Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBOBR:2020:3050

Rechtbank Oost-Brabant
16-06-2020
19-06-2020
8410406 EJ VERZ 20-134
Civiel recht, Arbeidsrecht
Beschikking

Ontbindingsverzoek wn o.g.v. 671c lid 2 sub b BW is toegewezen vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. Geen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten wg; langdurige schorsing wn, maar geen ongefundeerde beschuldigingen door wg of een situatie dat wn lange tijd aan zijn lot is overgelaten. Verzoeken wn tot betaling billijke vergoeding en transitievergoeding zijn afgewezen.

Door wn verzochte commissie is ook afgewezen: betreft geen variabel bestanddeel van zijn loon. Verzoek uitbetaling niet genoten vakantiedagen is deels toegewezen (wettelijke vakantiedagen zijn deels vervallen o.g.v. art. 7:640a BW, wg heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat wn nog recht heeft op uitbetaling van niet genoten bovenwettelijke vakantiedagen).

Door wg geformuleerde geboden in zelfstandig tegenverzoek zijn afgewezen.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2020-0666
VAAN-AR-Updates.nl 2020-0666

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch

Zaaknummer : 8410406

EJ verz. : 20-134

Uitspraak : 16 juni 2020

in de zaak van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker,

gemachtigde: mr. I. Mol,

t e g e n :

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar het recht van Engeland en Wales Scientia Ltd,

gevestigd te Cambridge (Verenigd Koninkrijk),

verweerster,

gemachtigde: mr. W.P. de Muinck Keizer.

Partijen zullen in het vervolg zullen worden aangeduid als “ [verzoeker] ” en “Scientia”.

1 De procedure

1.1.

Het op 25 maart 2020 ter griffie van de rechtbank ingekomen verzoekschrift, met 36 producties, strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Scientia,
tot verkrijging van een billijke vergoeding ex artikel 7:671c lid 2 onder b sub 2 BW en tot verkrijging van een transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 1 onder b sub 2 BW. Ook verzoekt [verzoeker] om Scientia te veroordelen tot betaling van achterstallig loon, bestaande uit commissie, en tot betaling van achterstallige loonkostenvergoeding, vermeerderd met wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW.

Namens Scientia is een (tweedelig) verweerschrift, met 28 producties, ingediend. Dit verweerschrift bevat ook zelfstandige tegenverzoeken, onder meer strekkend tot een aan [verzoeker] op te leggen gebod om medewerking te verlenen aan lopend onderzoek.

Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker] een pleitnota toegezonden met nog vijf aanvullende producties (genummerd 1 tot met 5). Scientia heeft voorafgaand aan de zitting ook pleitnotities toegezonden en naar aanleiding van de door [verzoeker] ingediende aanvullende producties, nog drie aanvullende producties (productie 29 tot en met 31).

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden via skype op 19 mei 2020, waarbij partijen met behulp van hun pleitnotities de zaak hebben doen bepleiten door hun gemachtigden.

De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

Vervolgens is beschikking bepaald op heden.

2 Inleiding

2.1.

Scientia is een wereldwijde IT dienstverlener en marktleider op het gebied van academische roostering- en resource management software. De huidige roostersoftwareoplossing, Scientia Enterprise Foundation, is het basisproductenpakket. Het bevat een reeks van producten waarvan de eerste release voor universiteiten en hogescholen in 1990 was. Naast de Scientia Enterprise Foundation is Scientia voornemens om op termijn een reeks van Cloud-gebaseerde roosteroplossing- en resource managementsoftware uit te brengen, die over het algemeen wordt omschreven als ‘Syllabus+ Anywhere’ (hierna: Anywhere). Hiernaast biedt Scientia ook adviesdiensten aan. Klanten van Scientia kunnen een licentie of abonnement op de producten van Scientia kopen. Scientia genereert nieuwe business bij zowel bestaande klanten als nieuwe klanten. Nieuwe klanten worden geworven door middel van aanbestedingen.

2.2.

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 juli 2007 in dienst getreden bij Scientia in de functie van accountmanager. Sinds maart 2018 is hij werkzaam in de functie van “Head of European Business/International Sales Manager”. Hij werd aan Scientia voorgesteld door [ex-werknemer Scientia] , die destijds sales- en marketingmanager was bij Scientia.

[verzoeker] dient roostering en resource managementsoftware en services te verkopen aan bestaande en nieuwe klanten. [verzoeker] is zijn dienstverband bij Scientia begonnen in Cambridge en hij is na enige tijd verhuisd naar Nederland. Hij heeft in [woonplaats] een woning gekocht om vandaaruit zijn werkzaamheden voor Scientia te verrichten. [verzoeker] is onderdeel van het Noord-Europa verkoopteam. Hij ontving zijn instructies vanuit Cambridge en was voor zijn werk veel op bezoek bij klanten binnen Europa

Het salaris van [verzoeker] bedraagt op dit moment € 5.541,67 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. Naast zijn vaste salaris heeft [verzoeker] tot en met 2018 een variabele commissie ontvangen op basis van jaarlijks toegekende, op naam gestelde Commission Plans, met daarbij gevoegde Commission Plan General Conditions. In 2019 en 2020 is door Scientia aan [verzoeker] geen commissie toegekend.

2.3.

In de loop van 2018 heeft het senior management van Scientia (de heer [naam manager Scientia 1] en de heer [naam manager Scientia 2] ) geprobeerd een aantal interne processen aan te pakken, die hebben geleid tot vertragingen in de ontwikkeling van onder meer Anywhere. Scientia probeerde in dat verband onder meer op de rem te trappen bij het sales team van [verzoeker] , dat toezeggingen deed die het development team maar moeilijk kon nakomen. Rond december 2018 werd Scientia bezorgd over de veiligheid van haar informatie. In het bijzonder rees de vraag of bedrijfsgeheimen over Anywhere in de markt werden gelekt. Rond die tijd heeft Scientia stappen ondernomen om de informatiestroom over Anywhere te beheersen, door een aantal demonstratiediensten (demo’s) stop te zetten die gebruikt werden om de gebruikersgroepen van Scientia voor te lichten.

Nederland heeft twee gebruikersgroepen: enerzijds LGG, vanaf 2013 de gebruikersgroep van Scientia die is samengebracht om kennis te delen en een link te vormen tussen gebruikers en leveranciers en anderzijds SSI, die in 2017 door [contactpersoon SSI] via [verzoeker] aan Scientia is voorgesteld, bestaande uit senior managers van 11 Nederlandse universiteiten die Scientia software gebruiken. [contactpersoon SSI] , die later als contactpersoon dan wel vertegenwoordiger van de SSI fungeert, is tevens directeur van Fundatis, een adviesbureau voor het hoger onderwijs dat zich volgens hun website bezighoudt met “consultancy, project- en programmamanagement of interim-oplossingen”. [contactpersoon SSI] heeft banden met In Principo, opgericht door [ex-werknemer Scientia] , ex-werknemer en concurrent van Scientia. In Principo heeft een relatie met concurrenten van Scientia, waaronder Scope4Mation, een samenwerkingspartner van Scientia. Op basis van een lopend extern onderzoek verdenkt Scientia Scope4Mation ervan dat zij inbreuk heeft gemaakt op de software van Scientia.

In maart 2019 organiseerde Scientia een gebruikersconferentie, waarin de SSI-universiteiten, behorend tot het klantenbestand van [verzoeker] , woedend klaagden dat ze plotseling waren uitgesloten van de communicatie over Anywhere en waarbij zij zich afvroegen of Scientia wel in staat was om Anywhere te leveren. Op 3 mei 2019 ontving Scientia een brief van [contactpersoon SSI] namens SSI, die in kopie gestuurd is naar alle Nederlandse universiteiten (inclusief niet-klanten) en aan LGG. In deze brief werd gesuggereerd dat er fundamentele problemen zijn binnen Scientia en dat Scientia’s bestaande Syllabus Plus-product niet langer beschikbaar of functioneel is. Dit heeft geleid tot wijdverbreide onrust bij de klanten van Scientia, die zover ging dat de Manchester Metropolitan University een aanbesteding publiceerde, waarin ten onrechte werd beweerd dat de producten van Scientia “end of life” waren.

3.4.

[verzoeker] is op 9 mei 2019 per brief geschorst vanwege bevindingen en verdenkingen van betrokkenheid bij de grote onrust in de Europese markt.
[verzoeker] heeft bij brief van 13 mei 2019 aan Scientia gevraagd om details over de verdenkingen aan zijn het adres. Op 21 mei 2019 heeft Scientia wel de ontvangst van de brief bevestigd, maar verder geen details vrijgegeven.

Op 12 juni 2019 ontving [verzoeker] een uitnodiging voor een interview op diezelfde middag per koeriersbrief (met daarin de kwesties die met hem zullen worden besproken) en per Whats-app bericht van zijn leidinggevende/aangewezen contactpersoon, [naam manager Scientia 2] (hierna: [naam manager Scientia 2] ). [verzoeker] is geïnterviewd door twee medewerkers van Scientia, de heren [naam medewerker Scientia 1] en [naam medewerker Scientia 2] .

