3.1.
De vrouw vordert - na vermindering van eis - bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. het beslag onder de Rabobank U.A. van 16 juli 2020 op te heffen, althans de man te veroordelen het beslag op te heffen binnen 24 uur na betekening van dit vonnis met bepaling dat de man een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat hij niet of niet geheel aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van
€ 25.000,00 met veroordeling tot betaling van deze dwangsom aan de vrouw;
2. de man te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de (verdere) tenuitvoerlegging van de grosse van de beschikking op grond van artikel 5.1. van het convenant te staken en gestaakt te houden, althans deze tot € 6.899,00 te beperken, met bepaling dat de man een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat hij niet of niet geheel aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 met veroordeling tot betaling van deze dwangsom aan de vrouw;
3. de man te veroordelen tot betaling van de kosten van het onderhavige geding, waaronder het griffierecht, de noodzakelijke verschotten en het honorarium van
€ 2.000,00 van de advocaat van de vrouw, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De vrouw legt daaraan ten grondslag dat de tenuitvoerlegging zijdens de man onrechtmatig is om de volgende redenen:
3.2.1.
Alleen veroordelingen en daarmee samenhangende verplichtingen zijn voor tenuitvoerlegging vatbaar. Bij een gerechtelijke uitspraak is die veroordeling normaliter kenbaar en duidelijk, maar een door partijen opgemaakte akte kan alleen executoriale kracht bieden “als iemand daarin beloofd heeft iets te doen” (HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4889, NJ 2013/123). Artikel 5.1. van het convenant houdt geen veroordeling of betalingsverplichting van een partij in. Ook een in een akte opgenomen bevoegdheid tot verrekening, maakt niet dat deze door een beslag als het onderhavige met dwang ten uitvoer kan worden gelegd. De vrouw heeft zich middels artikel 5.1. van het convenant niet verbonden om enig bedrag aan de man te betalen. Reeds daarom is artikel 5.1. van het convenant niet voor tenuitvoerlegging vatbaar en is de tenuitvoerlegging dus onrechtmatig.
3.2.2.
In het arrest HR 26 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0646, NJ 1993/449 (Rabobank/Visser) is door de Hoge Raad uitgemaakt dat een akte als de onderhavige executoriale kracht kan toekomen met betrekking tot vorderingen waarvan; a) de grootte van het bedrag in de akte genoemd wordt, ofwel, b) de akte aangeeft “langs welke op voor de schuldenaar bindende wijze de grootte van het verschuldigd bedrag kan worden vastgesteld”. Nu in de akte niet wordt aangegeven op welke voor de vrouw bindende wijze het verschuldigde bedrag kan worden vastgesteld, wordt niet voldaan aan de voorwaarden.
3.2.3.
Ook op inhoudelijke gronden betwist de vrouw de vordering van de man.
3.3.
De man voert verweer.
Per 1 januari 2018 stond er een schuld open van € 13.798,00 ter zake belastingschulden. Deze schulden dienen op grond van het convenant verrekend te worden. Het betreft aanslagnummers 57565181 H4601 van 10 februari 2017 ten bedrage van € 8.645,00 en 57565181 H6002 van 24 november 2017 ten bedrage van € 5.153,00. Het totaalbedrag van voormelde aanslagen bedroeg derhalve € 13.798,00. De vrouw dient de helft hiervoor voor haar rekening te nemen. Dit is ondubbelzinnig vastgelegd in het convenant en dit is de vrouw ook bekend. De helft van dit bedrag, te weten € 6.899,00, dient derhalve te worden overgemaakt aan de man. Daarmee is de vordering voldoende bepaalbaar. Bovendien is het convenant aan de echtscheidingsbeschikking gehecht.