De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 mei 2020.
Nadat de tenlastelegging op de pro forma zitting van 26 augustus 2020 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks de periode van 24 februari 2020 tot en met 25 februari 2020 te
Eindhoven en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [slachtoffer] , te dwingen iets te doen of te laten, namelijk afgifte van (een hoeveelheid) drugs, te weten
cocaïne, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] meerdere, althans één klap(pen)/slag(en) tegen het gezicht en/of op
het hoofd, althans het lichaam gegeven en/of
- die [slachtoffer] in een auto getrokken/geduwd en/of
- (vervolgens) een capuchon over het hoofd van die [slachtoffer] getrokken en/of
- meermalen, althans eenmaal, aan die [slachtoffer] gevraagd waar de cocaïne was
en/of gezegd dat hij, verdachte, de cocaïne wilde hebben, althans woorden van
soortgelijke strekking en/of
- die [slachtoffer] in de auto van Eindhoven naar (de omgeving van) Utrecht
gebracht/gereden en/of
- de polsen van die [slachtoffer] vastgebonden (met handboeien) en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond aan die
[slachtoffer] en/of
- dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd
van die [slachtoffer] gehouden en/of
- meermalen, althans eenmaal, met dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of
- (daarbij) die [slachtoffer] vastgehouden op de achterbank van die auto
T.a.v. feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks de periode van 24 februari 2020 tot en met 25 februari 2020 te
Eindhoven en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] meerdere, althans één klap(pen)/slag(en) tegen het gezicht en/of op
het hoofd, althans het lichaam gegeven en/of
- die [slachtoffer] in een auto getrokken/geduwd en/of
- (vervolgens) een capuchon over het hoofd van die [slachtoffer] getrokken en/of
- meermalen, althans eenmaal, aan die [slachtoffer] gevraagd waar de cocaïne was
en/of gezegd dat hij, verdachte, de cocaïne wilde hebben, althans woorden van
soortgelijke strekking en/of
- die [slachtoffer] in de auto van Eindhoven naar (de omgeving van) Utrecht
gebracht/gereden en/of
- de polsen van die [slachtoffer] vastgebonden (met handboeien) en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond aan die
[slachtoffer] en/of
- dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd
van die [slachtoffer] gehouden en/of
- meermalen, althans eenmaal, met dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of
- (daarbij) die [slachtoffer] vastgehouden op de achterbank van die auto
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 25 februari 2020 te Eindhoven en/of Utrecht, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Ceska Zbrojovka (CZ) P-07), en/of daarbij horende munitie van categorie III, te weten 8, althans meerdere, in elk geval een patro(o)nen (in de patroonhouder) (kaliber 9 mm) voorhanden heeft gehad;
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde gijzeling in de zin van artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht niet kan worden bewezen verklaard. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten zoals onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2.
Kort gezegd is door de verdediging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aangevoerd dat de enkele aanwezigheid van verdachte in de auto ten tijde van de aanhouding niet betekent dat hij aangever ook van zijn vrijheid heeft beroofd zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte het vuurwapen en de bijbehorende munitie niet voorhanden heeft gehad, omdat niet kan worden bewezenverklaard dat verdachte wetenschap heeft gehad van het wapen en er feitelijk over kon beschikken.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal in het navolgende per ten laste gelegd feit de door de verdediging aangevoerde verweren en het oordeel van de rechtbank hieromtrent bespreken.
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen dan worden het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage die van dit vonnis deel uitmaakt. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsoverwegingen.
De rechtbank is van oordeel dat het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging ter zake het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde zijn weerlegging vindt in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen redenen om aan de inhoud en betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt de rechtbank daartoe nog het volgende.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Op maandag 24 februari 2020 omstreeks 23:00 uur kwamen bij de meldkamer van de politie te Eindhoven, twee afzonderlijke meldingen binnen dat er vermoedelijk een man tegen zijn wil was meegenomen in een personenauto. Eén getuige had buiten op straat een ruzie gehoord en had kort daarop buiten op straat een paar sneakers en één airpod-oortje aangetroffen, terwijl iets verderop bij een personenauto op de grond een onaangebroken pizzadoos lag, een onaangebroken zak friet, een ongeopend blikje cola en ongeopende bakjes met sauzen. De personenauto in de nabijheid waarvan alle voornoemde goederen op de grond lagen, bleek op naam te staan van [bedrijfsnaam] .
Een andere getuige heeft het voorval gefilmd vanuit zijn achtertuin. Door de verbalisanten werden de beelden op de mobiele telefoon van de getuige ter plaatse bekeken en uit deze beelden en de bijbehorende geluiden kreeg de politie de indruk dat een persoon in de handboeien werd geslagen en dat vervolgens werd weggereden met een donkerkleurige auto waar een deel van het kenteken zichtbaar van was. Tevens was er te horen dat er door verschillende mannen in het Nederlands en Turks werd gecommuniceerd en dat er werd geroepen: “Zeg dat wat jullie willen” en “Politie”. Een andere getuige heeft vanuit zijn slaapkamerraam gezien dat er mannen aan het vechten waren en vervolgens in een auto met hoge snelheid wegreden.
