebruikt in strijd met geldende veiligheidsvoorschriften. Uit hetgeen ISZW heeft geconcludeerd over het veiligheidsbewustzijn van de werknemers van Van Rooij volgt niet dat sprake is van een tekortkoming van Van Rooij of van bewuste roekeloosheid van Van Rooij waaraan het ongeval is te wijten.
Volgens [naam medewerker 1] is er geen verband tussen het ongeval en zijn leefomstandigheden bij Van Rooij. Ook voor ISZW is dat verband niet komen vast te staan. Verder is evenmin gebleken van enig verband tussen door Van Rooij veroorzaakte werkdruk en het ongeval.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van bewuste roekeloosheid aan de kant van Van Rooij, laat staan van omstandigheden waaruit volgt dat het ongeval daaraan te wijten is. Geen van de gemaakte verwijten betreft concreet handelen of nalaten van (leidinggevenden van) Van Rooij dat rechtstreeks tot het ontstaan van het ongeval heeft geleid.