Op 20 juni 2019 is [verzoeker] verzocht om diezelfde middag af te spreken voor een tweede interview. [verzoeker] is toen weer geïnterviewd door [naam medewerker Scientia 1] en [naam medewerker Scientia 2] .

Op 31 juli 2019 heeft Scientia een brief gestuurd aan [verzoeker] waarin zij aangeeft dat het onderzoek wordt overgedragen aan een externe partij, Littleton Chambers, en waarbij zij [verzoeker] uitnodigt voor een derde interview op 9 augustus 2019. Voorafgaand aan het interview, op 7 augustus 2019, krijgt [verzoeker] aanvullende informatie over de verdenkingen.

Op 29 augustus 2019 vindt nog een vierde interview plaats.

Daarna zet Scientia, buiten het gezichtsveld van [verzoeker] , het onderzoek voort.

Sindsdien is er volgens Scientia een uitgebreid intern onderzoek gedaan naar wat er nu precies gebeurd is.

3.5.

Op 22 november 2019 heeft [verzoeker] zich ziekgemeld bij [naam manager Scientia 2] , aangewezen als contactpersoon voor [verzoeker] gedurende zijn schorsing. [naam manager Scientia 2] houdt zich niet bezig met HR-kwesties en is woonachtig in Australië. Op 29 november 2019 heeft de gemachtigde van [verzoeker] [naam manager Scientia 2] een brief gestuurd. Op 16 december 2019 wordt de directie van Scientia op de hoogte gebracht van de ziekmelding van [verzoeker] en van de brief van zijn gemachtigde. Scientia bericht [verzoeker] vervolgens één dag later. De bedrijfsarts van Scientia bezoekt [verzoeker] op 27 december 2019 voor een intakegesprek. Op 15 januari 2020 volgt een afspraak bij de bedrijfsarts en op 20 februari 2020 is door Scientia een plan van aanpak gestuurd, waarop door de gemachtigde van [verzoeker] op 19 maart 2020 inhoudelijk is gereageerd. Op 17 april 2020 is, nadat de input van [verzoeker] is verwerkt, het aangepaste plan van aanpak gestuurd aan de gemachtigde van [verzoeker] . Hierin wordt mediation tussen partijen voorgesteld. Dit voorstel is door de gemachtigde van [verzoeker] bij e-mail van 23 april 2020 afgewezen.

3.6.

Het onderzoek dat Scientia in mei 2019 is gestart, is nog niet afgerond en inmiddels enorm uitgedijd. Het heeft er tot dusver toe geleid dat Scientia, door inschakeling van externen, juridische acties is gestart tegen onder meer Scope4Mation en Eveoh, een andere samenwerkingspartner van Scientia. Beide bedrijven worden er door Scientia van verdacht dat zij software van Scientia zouden hebben gekopieerd.

3 Het verzoek en het tegenverzoek

Het verzoek van [verzoeker]

3.1.

[verzoeker] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. de tussen [verzoeker] en Scientia bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens de in dit verzoekschrift genoemde grond;

II. te verklaren voor recht dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Scientia en dat Scientia ex artikel 7:653 lid 4 BW geen rechten kan ontlenen aan bedingen uit de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Scientia voor zover deze bedingen [verzoeker] beperken om concurrerende werkzaamheden te verrichten of werkzaamheden met of voor relaties van Scientia te verrichten;

III. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de geldende opzegtermijn van 3 maanden, zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de datum van ontvangst van het verzoekschrift en de datum van dagtekening van de ontbindingsbeschikking;

IV. aan [verzoeker] een transitievergoeding toe te kennen van € 49.247,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd;

V. aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe te kennen van € 210.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd;

VI. op grond van artikel 6:96 BW aan [verzoeker] een vergoeding toe te kennen van
€ 8.326,42 wegens buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand;

VII. Scientia te veroordelen om aan [verzoeker] het achterstallige loon bestaande uit commissie en vergoeding van onkosten over de maanden mei 2019 tot en met februari 2020 te voldoen, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel
7:625 BW, en derhalve in totaal het bedrag van € 63.715,85;

VIII. Scientia te veroordelen om aan [verzoeker] het loon bestaande uit commissie van
€ 4.204,00 per maand en vergoeding van onkosten over de maanden maart tot en met juli 2020 te voldoen, althans tot aan het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, met toepassing van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW indien Scientia niet tijdig tot betaling overgaat;

IX. Scientia te veroordelen om bij het einde van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:641 BW de niet-genoten vakantiedagen aan [verzoeker] te vergoeden voor in totaal
€ 18.686,80.

3.2.

[verzoeker] legt aan zijn verzoek, kort weergegeven, het volgende ten grondslag.

[verzoeker] wordt door Scientia beschuldigd van zeer ernstige feiten, zonder dat daarvoor een onderbouwing of enig bewijs is gegeven. Scientia heeft [verzoeker] geschorst en die schorsing duurt inmiddels al meer dan een jaar. Scientia reageert niet (meer) op verzoeken en pogingen van [verzoeker] om in contact te komen. Bovendien verzuimt Scientia haar verplichtingen als werkgever in het kader van de arbeidsongeschiktheid en re-integratie van [verzoeker] na te komen. Als gevolg hiervan dient de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd te eindigen.

3.3.

Scientia heeft ten verwere, kort weergegeven, het volgende aangevoerd.

Scientia heeft [verzoeker] (en een aantal andere werknemers) geschorst om de onrust binnen de Europese universiteiten over een nieuwe productontwikkeling een halt toe te roepen om vervolgens in staat te zijn de kwestie te onderzoeken en te evalueren. Van deze productontwikkeling was intern duidelijk dat het product nog lang niet uitontwikkeld was en verre van klaar was om verkocht te worden.
De Europese universiteiten die zich roerden, behoren tot de klantenkring van [verzoeker] en [verzoeker] leek bij het veroorzaken van de onrust in de markt betrokken. Binnen het onderzoek heeft Scientia [verzoeker] diverse keren gehoord, waarbij [verzoeker] geen sluitende verklaring of rechtvaardiging voor zijn handelen heeft gegeven. De verdenkingen tegen [verzoeker] zijn volgens Scientia zo ernstig dat het gerechtvaardigd is om hem nog geen werk te laten verrichten. [verzoeker] heeft voor, tijdens, maar ook na de interviews geen volledige openheid van zaken gegeven en sinds november 2019 is [verzoeker] ook nog volledig arbeidsongeschikt, wat het onderzoek bemoeilijkt. Afhankelijk van de uiteindelijke uitkomst van het onderzoek zal Scientia bepalen wat de juiste manier is om verder te gaan met [verzoeker] .

Scientia concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] .

Het tegenverzoek van Scientia

3.4.

Scientia verzoekt om [verzoeker] te gebieden:

  1. mee te werken aan het lopende onderzoek van Scientia en daarin volledige openheid van zaken te geven in de door Scientia aan de orde gestelde kwesties, waaronder doch niet beperkt, de kwesties zoals genoemd in parargaaf III.3 van het verweerschrift en zijn relaties met de in productie 1 van dit verweerschrift genoemde personen en bedrijven binnen een termijn van 7 dagen na betekening van deze beschikking;

  2. zijn LinkedIn pagina aan te passen en enkel “Scientia Ltd.” te noemen als werkgever met de juiste functietitel en enkel tot de einddatum van zijn arbeidsovereenkomst, binnen een termijn van 7 dagen na betekening van deze beschikking;

  3. een volledig overzicht te verschaffen over het door hem aantal opgenomen vakantiedagen in de periode 1 januari 2015 tot de datum van opgave, binnen een termijn van 7 dagen na betekening van deze beschikking;

  4. aan Scientia terug te geven al hetgeen hij tijdens de duur van zijn arbeidsovereenkomst verkregen heeft, waaronder, doch niet beperkt tot alle Scientia toebehorende bedrijfsgeheimen, materialen, documenten en informatie en al hetgeen haar, haar gelieerde ondernemingen en haar klanten en overige zakelijke relaties overigens toebehoort, door inlevering ten kantore van mr. W.P. de Muinck-Keizer, Doorn en Keizer te Amsterdam, binnen 7 dagen na betekening van deze beschikking;

Alles op straffe van een onmiddellijke opvorderbare dwangsom van € 5.000,00 voor iedere overtreding, vermeerderd met € 500,00 voor iedere dag dat overtreding voortduurt en met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.

3.5.

[verzoeker] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de tegenverzoeken van Scientia.

3.6.

Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant voor de beoordeling van de verzoeken, verder worden ingegaan.

4 De beoordeling van het verzoek van [verzoeker]

Rechtsmacht, het toepasselijk recht en de bevoegdheid van de kantonrechter

4.1.

Deze zaak bevat een relevant internationaal element aangezien Scientia een vennootschap is naar buitenlands recht. Er zal dus ambtshalve moeten worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is en baseert dit oordeel op artikel 21 onder b sub i van de EEX-Vo (Brussel I bis-Verordening). Op grond van dat artikel kan de werkgever, in tegen haar aangespannen procedures zoals hier aan de orde, opgeroepen worden voor het gerecht van de plaats van waaruit de werknemer gewoonlijk werkt. Daarnaast verschaft artikel 26 lid 1 van de EEX-Vo de Nederlandse rechter bevoegdheid. Op grond van dit artikel is het gerecht van een lidstaat waar verweerder vrijwillig verschijnt bevoegd. Vast staat dat Scientia de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet heeft betwist.