Op grond van bovenstaande bevindingen werd een onderzoek opgestart naar de mogelijke ontvoering en het gevluchte voertuig. Uit analyse van de verkregen voertuiggegevens uit het filmpje van een getuige, bleek dat het voertuig van de verdachten mogelijk een BMW betrof met het [kenteken] . Via een ANPR-signalering van het voornoemde kenteken werd bekend dat dit voertuig in de nacht van de mogelijke ontvoering op de Harpstraat, Eindhoven via de noordzijde had verlaten en drie kwartier later de gemeente Utrecht was ingereden.
Nadat het betreffende voertuig in de gemeente Utrecht door een surveillance-eenheid werd gesignaleerd, volgde een achtervolging door Utrecht en kon de betreffende BMW uiteindelijk tot stoppen worden gedwongen. De bestuurder is de auto ontvlucht en na een korte achtervolging te voet door de politie aangehouden. Op de achterbank van de BMW werden aangever en verdachte aangetroffen. Aangever had handboeien om en zichtbaar letsel in het gezicht. Hij melde direct dat hij die avond door enkele mannen is ontvoerd in Eindhoven. Tijdens de aanhouding bleek verdachte een Rolex horloge in zijn jaszak te hebben die voor nader onderzoek in beslag werd genomen.
Bij het onderzoek aan de BMW werd in een tas bij de bijrijdersstoel een doorgeladen vuurwapen aangetroffen en inbeslaggenomen.
De rechtbank stelt vast dat aangever consequent heeft verklaard over de betrokkenheid van zowel verdachte als medeverdachte. Aangever heeft beide mannen in het gezicht kunnen zien en herkend. Bovendien heeft aangever telkens verklaard dat tijdens de vrijheidsberoving veel geweld is toegepast, waarbij hij onder andere in de auto met een pistool in zijn gezicht is geslagen door de man links van hem. Verschillende elementen in de verklaring van aangever worden ook ondersteund door andere bewijsmiddelen in het procesdossier: twee onafhankelijke getuigen hebben verklaard dat zij zagen dat het slachtoffer door enkele mannen in de donkerkleurige auto is gedwongen. Het slachtoffer verklaart te zijn bedreigd met een pistool en in de BMW wordt ook een pistool gevonden. Bovendien zijn handboeien om de polsen van aangever aangetroffen en had hij letsel in zijn gezicht.
Op de terechtzitting van 4 november 2020 heeft verdachte verklaard dat hij pas enkele minuten voor de aanhouding in de auto is gestapt, omdat hij bij vrienden en kennissen in Utrecht was geweest en een lift zou krijgen naar zijn woonplaats Den Haag. Het bij hem aangetroffen Rolex horloge had hij in de auto gevonden. Ook heeft hij verklaard dat hij niet in de gaten had dat het slachtoffer geboeid en gewond naast hem in de auto zat, omdat deze volgens hem lag te slapen. De rechtbank overweegt dat deze verklaring van verdachte op geen enkele wijze verifieerbaar is. Verdachte heeft niet willen zeggen op welke locatie hij in de auto is gestapt, waar en met wie hij voorafgaand is geweest en hoe hij in contact is gekomen met de andere inzittenden van de auto.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte dan ook volstrekt ongeloofwaardig en schuift deze ter zijde. Hierbij overweegt de rechtbank dat aangever heeft verklaard dat hij vooral klappen heeft gehad van de man die links naast hem zat en dat dat ook de man is die is aangehouden.
Aangever heeft verklaard dat hij door de man links van hem onder meer is geslagen met een handwapen. Het in de auto aangetroffen wapen is onderzocht op DNA-sporen. Uit dat onderzoek en de daarin berekende waarschijnlijkheidsgradatie is verdachte zonder twijfel een van de donoren van het aangetroffen DNA. Ook is aangever een van de donoren van op het wapen aangetroffen DNA. Dit biedt veel bevestiging voor de verklaring van verdachte.
Aangever heeft verklaard dat de man links van hem zijn Rolex horloge heeft afgepakt. Verdachte zat tijdens de aanhouding links van aangever op de achterbank en tijdens de fouillering is in zijn jaszak de Rolex van verdachte aangetroffen. Over het aangetroffen horloge heeft verdachte eerst verklaard dat hij er op ging zitten en toen in zijn zak stopte terwijl hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij het horloge op de vloer zag liggen waarna hij het in zijn zak stopte. Daarmee verklaart verdachte niet consistent en zullen zijn verklaringen op dit punt terzijde worden geschoven.
