Overwegingen
1. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb € 345,00. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
2. De griffier heeft € 345,00 aan griffierecht geheven van eiseres voor het instellen van beroep. De nota is aan de gemachtigde van eiseres gestuurd. Nadat betaling uitbleef, is bij brief van 5 september 2019 een betalingsherinnering gestuurd aan de gemachtigde van eiseres. In deze brief is medegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de dagtekening van deze brief moet zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid niet binnen de termijn gebruik is gemaakt, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
3. Eiseres heeft het verschuldigde griffierecht gedeeltelijk betaald. Er is € 3,45 betaald in plaats van € 345,00.
Standpunt over griffierechtnota
4. De gemachtigde van eiseres heeft in de stukken en ter zitting het volgende aangegeven. Hij verzoekt, zoals hij al eerder in andere beroepszaken heeft gedaan, de griffierechtnota op naam van zijn cliënt te stellen p/a het postbusadres van de gemachtigde. Daarnaast zou hij graag zien dat op de griffierechtnota het adres van het betreffende WOZ-object wordt vermeld. Het is voor de gemachtigde, gelet op het aantal dossiers dat hij beheert en het aantal procedures dat hij voert, onvoldoende duidelijk over welk pand het zou gaan. Tot slot heeft de gemachtigde aangegeven dat onbedoeld door middel van een verschrijving € 3,45 zou zijn betaald in plaats van € 345,00.
5. Artikel 8:41 van de Awb bepaalt dat griffierecht wordt geheven van de indiener van het beroepschrift, in dit geval is dat de gemachtigde. Wanneer iemand zich laat vertegenwoordigen door een gemachtigde, dient de rechtbank zich verder tot die gemachtigde te richten. Het is aan de gemachtigde om betrokkene op de hoogte te houden van het verdere verloop van de procedure en daarmee ook van de financiële gevolgen van het instellen van beroep. Verder is op de nota en op de herinnering steeds het zaaknummer en de naam van eiseres vermeld, zodat er geen enkel misverstand over kan bestaan welke zaak het betreft. De rechtbank is geen administratiekantoor voor de gemachtigde van eiseres en ziet daarom geen aanleiding om aan het verzoek van de gemachtigde tegemoet gekomen.
6. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting in de gelegenheid gesteld om het griffierecht alsnog te voldoen. Hij was hiertoe, onder verwijzing naar het in zijn beroepschrift gedane verzoek, zoals hiervoor aan de orde, niet bereid.
7. Het beroep moet dan ook wegens het niet betalen van het (volledige) griffierecht niet ontvankelijk worden verklaard.
8. Verder merkt de rechtbank op dat de gemachtigde, gelet op het bepaalde in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:6 van de Awb, ook in verzuim is geweest om een machtiging over te leggen. De rechtbank heeft ter zitting de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om dit te herstellen. Op 6 januari 2020 heeft de gemachtigde daartoe nadere stukken met betrekking tot de machtiging gestuurd. De rechtbank stelt vast dat bij de machtiging een uittreksel uit het handelsregister nog altijd ontbreekt. Ook hierom is het beroep niet ontvankelijk.
9. Het beroep is niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.