De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 november 2018.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 december 2018 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
[medeverdachte] op of omstreeks 7 september 2017 te Bladel, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door hem/hen voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, aldaar gelegen aan de [adres woning] , weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan genoemde [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) en/of verdachte, en/of zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of de/het weg te nemen geld/goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke (voorgenomen) diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van/door geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die (voorgenomen) diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan genoemde [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) en/of zichzelf, de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welke braak en/of verbreking en/of welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
- genoemde [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd de voordeur van een (aanleun)woning (aldaar gelegen aan de [adres woning] ) heeft/hebben opgebroken en/of
- die woning is/zijn binnengedrongen en/of
- de (slaap)kamer (waar [slachtoffer] in haar bed lag te slapen) is/zijn binnengegaan en/of
- die [slachtoffer] met een zaklamp in het gezicht heeft/hebben geschenen en/of
- meermalen (met kracht) met een zaklamp, althans een voorwerp, en/of (met zijn (gebalde) vuist(en)) op/tegen/in haar gezicht, althans haar hoofd, en/of haar lichaam heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 27 juni 2017 tot en met 8 september 2017 te Bladel en/of Breda en/of Eindhoven en/of Tilburg, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft door inlichtingen (te weten gegevens over de transactie/afspraak op 8 juli 2017 (met betrekking tot een door genoemde [slachtoffer] geplaatste bestelling om een
contant geldbedrag (van 79000 euro) op te nemen) en/of naam- en/of adresgegevens van genoemde [slachtoffer] (al dan niet door tussenkomst van (een) ander(e) perso(o)n(en)) te (laten/doen) verstrekken aan genoemde [medeverdachte] en/of diens mededader(s);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte omdat verdachte als “tipgever” wel wordt vervolgd terwijl de eveneens in het dossier genoemde “tipgever” [betrokkene] niet wordt vervolgd. De raadsman meent dat er sprake is van willekeur.
Ingevolge artikel 167 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering is aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Het Openbaar Ministerie heeft een ruime discretionaire bevoegdheid om te beslissen of een verdachte moet worden vervolgd. Deze vervolgingsbeslissing leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen, dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Ten aanzien van het verbod op willekeur geldt dat het ten onrechte niet vervolgen van derden van wie de gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ter terechtzitting in haar requisitoir heeft aangevoerd dat verdachte en voornoemde [betrokkene] beiden in het onderzoek [naam onderzoek] (arrondissement Limburg) zijn aangehouden. De zaak tegen verdachte in het onderzoek [naam onderzoek] is geseponeerd. [betrokkene] is in het onderzoek [naam onderzoek] gedagvaard. De officier van justitie heeft desgevraagd aangeven dat in het onderzoek [naam onderzoek 2] nog geen vervolgingsbeslissing ten aanzien van [betrokkene] is genomen.
Gelet hierop mist het verweer van de raadsman feitelijke grondslag.
De officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
1
De rechtbank baseert haar oordeel op de navolgende bewijsmiddelen.
Aangeefster, mevrouw [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 7 september 2017 omstreeks 3.00 of 4.00 uur in de slaapkamer van haar woning gelegen aan [adres woning] te Bladel in bed lag te slapen toen zij gerommel hoorde. Ineens ging de slaapkamerdeur open en kwamen er twee mannen binnen met een zaklamp. Meteen werd met die zaklamp in haar gezicht geschenen en werd ze op haar gezicht geslagen. De man met de zaklamp in de hand bleef haar slaan, terwijl de andere man in meerdere kasten heeft gekeken. De mannen zijn daarna vertrokken.2
Verbalisanten hebben verklaard dat zij op 7 september 2017 te 08.00 uur zagen dat de deur met [huisnummer] van de woning gelegen aan de [woning] te Bladel opengebroken was. In de woning zagen zij een vrouw op de bank liggen met bloedvlekken in haar hele gezicht, twee gezwollen blauwe ogen die nagenoeg dichtzaten en blauwe plekken over haar handen, armen en polsen.3
Verbalisanten hoorden het slachtoffer [slachtoffer] zeggen dat sinds juli 2018 het huis van haar en haar ex-echtgenoot verkocht was en dat zij een aanzienlijk bedrag cash geld afkomstig van de verkoop in haar woning zou hebben liggen.