4.2.

Nu het geschil draait om een individuele arbeidsovereenkomst en [verzoeker] zijn arbeid de laatste jaren gewoonlijk verrichtte vanuit [woonplaats] , is de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, ingevolge artikel 7:686a lid 9 BW jo artikel 100 Rv bevoegd om van dit verzoekschrift kennis te nemen.

4.3.

In de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geen rechtskeuzebeding opgenomen. De kantonrechter gaat echter uit van een (stilzwijgende) rechtskeuze voor het Nederlandse recht. Partijen hebben namelijk geen discussie gevoerd over toepassing van het Nederlands recht en zij hebben hun stellingen gebaseerd op het Nederlands recht, zoals blijkt uit de gedingstukken. Tenslotte hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat zij uitgegaan zijn van beslechting van hun geschil op basis van Nederlands recht.


Het wettelijk kader van verzoek I, II en III, IV en V van [verzoeker]

4.4.

Op grond van artikel 7:671c BW kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.

Indien de kantonrechter het verzoek inwilligt, bepaalt deze op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst eindigt en kan de kantonrechter aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen (op grond van artikel 7:677 lid 5 onderdeel b BW) indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De werknemer kan in dat geval tevens aanspraak maken op de transitievergoeding (op grond van artikel 7:673 lid 1 onderdeel b BW).

Indien de kantonrechter van oordeel is dat er geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van de werkgever, dan zal de werknemer niet in aanmerking komen voor een transitievergoeding en zal de kantonrechter de door de werknemer gevraagde billijke vergoeding niet toekennen. In dat geval dient de kantonrechter de werknemer een termijn te stellen om het verzoek in te trekken (op grond van artikel 7:686a lid 6 BW).

De beoordeling van verzoeken I en III van [verzoeker]

4.5.

Het verzoek van [verzoeker] onder I, om de tussen [verzoeker] en Scientia bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, is toewijsbaar indien er omstandigheden zijn van dien aard dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.

[verzoeker] heeft - kort gezegd - als grondslag van dit verzoek aangevoerd dat hij op ondeugdelijke gronden langdurig is geschorst, waarbij Scientia de belangen van [verzoeker] volledig heeft verwaarloosd. Scientia heeft in haar verweerschrift uitvoerig gemotiveerd waarom zij is overgegaan tot schorsing van [verzoeker] en waarom deze schorsing tot vandaag voortduurt.
De kantonrechter zal hierna ingaan op de vraag of er voldoende aanleiding en rechtsgrond bestond voor schorsing van [verzoeker] , waarbij het langdurig tijdsverloop, bezien in het licht van alle omstandigheden waaronder de belangen van partijen, zal worden meegewogen.

Aanleiding voor schorsing

4.6.

De aanleiding voor Scientia om [verzoeker] te schorsen is gelegen in de onrust die was ontstaan in de klantenkring die zich bevindt in het werkgebied van [verzoeker] . Deze onrust bereikte een hoogtepunt tijdens de userconference in maart 2019 en mondde uit in de brief van 3 mei 2019 van SSI. Deze onrust spitste zich toe op Anywhere, een toekomstig cloud product, waarvan SSI de release eiste. Scientia was hierdoor erg verrast, omdat het senior bestuur van Scientia, in de loop van 2018 op de rem heeft getrapt wat betreft de verdere ontwikkeling van Anywhere en aan haar Sales Team (waaronder het team van [verzoeker] ) in juli 2018 de instructie heeft rondgestuurd om te zorgen voor één verkoopboodschap en om toezeggingen te stoppen (zie productie 14.3, Product Management Executive Report). Verder is in november 2018 aan het Development Team de opdracht gegeven om het werk aan Anywhere te staken en zich te richten op bestaande artikelen.

[verzoeker] leek als aanjager een belangrijke rol te spelen in de ontstane onrust, althans heeft deze onrust niet of onvoldoende gemanaged. Hij staat bij Scientia bekend als eigengereid en soms ook pusherig en oncollegiaal: als hij een (verkoop) doel voor ogen heeft dan gaat hij daarvoor. Scientia geeft als voorbeeld van dit gedrag de gang van zaken weer rond het door [verzoeker] gesloten Tampere contract (Finland). Binnen Scientia heeft hij er op aangedrongen dat Anywhere onderdeel zou zijn van een tender, stellende dat dit een aanbestedingseis van de klant zou zijn. Pas nadat intern een discussie was ontstaan met het Consultancy Team (dat samen werkt met het Sales Team aan offertes over oplevering) wijzigde hij zijn standpunt en vertelde hij het Consultancy Team “last minute” dat toch kon worden volstaan met het huidige product.

De kantonrechter vindt dat de ontstane onrust in de markt voldoende uit de gedingstukken blijkt en dat de zorg van Scientia over die onrust gerechtvaardigd was. De eveneens gerechtvaardigde wens van Scientia om de onrust in de markt te stoppen en de rol van [verzoeker] bij het ontstaat daarvan te onderzoeken, vormt naar het oordeel van de kantonrechter een voldoende gegronde reden om [verzoeker] te schorsen. Van handelen in strijd met de eisen die aan goed werkgeverschap worden gesteld, was geen sprake op het moment dat het schorsingsbesluit werd genomen.

Hierbij is door de kantonrechter meegewogen dat in het personeelshandboek van Scientia (productie 30 bij verzoekschrift) de mogelijkheid is vermeld om tot een schorsing met behoud van salaris te besluiten in het kader van een noodzakelijk geacht onderzoek. Een dergelijke schorsing heeft niet het karakter van een disciplinaire maatregel, zo staat in het handboek te lezen. De kantonrechter leidt uit deze passage af dat een schorsing zoals aan [verzoeker] is opgelegd in het bedrijf waarbinnen hij werkzaam was een ander karakter heeft dan een dergelijke maatregel in een Nederlandse context doorgaans heeft. Tenslotte heeft de kantonrechter nog belang gehecht aan de opmerking van Scientia dat zij het mede nodig vond om [verzoeker] uit het werk te halen omdat de onrust alleen heerste bij klanten in zijn werkgebied.

Tijdsverloop schorsing

4.7.

Het onderzoek naar de rol van [verzoeker] bij de ontstane onrust is naar het oordeel van de kantonrechter (voldoende) voortvarend van start gegaan. Aan [verzoeker] is begin augustus 2019 een uiteenzetting gegeven van wat Scientia hem verwijt in de vorm van een “letter of allegations” (productie 7 bij het verzoekschrift). [verzoeker] heeft hierop vrij gedetailleerd gereageerd, zo blijkt uit de stukken. [verzoeker] is in de periode gelegen tussen medio juni en eind augustus 2019 verschillende keren gehoord via afgenomen interviews. Uit de gedingstukken is op te maken dat [verzoeker] in staat was om nagenoeg op elke vraag een antwoord te geven. De kantonrechter volgt [verzoeker] dan ook niet in zijn stelling dat hij door Scientia in het ongewisse is gelaten over wat hem wordt verweten.

Vanaf 29 augustus 2019 (het laatste afgenomen interview) is [verzoeker] echter geconfronteerd geweest met radiostilte van de zijde van Scientia. Vanaf dat moment heeft er, volgens Scientia, intern onderzoek plaatsgevonden bij Scientia. Scientia heeft desgevraagd bevestigd dat daarover niets is teruggekoppeld aan [verzoeker] . Scientia heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat ze in de betreffende periode ook druk doende was met een schadeclaim van de Erasmus Universiteit. De kantonrechter is van oordeel dat Scientia zich had moeten realiseren dat een schorsing voor een werknemer een grote impact heeft, ook als deze niet het karakter heeft van een disciplinaire maatregel en er loondoorbetaling plaatsvindt. Dit geldt zeker als de handelwijze van de geschorste werknemer onderwerp is van een uitgebreid extern onderzoek en hem ernstige verwijten kenbaar zijn gemaakt. Zij had [verzoeker] niet een aantal maanden in het ongewisse mogen laten en had hem tenminste periodiek moeten informeren over de stand van zaken.

Vervolgens heeft [verzoeker] zich eind november 2019 ziek gemeld met psychische klachten. Dit is aanleiding geweest voor Scientia om [verzoeker] ‘niet meer lastig te vallen’ met aanvullende interviews, zo is tijdens de mondelinge behandeling namens haar verklaard. De kantonrechter oordeelt deze invulling van Scientia van de spankracht van [verzoeker] op zichzelf niet onbegrijpelijk. Wel valt Scientia aan te rekenen dat zij [verzoeker] niet op de hoogte heeft gesteld van haar afweging en dat zij hem niet heeft gevraagd of hij zich in die afweging kan vinden. Scientia heeft [verzoeker] door haar beslissing hem niet lastig te vallen nog langer in het ongewisse gelaten, terwijl zij ervan op de hoogte was gesteld dat de spanning hem parten was gaan spelen. Dit is Scientia te verwijten.

