[verweerster] voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
Hago schetst ten onrechte en tegen beter weten in een beeld van een werknemer die zonder enige reden verzuimt en niet meewerkt aan haar re-integratie.
[verweerster] heeft in het begin van 2018 psychische klachten ontwikkeld, die zodanig ernstig zijn dat zij de bedongen werkzaamheden niet kan verrichten en evenmin in staat is tot het verrichten van andere activiteiten in het kader van haar re-integratie.
[verweerster] is niet alleen gezien door de bedrijfsarts van Hago en de verzekeringsarts van het UWV, maar ook door haar eigen huisarts, haar psychiater en door de bedrijfsarts van CSU, een andere werkgever van [verweerster] . [verweerster] verricht voor CSU dezelfde werkzaamheden als voor Hago.
De bedrijfsarts van CSU is tot voor kort steeds tot de conclusie gekomen dat [verweerster] niet alleen arbeidsongeschikt is, maar dat er ook geen mogelijkheden zijn voor het verrichten van re-integratieactiviteiten. Dit standpunt wordt ondersteund door de huisarts en
psychiater van [verweerster] .
[verweerster] heeft bij brief van 9 januari 2019, via haar dochter, bij Hago geklaagd over de door Hago gegeven waarschuwing en ook laten weten dat de eerstejaarsevaluatie niet juist is gelet op het toestandsbeeld van [verweerster] . Uit deze brief blijkt ook dat van onwil aan de zijde van [verweerster] geen sprake is.
Op 4 februari 2019 heeft de arbodienst van CSU een arbeidsdeskundig rapport uitgebracht. Daaruit blijkt dat binnen CSU geen re-integratiemogelijkheden bestaan.
De gemachtigde van [verweerster] heeft naar aanleiding van het verzochte deskundigenoordeel het UWV verzocht (ook) informatie in te winnen bij de artsen die [verweerster] behandelen, waaronder haar psychiater. Tegelijkertijd is Hago verzocht het toepassen van de loonsanctie te staken. Hago heeft dat verzoek afgewezen. Wel heeft Hago een second opinion aangeboden bij een bedrijfsarts van een andere arbodienst.
Uit de door de verzekeringsarts van het UWV opgestelde rapportage blijkt dat geen contact is gezocht met de huisarts en psychiater van [verweerster] .
Dit is ook niet gebeurd in het kader van een door CSU aangevraagd deskundigenoordeel.
De bedrijfsarts van CSU heeft nadat dit oordeel was gegeven een ongewijzigde medische situatie geconstateerd, maar heeft, gedwongen door het deskundigenoordeel van het UWV, aangegeven dat er wel arbeidsmogelijkheden zouden zijn. Hoe deze dan zouden moeten worden vormgegeven, kon deze bedrijfsarts niet zeggen.
[verweerster] kan onderbouwd duidelijk maken dat bij haar sprake is van zodanige beperkingen dat van haar niet kan worden gevergd dat zij de door de bedrijfsarts van Hago en het UWV aangegeven re-integratieactiviteiten uitvoert.
[verweerster] heeft zowel bij Hago als CSU ingezet op hervatting van haar werkzaamheden, maar steeds bleek kort na aanvang van deze werkzaamheden dat dit niet lukte. Dit was de direct leidinggevenden van Hago en CSU ook duidelijk. Zij hebben [verweerster] weer weggestuurd.
[verweerster] mag uitgaan van de beoordeling van haar eigen huisarts en haar specialist. De verzekeringsartsen van het UWV hebben niet de moeite hebben genomen om bij de behandelende sector te informeren naar de stand van zaken en de behandeling van [verweerster] . De bedrijfsarts van Hago heeft dit evenmin gedaan.
Het is de vraag of het oordeel van de bedrijfsarts en het oordeel van de verzekeringsartsen voldoende zijn onderbouwd om te komen tot de conclusie dat van [verweerster] re-integratie-inspanningen kunnen worden verwacht. In ieder geval is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen.