1 [gedaagde 1] en
2. [gedaagde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
procederend in persoon.
Eisers zullen hierna gezamenlijk “ [eisers] ”(enkelvoud) genoemd worden.
Gedaagden zullen gezamenlijk “ [gedaagden] ” (enkelvoud) genoemd worden.
2 De feiten
2.1.
Partijen hebben in oktober 2019 een huurovereenkomst gesloten uit hoofde waarvan [eisers] per 1 november 2019 aan [gedaagden] de zelfstandige woonruimte gelegen aan de [adres] te [plaats] verhuurt.
2.2.
De huurovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd, met een minimale looptijd van 12 maanden.
2.3.
De huurprijs bedraagt € 1.500,00 per maand. Daarnaast dient maandelijks een voorschot te worden betaald van € 75,00 als voorschot op kort gezegd servicekosten. Het totaal door [gedaagden] aan [eisers] verschuldigde maandbedrag komt daarmee op € 1.575,00. Betaling dient te geschieden bij vooruitbetaling voor de eerste dag van de betreffende maand.
2.4.
[gedaagden] heeft vóór aanvang van de huurperiode aan [eisers] een bedrag betaald van € 3.150,00, zijnde het verschuldigde maandbedrag voor de maand november 2019 en een maandbedrag als borg.
2.5.
[gedaagden] heeft na november 2019 geen huur meer betaald waardoor een betalingsachterstand is ontstaan. De achterstand bedroeg tot en met de maand maart 2020 in totaal € 6.300,00.
2.6.
Tussen [eisers] en [gedaagden] is diverse malen gecorrespondeerd over de betalingsachterstand. Daarbij zijn door [gedaagden] betalingstoezeggingen gedaan die vervolgens niet zijn nagekomen.
2.7.
Bij brief van zijn gemachtigde van 9 maart 2020 heeft [eisers] [gedaagden] gesommeerd de betalingsachterstand te voldoen. De sommatie heeft niet tot enige betaling door [gedaagden] geleid.
4 De beoordeling
4.1.
Het spoedeisend belang van [eisers] bij de gevorderde ontruiming is evident. [eisers] is een particulier verhuurder en er is sprake van een aanzienlijke huurachterstand die steeds verder oploopt. [eisers] heeft er belang bij dat hij het gehuurde zo spoedig mogelijk aan een andere huurder kan verhuren die wel de huur betaalt. Van [eisers] kan niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming is slechts plaats indien met een grote mate van waarschijnlijkheid in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken. Bovendien moet sprake zijn van een zodanig ernstige tekortkoming dat het belang van de verhuurder om over een vrije woning te beschikken moet prevaleren boven het belang van de huurder om in de woning te blijven.
4.3.
[gedaagden] schiet ernstig tekort in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. [gedaagden] heeft na de eerste maand geen huur meer betaald waardoor een huurachterstand is ontstaan van 5 maanden. Een dergelijke achterstand rechtvaardigt in beginsel een ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de bodemrechter desondanks in dit geval niet tot ontbinding zal overgaan. De betalingstoezegging die [gedaagden] heeft gedaan, inhoudende dat hij de volledige huurachterstand binnen 10 dagen zal inlossen, geeft daartoe in elk geval onvoldoende aanleiding. De kantonrechter acht namelijk het niet erg aannemelijk dat [gedaagden] die toezegging zal nakomen. [gedaagden] heeft eerder ook al betalingstoezeggingen gedaan aan [eisers] die hij niet is nagekomen. [eisers] heeft er daarom geen enkel vertrouwen in dat [gedaagden] de huidige toezegging wel al nakomen. [gedaagden] heeft zijn stellingen die ten grondslag liggen aan de toezegging ook niet onderbouwd. Concrete bewijsstukken waaruit blijkt dat [gedaagden] nog geld tegoed heeft van de Tunesische overheid en dat hem door de Tunesische ambassade een voorshot is toegekend zoals hij stelt, zijn door [gedaagden] niet overgelegd. Dat [gedaagden] binnen afzienbare termijn de huurachterstand zal inlopen is daarmee onvoldoende aannemelijk geworden.