De schorsing loopt nog steeds door en het ‘overall onderzoek’ dat (als gezegd) inmiddels veel meer omvat dan de schorsing van [verzoeker] , is in de loop der tijd alsmaar verder uitgedijd. Uit bedrijfsmatig oogpunt is dit onderzoek voor Scientia wellicht van groot belang, maar daar staat tegenover dat de eisen van goed werkgeverschap met zich meebrengen dat een onderzoek naar gedragingen van een geschorste werknemer binnen een (ook voor die werknemer) redelijke tijd tot resultaat moet komen. Uit wat namens Scientia tijdens de mondelinge behandeling is toegelicht, kan de kantonrechter niet anders concluderen dan dat het einde van het onderzoek nog niet in zicht is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Scientia weliswaar aangegeven dat zij hoopt om het overall onderzoek in september af te kunnen ronden, maar dat is de kantonrechter te vaag. Bovendien betekent dat nog niet dat daarmee ook (direct) een einde komt aan de schorsing van [verzoeker] (op welke wijze dan ook). Dit vindt de kantonrechter niet te rechtvaardigen.

Belangenafweging

4.8.

Uit de stellingen van Scientia heeft de kantonrechter de indruk gekregen dat de schorsing van [verzoeker] - naast het gerechtvaardigde stoppen van de onrust bij de Europese universiteiten en het doen van onderzoek naar zijn gedragingen – inmiddels ook een afgeleid doel dient. Scientia heeft namelijk herhaald te kennen gegeven dat zij zich verzet tegen de door [verzoeker] gewenste ontbinding van de arbeidsovereenkomst, hoewel uit al haar stellingen blijkt dat ze het vertrouwen in [verzoeker] volledig is verloren. Ze heeft voor haar verzet tegen de gevraagde ontbinding als reden gegeven dat [verzoeker] zich bij ontbinding van de arbeidsrelatie zou kunnen onttrekken aan het onderzoek terwijl de uitkomsten daarvan voor Scientia van eminent belang zijn en veel verder reiken dat de positie van [verzoeker] . Indien de arbeidsovereenkomst in stand blijft, heeft Scientia immers een rechtsbasis om van [verzoeker] te verlangen zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek dat, zoals blijkt uit de toelichting van Scientia tijdens de mondelinge behandeling, voorlopig nog niet afgerond lijkt te zijn.

Deze bedrijfseconomische en proces/strategische belangen van Scientia onderkent de kantonrechter weliswaar maar deze belangen wegen naar haar oordeel niet op tegen het belang van [verzoeker] om (na zo lange tijd) duidelijkheid te verkrijgen over zijn positie binnen Scientia. De pijn/last die [verzoeker] ondervindt van zijn langdurige schorsing, waaronder de psychische klachten die uit de rapportages van de bedrijfsarts spreken, en de omstandigheid dat zijn carrière on hold staat, rechtvaardigen dat er knopen worden doorgehakt over de vraag waar Scientia in de arbeidsrelatie met [verzoeker] heen wil. [verzoeker] kan op dit moment geen kant op en heeft geen reëel zicht op verbetering van deze impasse. De enkele omstandigheid dat er een loondoorbetaling plaatsvindt, weegt tegen die al langer dan een jaar durende onzekerheid niet meer op vindt de kantonrechter.

Uit de stellingen van partijen en uit wat daarop is toegelicht tijdens de mondelinge behandeling volgt dat er inmiddels over en weer een sfeer van ernstig wantrouwen is ontstaan, met een verstoorde arbeidsverhouding tot gevolg. [verzoeker] voelt zich enorm gekwetst door de beschuldigingen van Scientia en Scientia vermoedt dat zij mede ten gevolge van gedragingen van [verzoeker] (ernstige) schade zal lijden of al heeft geleden.

4.9.

Gelet op alle eerdergenoemde omstandigheden, oordeelt de kantonrechter de verstoorde arbeidsverhouding van dien aard dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. De kantonrechter zal het verzoek van [verzoeker] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, dan ook toewijzen.

4.10.

De kantonrechter is voornemens de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden met ingang van 1 augustus 2020.

De beoordeling van verzoek II, IV, V en VI van [verzoeker]

4.11.

De verzoeken van [verzoeker] onder II, IV en V zijn alleen toewijsbaar indien de verstoorde arbeidsverhouding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Scientia.

Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten doet zich slechts voor in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enige oogmerk een onwerkbare situatie te creëren. Over de vraag of er, in het licht bezien van het vorenstaande, sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, overweegt de kantonrechter het volgende.

4.12.

[verzoeker] verwijt Scientia - kort weergegeven - dat zij hem onterecht geschorst heeft, zonder bewijs of onderbouwing heeft beschuldigd van zeer ernstige feiten en dat zij de schorsing maar laat voortduren zonder hem te informeren of te zoeken naar een oplossing.

Schorsing en/of duur daarvan ernstig verwijtbaar?

4.13.

Wat betreft de schorsing van [verzoeker] oordeelt de kantonrechter, onder verwijzing naar wat hierover eerder is overwogen, dat Scientia een voldoende gegronde reden had om [verzoeker] te schorsen en een onderzoek te starten naar zijn rol bij de onrust onder de klantenkring binnen zijn werkgebied. Het uitgangspunt van de schorsing van [verzoeker] was niet om hem te treiteren of om de arbeidsverhouding op scherp te zetten (wat omstandigheden zouden zijn die een schorsing ernstig verwijtbaar kunnen maken). Scientia is tot schorsing overgegaan omdat zij het uit het werkveld halen van [verzoeker] zag als een noodzakelijke maatregel om de rust onder zijn klanten te herstellen of in elk geval niet verder te laten escaleren. De beslissing is mede ingegeven door het feit dat de onrust alleen bij de klanten uit het gebied van [verzoeker] heerste, zo heeft Scientia toegelicht. Het ging Scientia om “damage control”. Scientia heeft [verzoeker] geschorst bij brief van 9 mei 2019. Voorafgaand aan het interview op 12 juni 2019 zijn de gespreksonderwerpen genoemd waarover Scientia [verzoeker] wilde spreken en bij brief van 7 augustus 2019 (Allegations) heeft Scientia haar verdenkingen jegens [verzoeker] nader uitgewerkt. Vervolgens hebben op 9 en op 29 augustus 2019 nadere interviews plaatsgevonden. Zoals hiervoor is overwogen, vindt de kantonrechter dat Scientia, mede gelet op de onrust in de markt waar zij het hoofd aan te bieden had, voldoende voortvarend van start is gegaan met haar onderzoek. Zij heeft [verzoeker] ook naar behoren op de hoogte gesteld van de verdenkingen die zij heeft. Dat [verzoeker] de informatie die hem bij brief van 7 augustus 2019 is verstrekt, al veel eerder had willen ontvangen is begrijpelijk, maar de kantonrechter vindt het gerechtvaardigd dat Scientia niet direct opening van zaken heeft willen geven, gelet op het onderzoeksbelang en de complexiteit van de situatie.

Na de interviews echter, heeft Scientia [verzoeker] niet meer op de hoogte gehouden van het verloop van het onderzoek. Toen [verzoeker] vervolgens op 22 november 2019 arbeidsongeschikt werd, heeft Scientia gedacht er goed aan te doen hem met rust te laten. Zoals hiervoor is overwogen, vindt de kantonrechter dat van Scientia had mogen worden verwacht dat zij in ieder geval [verzoeker] had benaderd met de vraag of en wanneer hij zich in staat achtte mee te werken aan het verdere onderzoek. Door [verzoeker] langdurig in het ongewisse te laten, heeft Scientia verwijtbaar gehandeld. De kantonrechter is echter van oordeel dat de verwijtbaarheid niet zodanig zwaar is dat dit kan worden bestempeld als ernstig verwijtbaar. Zij brengt hierbij in herinnering dat de lat voor ernstige verwijtbaarheid erg hoog ligt.

4.14.

Bij dit oordeel is meegewogen dat er geen sprake is geweest van ernstige schending of veronachtzaming van de re-integratieverplichtingen aan de zijde van Scientia, zoals door [verzoeker] betoogd. Scientia heeft, na wat aanloopproblemen in het begin (de HR afdeling van Scientia werd pas laat door [naam manager Scientia 2] op de hoogte gesteld van de ziekmelding van [verzoeker] en was onwetend van de Nederlandse regelgeving die voorschrijft dat er een bedrijfsarts ingeschakeld dient te worden), in december 2019 een Nederlands re-integratiebedrijf ingeschakeld. Nadat [verzoeker] een consult heeft gehad bij de bedrijfsarts, heeft dat re-integratiebedrijf ruim binnen de daartoe gestelde (8 weken) termijn een probleemanalyse gemaakt. Vervolgens is door Scientia een plan van aanpak gemaakt dat op 20 februari 2020 aan [verzoeker] is toegezonden. Hierop heeft [verzoeker] kunnen reageren. Ook heeft zij een voorstel tot mediation gedaan.

Beschuldigingen aan het adres van [verzoeker]

4.15.

De vraag die vervolgens voorligt is of Scientia ernstig verwijtbaar heeft gehandeld (met een verstoorde arbeidsrelatie tot gevolg) door [verzoeker] te beschuldigen van (naar [verzoeker] zelf stelt) zeer ernstige feiten, zonder dat ze daarvoor deugdelijk bewijs heeft.

