Bewijs
Inleiding.
Verdachte wordt er kort gezegd van beschuldigd dat hij onder dreiging van een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp het slachtoffer heeft gedwongen tot het overmaken van € 10.000,- naar de bankrekening van verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde afpersing door middel van bedreiging met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op gronden zoals vermeld in zijn schriftelijke pleitnota betoogd, dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
1
een proces-verbaal van aangifte, opgemaakt d.d. 21 december 2018, dossierpagina’s 28 tot en met 31, voor zover inhoudende:
Ik woon aan de [adres 2] in Den Bosch. (…) Op donderdag 20 december, omstreeks 21.00 uur, kwam ik thuis. Ik zag dat [verdachte] en nog een andere man bij mij aan de deur stonden. (…) Ik (…) liet ze allebei binnen. (…)We kwamen in overeenstemming dat ik 25.000 euro zou betalen voor de auto. (…) Plotseling zei [verdachte] tegen mij dat ik ook nog 25.000 euro boete moest betalen, omdat ik volgens hem van hem de auto had gestolen. Ook zei ik dat ik daar niet in mee ging. Toen zei [verdachte] tegen mij: ‘wil je het nou op de moeilijke manier doen’. Hierop besloot ik de vader van [verdachte] te bellen. (…) Ik zag dat [verdachte] hierop een vuurwapen uit zijn jaszak haalde. Ik zag dat dit een handwapen was, zwart van kleur met een zilverkleurige loop. [verdachte] liet mij het vuurwapen zien, maar richtte dit niet op mij. Hij zei hierbij tegen mij: “Je moet ophangen”. Op dit moment voelde ik mij erg bedreigd. Ik stapte vervolgens op [verdachte] af en zei: “Wil je nou gaan schieten.” Hierop stapte ik op hem af en wilde ik het vuurwapen afpakken. Hieruit ontstond een worsteling. Ik pakte met mijn linker hand, ter hoogte van de binnenkant elleboog, zijn arm vest. Hierdoor liet ik de telefoon vallen. Vervolgens liet ik [verdachte] los en raapte ik mijn telefoon op. Ik beëindigde het telefoongesprek en kwam overeind. Vervolgens keek ik op en zag ik dat [verdachte] het vuurwapen gericht hield op mijn hoofd. [verdachte] stond hierbij op ongeveer een meter afstand van mij. [verdachte] hield hierbij het vuurwapen met zijn rechterhand vast en hield het vuurwapen op mij gericht. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Je gaat nu dat geld overmaken.” Hierbij hield hij het vuurwapen gericht op mijn hoofd. Ik voelde mij hierdoor erg bedreigd en besloot het geld over te maken. Ik maakte 10.000 euro over van mijn zakelijke rekening naar mijn privérekening. Vervolgens maakte ik het geld over naar de rekening van [verdachte] , met het volgende IBAN nummer: [rekeningnummer] op naam van [verdachte] . Hij keek mee terwijl ik het geld over maakte, hierbij hield hij de gehele tijd het vuurwapen gericht op mij.
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 11 oktober 2019, voor zover – kort en zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik bevond mij op 20 december 2018 samen met [betrokkene 1] in de woning van aangever [slachtoffer] te ’s-Hertogenbosch. Aangever heeft € 10.000,- naar mij overgemaakt.
een schriftelijk bescheid, te weten een uitgewerkt tapgesprek met sessienummer, dossierpagina 53 en 54, voor zover inhoudende:
21 december 2018 5:42:58
Beller: [telefoonnummer 1] [slachtoffer] (…) Gebelde: [telefoonnummer 2] [betrokkene 2] (…)
[betrokkene 2] : (…) was het pistool wel echt, wat je kon zien?
[slachtoffer] : Ja, volgens mij wel. Hij laadde hem door en hij klonk behoorlijk echt.
(…)
[slachtoffer] : Toen ik zijn vader ging bellen, toen laadde hij hem door. Nou ophangen , zei hij. Toen heb ik nog effe met hem geworsteld.
[betrokkene 2] : ja
[slachtoffer] : ja en toen heb ik hem maar opgegeven. Ik denk ik werk gewoon effe mee en dan zoek ik het later wel uit.
(…)
[slachtoffer] : (…) en die pipo die er bij was die zat er bij en die keer ernaar, die stommeling.