Verbalisanten hoorden dat het slachtoffer zei: “Ik lag vannacht in bed en werd wakker doordat iemand met een zaklamp in mijn gezicht scheen. Meteen werd ik in mijn gezicht geslagen. Ik denk met vuisten, mogelijk hebben ze met de zaklamp geslagen. Ik denk dat het rond 3.00 uur was. Het waren twee mannen.”4
De politie heeft van de [bank] de volgende gegevens ontvangen:
Op 27 juni 2017 is er op de [bankrekening] van [slachtoffer] een geldbedrag van
€ 79.743,55 bijgeschreven. Door [slachtoffer] werd op 28 juni 2017 een bestelling gedaan voor het ophalen van een contant geldbedrag van € 79.000,-. Door de [bank] werd het geldbedrag vanaf 3 juli 2017 beschikbaar gesteld voor het afhalen door [slachtoffer] .
[slachtoffer] heeft op 8 juli 2017 het geldbedrag van € 79.000,- contant afgehaald bij de [bank] , [kantoor] te Bladel.5
Bij een intern onderzoek door de [bank] naar aanleiding van een beroving van een klant op 19 juli 2017 vielen twee specifieke medewerkers, te weten [betrokkene] en verdachte, vanwege verschillende redenen op. Het bleek dat zij verschillende klanten raadpleegden in het centrale klanteninformatiesysteem “ [naam klantinformatiesysteem] terwijl hun raadplegingen niet waren te herleiden tot een notitie over een klantcontact. Daarnaast was het -gelet op hun functieomschrijving- niet logisch dat zij contact zouden hebben met een particuliere klant.6
Op 30 juni 2017 om 11.32 uur is door een medewerker van de [bank] in het systeem vastgelegd dat [slachtoffer] op 8 juli 2017 tussen 10 en 11.30 uur het geldbedrag van € 79.000,- zou komen ophalen.7
Verdachte heeft op 30 juni 2017 om 17.07 en 17.09 uur de naam [slachtoffer] in “ [naam klantinformatiesysteem] geraadpleegd, waarbij hij de geldbestelling, afhaaldatum en afhaallocatie kon zien.8
De politie heeft onderzoek gedaan naar telefoonnummers in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte] .
Een van de telefoonnummers die [medeverdachte] gebruikte is [telefoonnummer] . [naam medeverdachte] heeft dit nummer op 29 april 2017 in het kader van een andere strafzaak opgegeven bij de politie. Via dit nummer is ook daadwerkelijk contact gelegd met [medeverdachte] .9
De politie heeft historische verkeersgegevens onderzocht van de mobiele telefoon met nummer [telefoonnummer] . De gsm straalt op 1 juli 2017 te 02.25 uur en 02.43 uur de zendmast gelegen aan de [adres 2] te Bladel aan. Uit onderzoek in de politiesystemen is geen eerdere link met Bladel gevonden.10 [medeverdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nooit in Bladel komt.11
In de historische verkeersgegevens van 7 september 2017 zijn er tussen 1.04 uur en 3.38 uur geen verkeersgegevens terug te zien met betrekking tot de mobiele telefoon van [persoon 1] . Met betrekking tot de mobiele telefoon van [medeverdachte] zijn er op 7 september 2017 tussen 1.23 uur en 3.56 uur geen verkeersgegevens terug te zien.12
Op 7 september 2017 om 4.22 uur bestelt [persoon 1] een taxi aan het [adres 3] te Breda, alwaar [medeverdachte] woonachtig is.13
In de woning van aangeefster is op 7 september 2017 sporenonderzoek verricht.
Hierbij werd een plastic “Jumbo” tas met daarop dactyloscopische sporen aangetroffen.
Een van die dactyloscopische sporen is veiliggesteld onder SIN AAJI1568NL#D02. Dit spoor heeft geleid tot een identificatie met [persoon 1] .14
In de slaapkamer werd op het bed een witte kabelbinder (tie-wrap) aangetroffen die werd veiliggesteld onder SINAAJI1573NL.15
Op deze tie-wrap is een DNA-mengprofiel aangetroffen van 3 personen, te weten aangeefster [slachtoffer] , [medeverdachte] en één andere persoon.
De rechtbank stelt op basis van het NFI-rapport van 20 oktober 2017 vast dat de kans dat -naast het op de tie-wrap aangetroffen DNA van aangeefster- het DNA van twee willekeurig gekozen personen (niet zijnde [medeverdachte] ) matcht met een van de andere aangetroffen DNA-profielen op de tie-wrap kleiner is dan één op één miljard.16
De rechtbank concludeert dan ook op grond van de resultaten van het DNA-onderzoek dat [medeverdachte] één van de donoren was van het DNA-spoor op de tie-wrap die is aangetroffen op het bed van het slachtoffer.