4.15.1.

Scientia verwijt [verzoeker] op de eerste plaats dat hij is doorgegaan met het promoten van het product Anywhere, terwijl de bedrijfspolicy op dit punt (na de terugkeer van de oprichter van Scientia, [naam manager Scientia 1] ) aantoonbaar is gewijzigd. Uit onder meer de in producties 14 door Scientia ingebrachte stukken volgt dat [verzoeker] inderdaad is geïnstrueerd om wat Anywhere betreft “pas op de plaats te maken”. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] de indruk van de kantonrechter bevestigd dat hij ondanks de beleidswijziging is voortgegaan op de door hem ingeslagen weg en geen pas op de plaats heeft gemaakt. Door dit niet te doen en vervolgens niet of onvoldoende de verwachtingen van de klantenkring binnen zijn werkgebied te managen, is het vertrouwen van die klanten in Scientia (ernstig) geschaad, met onrust en klachten tot gevolg. Het verwijt dat [verzoeker] door Scientia op dit punt wordt gemaakt, is naar het oordeel van de kantonrechter niet ongefundeerd.

4.15.2.Verder zou [verzoeker] zonder toestemming geheime informatie hebben verspreid. [verzoeker] wordt allereerst verweten dat hij zonder toestemming demo sites voor Anywhere, genaamd Project Tales, extern heeft geopend voor een aantal gebruikers, waaronder SSI, terwijl die enkel intern dienden te worden gebruikt. Ook heeft [verzoeker] op 18 oktober 2017 interne spreadsheets met ideeën over Anywhere laten downloaden en laten delen met de contactpersonen van SSI ( [contactpersoon SSI] en [ex-werknemer Scientia] ), nam hij deel aan bijeenkomsten en heeft hij e-mails met SSI gewisseld waarin vertrouwelijke informatie van Scientia is vrijgegeven. [verzoeker] heeft op deze wijze verspreiding van vertrouwelijke informatie toegestaan en bevorderd, aldus Scientia.

[verzoeker] daarentegen, heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende weersproken dat hij vertrouwelijke informatie heeft verstrekt aan onbevoegden of heeft bewerkstelligd dat vertrouwelijke informatie kon worden “gelekt”. [verzoeker] heeft als accountmanager voor bepaalde klanten, waaronder klanten die lid waren van SSI (een gebruikersgroep die op vrijwillige basis de producten van Scientia testten) inderdaad als facilitator/contactpersoon bewerkstelligd dat voor hen een account werd aangemaakt voor Project Tales. Als niet, althans onvoldoende weersproken staat echter vast dat [verzoeker] niet in staat was om die toegang op eigen initiatief en zonder medewerking van leidinggevenden binnen het Development Team te verlenen. Verder blijkt nergens uit dat [verzoeker] door middel van de demo sites of spreadsheets vertrouwelijke informatie of intellectuele eigendommen van Scientia aan derden heeft vrijgegeven. [verzoeker] heeft voldoende aangetoond (door middel van productie 16.13, ingebracht door Scientia) dat de test- of demo sites enkel gebruik maakten van roostergegevens van de tester, die door Scientia zelf - op basis van de informatie van de klant - was ingevoerd.
De omstandigheid dat [verzoeker] bevriend is (geweest) met [ex-werknemer Scientia] , een oud collega en nu concurrent van Scientia, zegt - zonder concrete aanwijzingen van onoorbaar handelen, die zich naar het oordeel van de kantonrechter niet in het dossier bevinden – in dit verband evenmin iets.

Kortom, de verdenking/beschuldiging van Scientia dat [verzoeker] zonder toestemming geheime informatie zou hebben verspreid, is voorshands onvoldoende gefundeerd gebleven en had daarom naar het oordeel van de kantonrechter geen rechtvaardiging mogen vormen voor het laten voorduren van de schorsing.

4.15.3.

Hetzelfde geldt voor de verdenking/beschuldiging dat [verzoeker] de aanjager was van de onrust binnen SSI. De omstandigheid dat het heel ongebruikelijk is dat een gebruikersgroep zoals SSI in opstand is gekomen, vindt de kantonrechter onvoldoende en het gevoel van Scientia daarbij, dat [verzoeker] hierin een grote rol heeft gespeeld, is betwist en vervolgens niet of onvoldoende onderbouwd. Dat [verzoeker] , als accountmanager van Scientia, in de e-mail van SSI van 3 mei 2019 onder de cc is opgenomen, vindt de kantonrechter onvoldoende om te concluderen dat [verzoeker] de onrust heeft aangejaagd. Ook de omstandigheid dat [verzoeker] niet in staat is geweest om de verwachtingen van SSI adequaat te managen, rechtvaardigt een zo vergaande conclusie niet. Op grond van de gegevens die in dit geding beschikbaar zijn gesteld en wat daar tijdens de mondelinge behandeling op is toegelicht, is hooguit te concluderen dat [verzoeker] niet is staat is geweest de onrust te beteugelen en aannemelijk te achten dat hij daartoe ook niet bereid/gemotiveerd was.

4.15.4.

Als niet, althans onvoldoende weersproken staat wel vast dat [verzoeker] de “End of Life” verkoopstrategie heeft gebruikt ten behoeve van Scientia, enerzijds als klantenbinding, anderzijds om onder de aanbestedingsgrens te blijven. Andere accountmanagers gebruikten deze verkoopstrategie ook en dit werd van oudsher ook gepromoot/gefaciliteerd door Scientia. Vast staat ook dat het bestuur van Scientia op enig moment op de rem heeft getrapt wat betreft de ontwikkeling van Anywhere, met als gevolg het einde van de “End of life” verkoopstrategie. [verzoeker] is hiervan op de hoogte gebracht door het bestuur van Scientia, en - vanuit het hoogste niveau - nader geïnstrueerd, getuige de e-mails van [naam manager Scientia 2] en [naam manager Scientia 1] aan hem in december 2018 en januari 2019. [verzoeker] , die al geruime tijd werkzaam is voor Scientia in een hoge(re), leidinggevende en autonome positie, had de wijziging van de bedrijfspolicy met betrekking tot Anywhere op moeten pikken en hiernaar moeten handelen. Dit heeft hij niet, of onvoldoende gedaan. Een voorbeeld in dit verband is het contract met Tampere dat door [verzoeker] is gesloten. Bij de tender daarvan is door [verzoeker] de “End of Life strategie” toegepast, ondanks het feit dat hij door het bestuur van Scientia was geïnstrueerd om geen aandacht meer te vestigen op het nieuw te ontwikkelen product Anywhere. Weliswaar heeft [verzoeker] uiteindelijk aan de ontwikkeling van Anywhere géén tijdslimiet gekoppeld en een tussenoplossing voorgesteld in de vorm van het aanbieden van een update van een bestaande toepassing met de mogelijkheid Anywhere te implementeren als dat product op de markt is, maar dit neemt niet weg dat er intern en extern veel onrust door zijn handelwijze is ontstaan. Kortom, het had op de weg van [verzoeker] gelegen om zijn klantenkring te informeren over de vertraging/stopzetting van de ontwikkeling van Anywhere en dienaangaande de verwachtingen van zijn klantenkring te temperen, althans beter te managen. Dit is echter niet, of onvoldoende gebeurd, waardoor de onrust in zijn klantenkring (in elk geval deels) is terug te voeren op de handelwijze van [verzoeker] . In dit verband merkt de kantonrechter nog op dat niet doorslaggevend is of [verzoeker] nu de woorden “end of life” heeft gebruikt in zijn klantcontacten of in andere bewoordingen heeft gesproken over de gevolgen voor bestaande producten bij migratie naar een nieuw product. Het gaat er om dat er met betrekking tot de ontwikkeling van het product Anywhere en de gevolgen daarvan voor bestaande producten uitlatingen zijn gedaan, waarvan [verzoeker] had behoren te weten dat deze prematuur waren, niet waar gemaakt konden worden en onrust zouden kunnen veroorzaken.

4.15.5.

Scientia verwijt [verzoeker] verder dat hij (te) betrokken was bij Scope4Mation (waarbij als voorbeeld het contract Paris Business School is genoemd) en dat hij, ten koste van Scientia, handelde in het belang van derden (waarbij als voorbeeld concurrent Eveoh is genoemd in relatie tot de Vrije Universiteit).

[verzoeker] heeft erkend dat hij goede contacten binnen Scope4Mation had.

Scope4Mation was een samenwerkingspartner van Scientia, die de klanten van Scientia extra (software)oplossingen bood die nodig waren voor de integratie van verschillende Scientia softwareproducten. Scientia verwijt [verzoeker] dat hij zonder goedkeuring van het hoger management de verkoop van producten van derden (waaronder Scope4Mation) aanmoedigde, die niet winstgevend zijn voor Scientia en hebben gezorgd voor extra kosten vanwege corrigerende maatregelen in verband met problemen van deze externe software en voor verspreiding van vertrouwelijke informatie. De vraag is echter of de samenwerking met Scope4Mation is gebeurd op een wijze die in strijd is met de bedrijfspolicy van Scientia. Volgens [verzoeker] heeft Scientia haar personeel niet duidelijk geïnstrueerd als het zo zou zijn dat zij niet langer met Scope4Mation wilde samenwerken.