[betrokkene 2] : Dat meen je niet.
[slachtoffer] : Niet schieten maat, niet schieten maat! Die wist ook niet wat hem overkwam.
(…)
[slachtoffer] : Ik kon dat wapen niet afpakken, dus toen heb ik mijn missie maar afgelast.
[betrokkene 2] : je missie maar afgelast, oké en toen, toen zijn jullie overgegaan op, ik neem dat […] je gaat nou geld overmaken,
[slachtoffer] : ja, en toen ben ik maar gaan internetbankieren ja.
een schriftelijk bescheid, te weten een uitgewerkt tapgesprek met sessienummer 662, dossierpagina 61 en 62, voor zover inhoudende:
21 december 2018 20:50:33
Beller: [telefoonnummer 3] [slachtoffer] (…) Gebelde: [telefoonnummer 4] [betrokkene 1] . (…)
[slachtoffer] : Hé jongen, jij was gisteren toch met [verdachte] bij mij?
[betrokkene 2] : Is dit [slachtoffer] ?
[slachtoffer] : [slachtoffer] ja.
[betrokkene 2] : [alias] , [slachtoffer] , [alias] ja. Ja, dat was ik gister ja. (…)
[slachtoffer] : En op een gegeven moment trekt hij dus dat wapen. Ja jij was er zelf bij. Ik had ook het idee dat jij er van stond te kijken hoor.
[betrokkene 2] : Wat zeg je?
[slachtoffer] : Jij bleef ook rustig.
[betrokkene 2] : Ja, ik bleef gewoon rustig, zeker. Ik had hier helemaal geen zin in. Hij zei: Kom, we gaan gewoon even praten. Ga je even mee? Ik zei: ja dat is goed. Dus ik ga mee. Ik wist ook helemaal niets van iets af, zeg maar.
(…) [betrokkene 2] : En opeens....
[slachtoffer] : Dat idee had ik ook hoor. Dat idee had ik ook.
[betrokkene 2] : Want ik zat zo te kijken. (ntv) normaals bij jou zeg maar. Opeens gebeurt dat. Ik dacht ook van wat gebeurt hier nou. (…)
[slachtoffer] : Dat is zeker, zeker jongen. Jij was er bij, hij heeft een pistool op mij gericht gehad.
[betrokkene 2] : Hij zei laatst al tegen mij: ik ga dat ding niet gebruiken zeg maar.
een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 7 januari 2019, dossierpagina’s 90, voor zover inhoudende:
Op vrijdag 4 januari 2019 nam ik telefonisch contact op met de vader van de aangever genaamd, [vader slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] op het telefoonnummer [telefoonnummer 5] . (…) Ik hoorde dat de getuige verklaarde dat:
‘Die donderdag heeft [slachtoffer] mij in de avond gebeld. (…) Hij vertelde dat hij door [verdachte] een pistool op zijn hoofd had gekregen en dat hij direct 10.000 euro moest overmaken. Dat had hij ook gedaan.
Nadere bewijsoverweging.
Verdachte bevestigt dat hij die bewuste avond samen met [betrokkene 1] in de woning van aangever aanwezig is geweest en dat aangever die avond € 10.000,- naar zijn bankrekening heeft overgemaakt als onderdeel van de afspraak dat aangever € 25.000,- voor het voertuig zou betalen. Hij verklaart verder dat hij geen vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich had. Verdachte verklaart dat er op enig moment wel een ruzie en een stoeipartij is ontstaan, maar dit was nadat de € 10.000,- al was overgemaakt. Over een boete van € 25.000,- is volgens verdachte niet gesproken.