In een tapgesprek d.d. 4 februari 2018 tussen [persoon 2] en een onbekende man zegt [persoon 2] : “ [medeverdachte] heeft wel die torie gedaan hé…op die ouwe oma…ik zweer het op de Koran jongen”.17
Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie die is opgenomen in de Volkswagen Golf met het [kenteken 1] d.d. 23 januari 2018 blijkt het navolgende gesprek tussen een man, waarvan de stem door verbalisanten werd herkend als die van [medeverdachte] , en een onbekende man:
“- [medeverdachte] : er is weer een nieuwe bankmol bij gekomen
-NN man: ja, twee, welke was die? Blidel (ofzo)?
- [medeverdachte] : Bladel
-NN man: Blaadeell, Bladel ouwe, [bankbende] ouwe
- [medeverdachte] : [bankbende] , ja wij maken snel bende als je met twee, drie personen”18
Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie die is opgenomen in de Ford Focus met het [kenteken 2] , welke in gebruik was bij verdachte blijkt het navolgende gesprek d.d. 29 januari 2018 tussen verdachte (M) en een naamloze vrouw (NNV):
“-M: Deze afgelopen periode, heb ik weinig mee te maken, maar aan de andere kant ook wel veel. Sowieso wat er in de media staat, ik ben er gewoon echt helemaal in betrokken, totdat dat allemaal opgelost is, heb ik ook geen rust.”19
Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie die is opgenomen in de Ford Focus met het [kenteken 2] , welke in gebruik was bij verdachte blijkt het navolgende gesprek d.d. 30 januari 2018 tussen verdachte (M) en twee andere mannen:
“-M: sinds die [bank] enzo en sinds dit, ben ik zo paranoia jongen. Omdat je de hele tijd toch al moet opletten wat je…”20
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
[medeverdachte] op 7 september 2017 te Bladel, tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door hen voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, aldaar gelegen aan de [adres woning] , weg te nemen geld toebehorende aan [slachtoffer] en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, welke voorgenomen diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, welke braak en/of welk geweld hierin bestond(en) dat
- genoemde [medeverdachte] en zijn mededader gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd de voordeur van voornoemde woning hebben opgebroken en
- die woning zijn binnengedrongen en
- de slaapkamer (waar [slachtoffer] in haar bed lag te slapen) zijn binnengegaan en
- die [slachtoffer] met een zaklamp in het gezicht hebben geschenen en
- meermalen met kracht op haar gezicht hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 27 juni 2017 tot en met 8 september 2017 in Nederland, opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door inlichtingen -te weten gegevens over de afspraak op 8 juli 2017 met betrekking tot een door genoemde [slachtoffer] geplaatste bestelling om een contant geldbedrag (van 79000 euro) op te nemen - en/of naam- en/of adresgegevens van genoemde [slachtoffer] (al dan niet door tussenkomst van (een) ander(e) perso(o)n(en)) te (laten/doen) verstrekken aan genoemde [medeverdachte] en/of
diens mededader;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar geëist.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om –indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring- aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft informatie over de opname van een groot contant geldbedrag, waarover hij als bankmedewerker kon beschikken, doorgespeeld aan derden. Op basis van deze informatie is een kwetsbare, hoogbejaarde vrouw in de nachtelijke uren in haar woning overvallen waarbij er fors geweld tegen haar is gebruikt.
Het behoeft geen betoog dat dit feit een uiterst traumatische ervaring voor het slachtoffer moet zijn geweest. Zij is overvallen in haar woning, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. Slachtoffers van een gewelddadige overval ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Verdachte heeft zich, dan wel had zich, toen hij besloot om anderen te faciliteren bij de door hen beraamde overval, moeten realiseren dat er een grote kans bestond dat er bij de beroving geweld zou worden gebruikt. Hij wist bovendien dat het hier om een weinig weerbaar slachtoffer ging, de leeftijd van het slachtoffer was immers ook zichtbaar in de door hem geraadpleegde systemen.
Verder weegt de rechtbank bij de strafbepaling mee dat verdachte als medewerker van de bank een vertrouwenspositie had. Een financiële instelling kan niet functioneren wanneer zij niet op haar medewerkers kan vertrouwen. Verdachte heeft dit vertrouwen ernstig beschaamd en daarmee de desbetreffende bank, maar ook de financieel-economische sector in het algemeen schade toegebracht.
De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank acht, mede gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, geen termen aanwezig om aan verdachte een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank is al met al van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, met aftrek van voorarrest.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 48, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. DE UITSPRAAK
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
medeplichtigheid aan een poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 11 januari 2019.