Scientia daarentegen heeft in haar pleitnotities, onder verwijzing naar producties 17.19 t/m 17.26, voldoende aangetoond dat [verzoeker] op 25 januari 2019 de opdracht heeft gekregen om geen gesprekken te voeren met Scope4Mation over integratie met Anywhere en dat hij in maart 2019 daar nog aan herinnerd is. Desondanks is [verzoeker] hierover toch verder in gesprek gegaan met onder meer Scope4Mation, gedurende de daaropvolgende maanden. Scientia heeft verder aangetoond dat [verzoeker] Paris Business School extra faciliteiten heeft beloofd als onderdeel van Anywhere, waaronder Connect, een tool van Scope4Mation. Ook staat vast dat de Vrije Universiteit in 2017 via [verzoeker] is voorzien van een testlicentie om een product van Eveo te helpen testen, waarvoor volgens Scientia geen commerciële rechtvaardiging bestaat.

Of [verzoeker] hiermee handelde in het belang van derden en ten koste van Scientia, is naar het oordeel van de kantonrechter in deze procedure onvoldoende aannemelijk geworden. Zoals eerder overwogen, staat [verzoeker] bij Scientia bekend als eigengereid. De kantonrechter heeft uit de gedingstukken en uit wat daarop is toegelicht de indruk gekregen dat [verzoeker] de mening is toegedaan dat de hierboven beschreven gedragingen in het belang waren van Scientia, ook al dacht Scientia daar zelf anders over. Een dergelijke houding strookt niet met wat Scientia van een geïnformeerde medewerker op een leidinggevende en autonome positie zou mogen verwachten, maar het is onvoldoende om [verzoeker] belangenverstrengeling te verwijten. De kantonrechter vindt dat voor belangenverstrengeling in elk geval de bedoeling om een derde te bevoordelen moet zijn gebleken en – hoewel niet is uit te sluiten dat bevoordeling het gevolg van het handelen van [verzoeker] kan zijn geweest – ziet de kantonrechter onvoldoende aanwijzingen voor die bedoeling. Dat de Vrije Universiteit uiteindelijk twee jaar voorzien is geweest van een testlicentie, in plaats van de door haar aan [verzoeker] gevraagde 4 tot 6 weken, en Eveoh hiermee mogelijk haar voordeel heeft kunnen doen, werpt voor de kantonrechter geen ander licht op deze kwestie. Weliswaar heeft Scientia gesteld dat het Eveoh hierdoor mogelijk is gemaakt om gegevens uit de Scientias systemen op te halen en dat Scientia om die reden de daaropvolgende aanbesteding verloor, maar uit niets blijkt dat het hier om meer gaat dan veronderstellingen. Dat er een causaal verband is tussen de ene veronderstelling en de andere is evenmin gebleken. Uit het relaas van Scientia kan niet worden opgemaakt dat [verzoeker] de bedoeling had om Eveoh te bevoordelen ten koste van Scientia.

4.16.

Alles afwegende komt de kantonrechter tot het oordeel dat Scientia, en in mindere mate ook [verzoeker] , op een aantal punten zeker een verwijt te maken valt van de verstoring van de arbeidsrelatie.

Scientia is echter met haar verdenkingen/beschuldigingen jegens [verzoeker] of haar handelwijze gedurende zijn schorsing, nergens zodanig over de schreef gegaan dat dit de conclusie kan rechtvaardigen dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan haar zijde. Een zodanige mate van verwijtbaarheid wordt immers slechts in uitzonderlijke gevallen aangenomen en dat is hier niet aan de orde. Van een door [verzoeker] geschetste situatie waarin hij op grond van ongefundeerde beschuldigingen is geschorst en gedurende lange tijd aan zijn lot is overgelaten, is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake geweest. Zoals de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling al heeft gezegd, is het voor een beoordeling van de in deze procedure voorliggende vragen niet nodig dat Scientia sluitend bewijs levert voor de verdenkingen/beschuldigingen die ze heeft geuit. Voldoende is dat komt vast te staan dat zij deugdelijke aanknopingspunten had en heeft voor de gegrondheid van de beschuldigingen. Dat is op onderdelen het geval.

De kantonrechter is, alles overziende, verder van oordeel dat de belangen van [verzoeker] door Scientia tijdens haar (overall) onderzoek voldoende zijn gewaarborgd. Hij is over hem kenbaar gemaakte verdenkingen/beschuldigingen gehoord tijdens vier interviews, hij is (weliswaar ongevraagd) met rust gelaten tijdens zijn arbeidsongeschiktheid, Scientia heeft wel degelijk invulling gegeven aan de verplichtingen in het kader van de re-integratie en [verzoeker] heeft zijn salaris en onkostenvergoeding (deels) doorbetaald of (deels) toegezegd gekregen.

4.17.

De overige stellingen die [verzoeker] heeft aangevoerd in het kader van zijn aanspraak op een billijke vergoeding, onder meer dat Scientia zich zeer negatief over hem heeft uitgelaten terwijl er nog geen onderzoeksresultaten bekend waren, dat Scientia vrijwel alle pogingen van [verzoeker] om nader in contact te treden heeft genegeerd en dat Scientia een terugkeer op de werkvloer voor [verzoeker] onmogelijk heeft gemaakt door het diffamerend karakter van de schorsing, zijn door Scientia gemotiveerd betwist en door [verzoeker] niet, of onvoldoende onderbouwd. Deze stellingen kunnen daarom evenmin leiden tot de conclusie dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door Scientia.

4.18.

Vorenstaande betekent dat de gevraagde verklaring voor recht (II) zal worden afgewezen en dat er voor de gevraagde transitievergoeding (IV) en de billijke vergoeding (V) geen grond is. Afwijzing van de vordering onder II heeft ook betrekking op het onderdeel dat ziet op de beperkende bedingen die in de arbeidsovereenkomst zijn opgenomen. [verzoeker] heeft zijn verzoek om voor recht te verklaren dat dat Scientia geen rechten kan ontlenen aan die bedingen immers gebaseerd op artikel 7:653 lid 4 BW dat het niet ontlenen van rechten bindt aan ernstig verwijtbaar handelen.

4.19.

Ingevolge het bepaalde in artikel 7:686a lid 6 jo. artikel 7:686a lid 7 BW zal [verzoeker] in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te trekken binnen de hierna te noemen termijn.

4.20.

Niet toewijsbaar is de door [verzoeker] gevraagde vergoeding voor door hem gemaakte noodzakelijke kosten van rechtsbijstand ad € 8.326,42 (VI). [verzoeker] heeft redenen aan deze gevraagde vergoeding ten grondslag gelegd die ook (onder meer) zijn aangevoerd als grondslag voor het verzoek om toekenning van transitievergoeding en een billijke vergoeding. Deze redenen zijn in dat verband beoordeeld en niet steekhoudend genoeg bevonden. Deze redenen kunnen alleen daarom al geen grond vormen om de gevraagde vergoeding voor kosten van rechtsbijstand toe te wijzen.

De beoordeling van verzoek VII en VIII van [verzoeker]

4.21.

De verzoeken van [verzoeker] onder VII en VIII zien op betaling van vergoeding van onkosten aan [verzoeker] en betaling van commissie die vanaf maart 2019 niet meer aan hem is voldaan.

4.22.

Met betrekking tot de verzochte onkostenvergoeding heeft Scientia gesteld dat [verzoeker] geen recht heeft op een onkostenvergoeding, aangezien die bedoeld is voor kosten ten behoeve van zijn werk en [verzoeker] zijn werkzaamheden sinds 9 mei 2019 niet meer heeft uitgevoerd. Scientia verwijst daartoe naar het Scientia Staff Handbook. Dat Scientia het afgelopen jaar vrijwillig de onkosten van [verzoeker] heeft vergoed over de maanden juli 2019 tot en met december 2019, betekent volgens haar niet dat deze onkostenvergoeding door [verzoeker] opgeëist kan worden, zoals onder VII en VIII door [verzoeker] verzocht.
Deze stelling van Scientia wordt door de kantonrechter gevolgd, wat betekent dat het verzoek van [verzoeker] om Scientia te veroordelen tot betaling van onkostenvergoeding (vermeerderd met de wettelijke verhoging) wordt afgewezen.

Alhoewel Scientia dus niet veroordeeld wordt tot betaling van achterstallige onkostenvergoeding, heeft zij onder punt 227 in haar verweerschrift verklaard dat zij, net zoals het afgelopen jaar – dus coulance halve – ook de komende tijd (dus vanaf januari 2020) bereid is de onkostenvergoeding aan [verzoeker] te betalen. Onder de te vergoeden onkosten vallen volgens de kantonrechter dan ook de kosten die [verzoeker] heeft gemaakt voor het telefoonabonnement van zijn collega, mevrouw [naam collega] . [verzoeker] heeft namelijk onweersproken gesteld dat hij dit abonnement jaren geleden op verzoek van Scientia heeft afgesloten, omdat Scientia geen Nederlandse entiteit is en om die reden geen telefoonabonnement kon afsluiten. Indien Scientia wenst dat dit abonnement wordt beëindigd dan dient zij hierover met [verzoeker] in contact te treden.