4.4.
Afweging van de wederzijdse belangen staat niet aan een veroordeling tot ontruiming in de weg. Zoals gezegd heeft [eisers] er als particuliere verhuurder groot belang bij dat hij zijn schade zoveel mogelijk kan beperken door het gehuurde zo spoedig mogelijk aan een wel betalende huurder in gebruik te kunnen geven. Het belang van [gedaagden] om gebruik te kunnen blijven maken van het gehuurde weegt daar niet tegenop. [gedaagden] woont pas sinds kort in het gehuurde en heeft pas één maand huur betaald. Er is geen concreet vooruitzicht dat [gedaagden] de komende huurtermijnen wel zal betalen, zodat de huidige huurachterstand waarschijnlijk alleen maar verder zal oplopen. [gedaagden] heeft ook niet gesteld dat het voor hem en zijn gezin niet mogelijk is om (tijdelijk) elders onderdak te vinden. Ook heeft [gedaagden] verder niet duidelijk gemaakt in hoeverre zijn stelling dat hij door toedoen van [eisers] enige tijd geen elektriciteit heeft gehad in het gehuurde – welke stelling overigens door [eisers] is betwist – een rol zou moeten spelen in het kader van de beoordelingen van de vorderingen van [eisers] in dit kort geding.
4.5.
Slotsom is dat de vordering tot ontruiming zal worden toegewezen. De door [eisers] gevorderde ontruimingstermijn van drie dagen acht de voorzieningenrechter, mede gelet op de heersende coronacrisis, onredelijk kort. De termijn zal daarom worden bepaald op veertien dagen.
4.6.
[eisers] vordert daarnaast betaling van een aantal geldbedragen. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.7.
[eisers] vordert onder meer betaling van de huur over de maanden december 2019 tot en met maart 2020 en het voorschot op de servicekosten over die maanden. Vast staat dat [gedaagden] die bedragen niet heeft betaald. Het gaat in totaal om een bedrag van € 6.300,. De vordering is daarmee voldoende aannemelijk. [eisers] heeft als particuliere verhuurder ook voldoende spoedeisend belang bij betaling. Afweging van de wederzijdse belangen leidt niet tot een ander oordeel. In dat kader is van belang dat van een restitutierisico geen sprake lijkt te zijn. Het bedrag van € 6.300,00 zal daarom worden toegewezen.
4.8.
Dat geldt ook voor het bedrag van € 834,90 aan buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente over de huurachterstand. De verschuldigdheid daarvan is door [gedaagden] niet betwist en de vordering ter zake de buitengerechtelijke incassokosten voldoet aan de (wettelijke) vereisten. Nu de hoofdveroordeling ter zake de achterstallige huur zal worden toegewezen, zullen ook deze bedragen uit proceseconomisch oogpunt worden toegewezen.
4.9.
Er bestaat gelet op de huidige betalingsachterstand ook voldoende grond om [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de huurtermijnen die vervallen vanaf 1 april 2020 tot het moment dat hij het gehuurde is ontruimd. Ook dat onderdeel van de vordering zal worden toegewezen.
4.10.
Uit artikel 22.1 van de toepasselijke Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte volgt dat de huurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verbintenissen. Er bestaat daarom voldoende grond om gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van genoemde bedragen.
4.11.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eisers] . Die kosten worden begroot op een bedrag van € 100,89 aan kosten dagvaarding, € 499,00 aan griffierecht en een bedrag van € 480,00 aan salaris gemachtigde.
5 De beslissing
De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning met parkeerplaats, staande en gelegen te [plaats] aan de [adres] met al de zijne en al het zijne te ontruimen en ontruimd te houden en ter vrije beschikking van [eisers] te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 7.151,08 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 6.300,00 vanaf 19 maart 2020 tot aan de dag der volledige voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 1.575,00 per maand vanaf 1 april 2020 voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [gedaagden] in gebreke blijft om het gehuurde te ontruimen en ter beschikking te stellen van [eisers] ,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] begroot op een bedrag van € 1.079,89,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2020.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|