Tegenover de verklaring van verdachte staat de verklaring van aangever. Aangever - verklaart, net als verdachte, dat hij € 25.000,- voor het voertuig zou betalen, maar hij verklaart ook dat hij het oneens was met de door verdachte opgelegde boete van € 25.000,-. Na een worsteling en onder bedreiging met een vuurwapen heeft hij de € 10.000,- overgemaakt.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangever consistent is in zijn verklaring. Uit uitgewerkte tapgesprekken blijkt dat hij kort na het incident zijn verhaal heeft verteld tegen zijn vader en zijn ex-vriendin. De inhoud van die uitgewerkte tapgesprekken komt in hoofdlijnen volledig overeen met zijn verklaring bij de politie. Kort gezegd komt daaruit naar voren dat verdachte en aangever overeengekomen zijn dat aangever verdachte € 25.000,- zou betalen voor het voertuig. Toen verdachte vervolgens ook een boetebedrag van € 25.000,- vroeg, heeft aangever zijn vader gebeld - hetgeen ook blijkt uit de telefoongegevens van de telefoon van aangever. Uit de verklaring van aangever en het uitgewerkte tapgesprek met zijn ex-vriendin blijkt verder dat aangever vervolgens de vader van verdachte belde. Dit blijkt eveneens uit de telefoongegevens. Vervolgens heeft verdachte het vuurwapen gepakt en op aangever gericht. Er ontstond een worsteling waarbij aangever probeerde het vuurwapen af te pakken, maar dat lukte niet. Daarna heeft aangever de betreffende € 10.000,- overgemaakt.
Bovendien heeft aangever, blijkens het uitgewerkte tapgesprek van 21 december 2018, eveneens tegen [getuige] gezegd dat hij € 25.000,- boete moest betalen, dat hij zijn vader had gebeld, dat hij vervolgens de vader van verdachte heeft gebeld en dat er daarna een worsteling is ontstaan. Aangever zegt dat hij toen toch tien ruggen heeft overgemaakt, in de blinde paniek wist hij niet wat hij moest doen. Verder heeft aangever tijdens dit telefoongesprek ook gezegd dat hij met een wapen is bedreigd en dat hij de veilige weg had gekozen door toch maar het geld over te maken. De verklaring van aangever wordt daarnaast ondersteund door het telefoongesprek dat aangever heeft gevoerd met de getuige [betrokkene 1] . [betrokkene 1] was op 20 december 2018 samen met verdachte aanwezig in de woning van aangever. In voornoemd telefoongesprek wordt ook gesproken over de boete van € 25.000,- die aangever van verdachte bovenop de reeds overeengekomen € 25.000,- zou moeten betalen. In het telefoongesprek benoemt aangever onder meer het feit dat verdachte die avond een vuurwapen op hem heeft gericht. [betrokkene 1] weerlegt dit niet en merkt op dat verdachte laatst al tegen hem had gezegd dat hij dat ‘ding’ niet ging gebruiken. Gelet op de inhoud van dit tapgesprek schuift de rechtbank de verklaring van [betrokkene 1] , onder meer inhoudende dat hij geen vuurwapen heeft gezien, terzijde.
Conclusie van de rechtbank.
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank uit van de verklaring van aangever. De rechtbank stelt vast dat aangever onder bedreiging van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp € 10.000,- heeft overgemaakt naar de bankrekening van verdachte. De rechtbank acht daarmee het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing, waarbij hij het slachtoffer in zijn eigen woning heeft bedreigd met een vuurwapen, althans een voorwerp dat daar op leek. Verdachte schrikt er kennelijk niet voor terug om met geweld te dreigen om zo zijn zin te krijgen..
De bedreiging heeft op het slachtoffer, die zich veilig waande in zijn eigen woning, grote indruk gemaakt.
Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen of daarop gelijkend voorwerp verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden toen hij besloot op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen.
De officier van justitie sluit bij het bepalen van de strafeis aan bij de richtlijnen die gelden voor een (gewapende) overval op een woning. De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet. De feiten en omstandigheden waaronder het onderhavige feit heeft plaatsgevonden verschillen te veel van die van een gewapende woningoverval.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt om toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met toewijzing van de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman betwist de vordering van de benadeelde partij. De raadsman stelt dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en een eventuele aanhouding van de zaak met als doel de vordering nader te kunnen onderbouwen zou leiden tot onredelijke vertraging en belasting van het strafproces.
Beoordeling. De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade een immateriële schadevergoeding van € 750,- , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het meer gevorderde. Dit gedeelte van de vordering is onvoldoende vast te komen staan. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 december 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Maatregel van schadevergoeding van € 750,- subsidiair 15 dagen gijzeling.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig Euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen gijzeling. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting
niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 750,- (zegge zevenhonderdvijftig Euro), te weten immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.A.J. Zijlstra, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. A.E. de Kryger, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 20 februari 2020.