4.23.

Met betrekking tot de verzochte commissie heeft [verzoeker] gesteld dat de tussen partijen contractueel overeengekomen commissie een variabel bestanddeel van zijn loon betreft, dat op grond van artikel 7:628 lid 3 BW en op grond van artikel 7:629 BW in aanmerking moet worden genomen bij de wettelijke loonbetalingsverplichting.

Scientia stelt zich daarentegen op het standpunt dat [verzoeker] contractueel geen recht heeft op commissie, omdat dit niet is overeengekomen in zijn arbeidsovereenkomst. Ook verwijst zij naar de oude Commission Plans 2017 en 2018, waarin specifiek is opgenomen dat deelname aan dit plan géén arbeidsvoorwaarde is.

De kantonrechter stelt voorop dat contractsvrijheid het uitgangspunt is bij het maken van afspraken over loon, waarbij de arbeidsovereenkomst in beginsel als leidraad dient.

In de tussen partijen overeengekomen arbeidsovereenkomst (“Employment Contract”) is in “Article 5” wat betreft het salaris het volgende opgenomen: “Employee shall be paid a gross salary of € 3,455 per month and a car allowance of € 570, payable at the end of each month. In addition the Employee will be paid an allowance of € 0,11 per km driven in performance of his duties”. Er wordt dus niets afgesproken over commissie. Evenmin wordt verwezen naar (het bestaan van) Commission Plans of enige aanspraak daarop. Sterker nog, in de op naam gestelde Commission Plans 2017 en 2018 waarin aan [verzoeker] commissie is toegekend, (door Scientia ingebracht als productie 6) is een pagina “Commission Plan General Conditions” bijgevoegd, waar in punt 9. het volgende is bepaald: “Payments under this Scheme do not form part of your terms and conditions of employment”. Daarbij komt punt 11. “Management reserves the right to withhold commission payement in the event of selling mallpractice or customer/partner dissatisfaction” en punt 12. “All commission payments made are at the discretion of the Executive Committee and must comply with the requirements of the Scientia’s Remuneration Committee”.

Gelet ook op deze, door [verzoeker] voor akkoord getekende, General Conditions kan niet worden geconcludeerd dat de commissie waarop [verzoeker] aanspraak maakt een variabel bestanddeel van zijn loon betreft, dat op grond van artikel 7:628 lid 3 BW en op grond van artikel 7:629 BW in aanmerking moet worden genomen bij de wettelijke loonbetalingsverplichting.

4.24.

[verzoeker] kan evenmin op grond van andere feiten of omstandigheden aanspraak maken op commissie over de jaren 2019 en 2020, omdat Scientia vanaf 2019, vanwege de ernstige problemen die Scientia ondervond en het gestarte onderzoek, geen commissieplannen meer heeft uitgerold.

Voor zover [verzoeker] heeft betwist dat voor 2019 geen commissieplan zou gelden, overweegt de kantonrechter dat Scientia deze betwisting, met haar nagezonden producties 30 en 31 voldoende gemotiveerd heeft weersproken. Uit deze nagezonden producties blijkt dat de e-mailcorrespondentie met mevrouw [naam Head of Finance] , verantwoordelijk voor het vaststellen en het communiceren van de targets voor de sales teams en de bijbehorende commissie voor de sales medewerkers, waarop [verzoeker] in dit verband een beroep doet (productie 5 bij zijn pleitnota), ging over een voorstel van de “Sales Oversight Group” gedaan in april 2019. Dit voorstel is echter niet goedgekeurd door de Financieel directeur van Scientia (de heer [naam Financieel directeur Scientia] ) en de andere directeuren. [naam Head of Finance] was, als “Head of Finance” weliswaar betrokken bij de calculaties van dit voorstel, maar had niet de bevoegdheid om de commissie daadwerkelijk toe te kennen, zoals toegelicht door [naam Financieel directeur Scientia] . De “final approval” lag bij [naam Financieel directeur Scientia] en de overige directeuren van Scientia en deze is, zoals hiervoor vastgesteld, niet gegeven.

4.25.

Slotsom is dat de verzoeken van [verzoeker] onder VII en VIII moeten worden afgewezen.

De beoordeling van verzoek IX van [verzoeker]

4.26.

Indien [verzoeker] geen gebruik maakt van zijn intrekkingsrecht, dat in rechtsoverweging 4.18. is verwoord, en de arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt, dient Scientia aan [verzoeker] zijn niet-genoten vakantiedagen te vergoeden, voor zover deze nog daadwerkelijk openstaan en niet zijn komen te vervallen op grond van artikel 7:640a BW (de wettelijke vakantiedagen).

Niet genoten vakantiedagen over de periode 2015-2018

4.27.

[verzoeker] stelt dat hij over de periode 2015-2018 in totaal 30 niet genoten vakantiedagen heeft opgebouwd.

Scientia stelt dat in totaal 80 wettelijke vakantiedagen op grond van artikel 7:640a BW zijn komen te vervallen. Ten aanzien van de bovenwettelijke vakantiedagen stelt Scientia dat dit maximaal 20 vakantiedagen kunnen zijn (4x5 dagen per jaar) en dat deze alleen als niet genoten gelden indien en zover deze niet zijn opgenomen in 2019 en 2020 en deze ook niet meer worden opgenomen in de periode tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst. Scientia stelt [verzoeker] graag in de gelegenheid de dagen voor het einde van zijn arbeidsovereenkomst op te nemen, zo heeft zij gesteld. Verder vraagt Scientia zich af hoe het kan dat [verzoeker] stelt geen vakantiedagen te hebben opgenomen, terwijl hij veel gereisd heeft. De bewijslast voor het tegoed aan vakantiedagen ligt aan de zijde van [verzoeker] , aldus Scientia.

4.28.

De kantonrechter oordeelt als volgt.

4.28.1.

[verzoeker] bouwt op grond van artikel 7 van zijn arbeidsovereenkomst 25 vakantiedagen per jaar op. Op grond van artikel 7:640a BW vervallen de wettelijke vakantiedagen (dagen waarop een werknemer minimaal recht heeft) als regel na verloop van 6 maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is verworven. Het wettelijk minimum is, bij een normale werkweek van vijf dagen, 20 dagen. In de arbeidsovereenkomst is niet ten gunste van [verzoeker] van deze vervaltermijn afgeweken. Er is evenmin gesteld of gebleken van een omstandigheid dat [verzoeker] niet in staat was om vakantiedagen tijdig op te nemen. Dat betekent dat de door [verzoeker] niet opgenomen wettelijke vakantiedagen over de periode 2015-2018 zijn komen te vervallen.

4.28.2.

Naast deze wettelijke vakantiedagen heeft [verzoeker] op grond van zijn arbeidsovereenkomst nog recht op 5 vakantiedagen per jaar. Deze bovenwettelijke vakantiedagen vervallen niet, maar verjaren na verloop van 5 jaar na de dag van het jaar waarin de vakantieaanspraak is ontstaan (artikel 7:642 BW). Scientia heeft geen beroep gedaan op verjaring, zodat ervan uit wordt gegaan dat het verzoek van [verzoeker] op dit punt tijdig is ingesteld.
Uit artikel 7:634 lid 1 BW volgt het uitgangspunt dat de werkgever een vakantiedagen-administratie bijhoudt. Dit volgt ook uit artikel 7:641 lid 2 BW, waarin de werkgever de verplichting wordt opgelegd een verklaring uit te reiken waaruit blijkt over welk tijdvak de werknemer nog aanspraak heeft op vakantie. Dit impliceert dat de werkgever verplicht is de werknemer desverlangd inzage in de administratie en zo nodig bewijs te verschaffen (ECLI:NL:HR:1991:ZC0293).

De bewijslast voor het tegoed aan vakantiedagen ligt volgens ECLI:NL:HR:2003:AF8560 inderdaad aan de zijde van de werknemer, zoals Scientia heeft gesteld, maar zij dient - bij betwisting van het door [verzoeker] gestelde tegoed - in beginsel haar betwisting mede te motiveren aan de hand van de uit de administratie blijkende gegevens, die ook door de werkgever in het geding moeten worden gebracht. Van een dergelijke betwisting kan ook sprake zijn indien de werkgever concrete omstandigheden stelt waaruit volgt dat hij niet over deze gegevens kan beschikken, vanwege de wijze waarop partijen aan de arbeidsovereenkomst invulling hebben gegeven.

De kantonrechter is van oordeel dat Scientia, met de enkele verwijzing naar voornoemde uitspraak van de Hoge Raad van 2003, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat [verzoeker] nog recht heeft op uitbetaling van 20 niet genoten (bovenwettelijke) vakantiedagen over de periode 2015-2018.

Niet genoten vakantiedagen over de periode 2019 en verder

4.29.

[verzoeker] stelt dat hij in 2019 en tot nu toe in 2020 geen vakantiedagen heeft opgenomen. Tot aan 1 augustus 2020 maakt [verzoeker] dan ook aanspraak op 25 + 14,5 niet-genoten vakantiedagen, in totaal derhalve 39,5 niet genoten vakantiedagen.

Ten aanzien van de wettelijke vakantiedagen stelt Scientia zich op het standpunt dat [verzoeker] conform artikel 3.1 van het Staff Handbook, verplicht was om drie vakantiedagen op te nemen gedurende de bedrijfssluiting tijdens kerst. Daarnaast stelt Scientia, onder verwijzing naar FaceBook, dat [verzoeker] tijdens zijn schorsing en arbeidsongeschiktheid meerdere uitstapjes heeft gemaakt naar onder meer Londen, Manchester, Berlijn, Nürnberg, Amsterdam en Maastricht, terwijl hij hiervoor geen toestemming heeft gevraagd, conform artikel 3.1 van het Staff Handbook 2017. Aangezien [verzoeker] niet doorgaf aan Scientia wanneer hij met vakantie ging, maar in 2019 en later gedurende zijn schorsing en arbeidsongeschiktheid wel degelijk vakantie heeft genoten, betwist Scientia dat hij 25 vakantiedagen zou hebben opgebouwd en is het volgens Scientia aan [verzoeker] om dit te bewijzen.

4.30.

De kantonrechter oordeelt als volgt.

[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling betwist dat hij buitenlandse (vakantie)reizen heeft gemaakt. Als hij naar Maastricht reisde, deed hij dat om zijn advocaat te bezoeken. Verder heeft [verzoeker] onweersproken gesteld dat bij Scientia vakantieaanvragen via het systeem “Cezanne HR” moeten worden ingediend en dat hij geen toegang meer heeft tot dat systeem, omdat hij is afgesloten van alle bedrijfssystemen.

De kantonrechter is van oordeel dat de omstandigheid dat Scientia in de periode 2019-2020 (met daarin een langdurige schorsing en arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] ) geen goede administratie heeft bijgehouden of kunnen bijhouden van door haar veronderstelde vakantiedagen die [verzoeker] zou hebben opgenomen, er in dit geval niet toe kan leiden dat [verzoeker] zijn vakantieaanspraken verliest, omdat Scientia het opgebouwde vakantie tegoed betwist. De enkele verwijzing door Scientia naar berichten en foto’s op FaceBook vindt de kantonrechter, gelet op de door [verzoeker] daarvoor gegeven verklaringen, een onvoldoende betwisting van de stelling dat [verzoeker] in 2019 en 2020 vakantiedagen heeft opgebouwd die hij niet heeft opgenomen. De kantonrechter gaat uit van de door [verzoeker] gestelde opbouw aan vakantiedagen in 2019 en 2020, met dien verstande dat drie vakantiedagen worden geacht te zijn opgenomen gedurende de bedrijfssluiting in 2019 tijdens kerst. [verzoeker] heeft tegen dit deel van de betwisting geen verweer gevoerd. [verzoeker] heeft dus nog recht op uitbetaling van 36,5 niet genoten vakantiedagen over de periode januari 2019 tot 1 augustus 2020.

4.31.

Slotsom is dat het verzoek van [verzoeker] onder IX zal worden toegewezen, met dien verstande dat Scientia veroordeeld zal worden tot betaling van 56,5 niet genoten vakantiedagen, indien en voor zover de arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt per
1 augustus 2020.

Uitgaande van de niet, althans onvoldoende weersproken berekening van [verzoeker] zoals weergegeven onder punt 115 van zijn verzoekschrift, betekent dit dat Scientia veroordeeld zal worden tot betaling van een bedrag ad € 15.413,20 bruto (vermenigvuldiging van het basisuurloon van [verzoeker] ad € 34,10 met het aantal niet genoten vakantiedaguren, te weten 8 x 56,5 = 452 uur).

5 De beoordeling van het zelfstandig tegenverzoek van Scientia

5.1.

Scientia heeft als tegenverzoek enkele geboden geformuleerd aan het adres van [verzoeker] , die hierna puntsgewijs zullen worden besproken.

Gebod 1: medewerking aan het lopende onderzoek

5.2.

Scentia verzoekt [verzoeker] te gebieden mee te werken aan het lopende onderzoek van Scientia en daarin volledige openheid van zaken te geven in de door Scientia aan de orde gestelde kwesties. [verzoeker] heeft hiertegen aangevoerd dat hij altijd al zijn medewerking heeft verleend aan het door Scientia uitgevoerde onderzoek, zodat er geen enkele reden is voor Scientia om dit gebod tot medewerking te vorderen, mocht de arbeidsovereenkomst in stand blijven. In het geval de arbeidsovereenkomst niet in stand blijft, ontbreekt de verplichting uit hoofde van de arbeidsovereenkomst voor [verzoeker] om aan dat onderzoek zijn medewerking te verlenen, aldus [verzoeker] .

5.3.

De kantonrechter volgt het verweer van [verzoeker] in deze.
In het geval [verzoeker] gebruik maakt van zijn intrekkingsrecht en de arbeidsovereenkomst na
1 augustus 2020 in stand blijft, is [verzoeker] uit hoofde van deze arbeidsovereenkomst gehouden om medewerking te verlenen aan het onderzoek van Scientia. Daarbij komt dat [verzoeker] heeft meegewerkt aan alle vier de interviews waartoe Scientia hem heeft uitgenodigd en ook in deze procedure zijn bereidheid heeft uitgesproken om zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek. In het geval de arbeidsovereenkomst niet in stand blijft, bestaat geen wettelijke grondslag voor het verzochte gebod om medewerking aan het lopende onderzoek.

Slotsom is, dat het verzochte gebod van Scientia om [verzoeker] te gebieden mee te werken aan het lopende onderzoek, zal worden afgewezen.

Gebod 2: aanpassing LinkedIn

5.4.

Scientia verzoekt [verzoeker] ook te gebieden zijn LinkedIn pagina aan te passen en enkel “Scientia Ltd.” te noemen als werkgever met vermelding van zijn juiste functie.

[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij na ontvangst van het verweerschrift, waarin hij voor het eerst is gewezen op de vergissing, zijn LinkedIn profiel heeft aangepast. Door Scientia is niet weersproken dat het LinkedIn profiel inmiddels is aangepast.

De kantonrechter zal het verzochte gebod aan [verzoeker] om aanpassing van zijn LinkedIn-profiel dan ook wegens gebrek aan belang afwijzen.

Gebod 3: verklaring/overzicht vakantiedagen

5.5.

Verder heeft Scientia verzocht om [verzoeker] te gebieden een volledig overzicht te verschaffen over het aantal door hem opgenomen vakantiedagen in de periode 1 januari 2015 tot de datum van opgave.
Hierover is in rechtsoverweging 4.25 tot en met 4.30. door de kantonrechter reeds het nodige overwogen en beslist. De kantonrechter zal dan ook, in lijn met hetgeen hier eerder over is geoordeeld en beslist, dit gebod afwijzen.

Gebod 4: teruggave

5.6.

Tevens heeft Scientia verzocht [verzoeker] te gebieden tot teruggave van al hetgeen hij tijdens de duur van zijn arbeidsovereenkomst verkregen heeft, waaronder, doch niet beperkt tot alle Scientia toebehorende bedrijfsgeheimen, materialen, documenten en informatie en al hetgeen haar, haar gelieerde ondernemingen en haar klanten en overige zakelijke relaties overigens toebehoort.

[verzoeker] voert ten verwere aan dat alle fysieke bedrijfseigendommen van Scientia die [verzoeker] in het kader van zijn werkzaamheden in bezit had, reeds door Scientia in beslag zijn genomen, behoudens wat promotiemateriaal, waarvan [verzoeker] de bereidheid heeft uitgesproken om dit bij het einde van het dienstverband aan Scientia te retourneren. Dit is door Scientia niet weersproken.

De kantonrechter zal dit verzochte gebod tot teruggave dan ook wegens gebrek aan belang afwijzen. Bovendien is dit gebod te onbepaald en rijp voor executiegeschillen, nu niet is geconcretiseerd wat er zoal teruggeven zou moeten worden. Ook om die reden is toewijzing niet aan de orde.

5.7.

Nu alle verzochte geboden van Scientia worden afgewezen, geldt hetzelfde voor de door Scientia gevorderde dwangsommen.

5.8.

Slotsom is, dat het zelfstandig tegenverzoek van Scientia in zijn geheel zal worden afgewezen.

Verzochte proceskosten in het verzoek en het zelfstandig tegenverzoek

5.9.

Gelet op de aard en de uitkomst van de verzoeken, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

6 De beslissing

De kantonrechter:

ten aanzien van het verzoek van [verzoeker] :

bepaalt dat de termijn, waarbinnen [verzoeker] het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de gemachtigde van de wederpartij), zal lopen tot en met 15 juli 2020.

voor het geval de werknemer het verzoek niet binnen die termijn intrekt:

ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2020;

veroordeelt Scientia om bij het einde van de arbeidsovereenkomst aan [verzoeker] te vergoeden 56,5 niet genoten vakantiedagen en hem daarvoor in totaal € 15.413,20 te betalen;

verklaart deze beschikking, voor wat betreft de veroordeling tot betaling, uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte;

ten aanzien van het zelfstandig tegenverzoek van Scientia:

wijst de verzoeken van Scientia af;

Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker] en het tegenverzoek van Scientia:

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, kantonrechter, en op

16 juni 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.