De rechtbank heeft geen enkele twijfel aan het feit dat het verdachte was die reeds in Eindhoven deelnam aan de ontvoering van aangever en gedurende de ontvoering geweld tegen aangever heeft gebruikt. Ook de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte en de niet meer opgespoorde andere daders is komen vast te staan. Hoewel niet ten aanzien van alle in de tenlastegelegde opgenomen gedragingen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde stelt de rechtbank voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen en/of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
De rechtbank overweegt dat het in het onderhavige geval – anders dan door de verdediging aangevoerd – niet anders kan zijn dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad en dat verdachte over het vuurwapen heeft kunnen beschikken en ook heeft beschikt. Aangever heeft verklaard dat verdachte naast hem in de auto heeft gezeten en degene is geweest die het wapen ook heeft gebruikt. Uit die verklaring en uit de op het wapen aangetroffen sporen volgt onmiskenbaar dat verdachte het wapen vasthad, aangever er mee heeft bedreigd en hem er mee heeft geslagen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1 subsidiair:
in de periode van 24 februari 2020 tot en met 25 februari 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders
- die [slachtoffer] meerdere klappen/slagen tegen het gezicht en/of op
het hoofd gegeven, en
- die [slachtoffer] in een auto getrokken/geduwd en
- vervolgens een capuchon over het hoofd van die [slachtoffer] getrokken en
- die [slachtoffer] in de auto van Eindhoven naar Utrecht gereden en
- de polsen van die [slachtoffer] vastgebonden met handboeien en
- een vuurwapen getoond aan die [slachtoffer] en
- dat vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer] gehouden en
- met dat vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en
- daarbij die [slachtoffer] vastgehouden op de achterbank van die auto
T.a.v. feit 2:
hij op 25 februari 2020 te Eindhoven en Utrecht, met een of meer anderen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Ceska Zbrojovka (CZ) P-07), en daarbij horende munitie van categorie III, te weten 8 patronen in de patroonhouder kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad;
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat bij een bewezenverklaring een gevangenisstraf van 24 maanden meer passend is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een vrijheidsberoving. Dat heeft hij gedaan door het slachtoffer samen met zijn mededaders op straat met veel geweld te overmeesteren en hem in een andere auto te duwen, waarbij de polsen van het slachtoffer zijn geboeid en hij bedreigd en geslagen is met onder andere een wapen. Er was sprake van een vooropgezet plan. Verdachte is met het slachtoffer en met zijn mededaders naar een voor het slachtoffer geheime locatie gegaan, waarbij gedurende de rit de capuchon van het slachtoffer constant over zijn hoofd werd getrokken zodat hij niets kon zien. Dat het slachtoffer relatief snel is bevrijd is te danken aan het snelle handelen van getuigen en de politie.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving is een zeer ernstig feit, waarbij een grote inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een doorgeladen vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
Voor wat betreft de vrijheidsberoving heeft de rechtbank acht geslagen op de ernst van het delict en het hetgeen door andere gerechten in soortgelijke gevallen wordt opgelegd. Wat betreft het voorhanden hebben van het vuurwapen met bijbehorende munitie, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Bij het voorhanden hebben van een vuurwapen in de zin van artikel 26 lid 1, categorie III, van de Wet wapens en munitie bedraagt het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, waarbij het voorhanden hebben van een geladen wapen en het voorhanden hebben in een voertuig nog bijkomende strafverzwarende omstandigheden zijn.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor het plegen van strafbare feiten werd veroordeeld, waaronder het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat in verband met de ernst van de feiten en een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiele schadepost ten aanzien van het oogletsel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat behandeling van deze post een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De kleding en de schoenen zullen aan het slachtoffer worden geretourneerd door de politie. Voor het overige kan de vordering worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft – kort gezegd – aangevoerd dat ten aanzien van de materiele schadeposten enkel de ziekenhuiskosten en reiskosten tot op heden gemaakt kunnen worden toegewezen. De immateriële gevorderde schade dient niet ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Ten aanzien van de gevorderde materiele schade zal worden toegewezen het eigen risico voor de zorgverzekering over het jaar 2020, de ziekenhuiskosten en de reiskosten tot en met 3 november 2020.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de posten van de vordering die zien op de kleding en schoenen, omdat de officier van justitie ter zitting heeft aangegeven dat deze goederen aan de benadeelde partij worden geretourneerd. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor de airpods en de gevorderde toekomstige schade is de rechtbank van oordeel dat voor dit deel van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen of deze schade is geleden of nog zal worden geleden en rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde immateriële schade komt op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, te weten de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank acht dit bedrag redelijk en billijk, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan en aansluitend bij wat in vergelijkbare gevallen in andere zaken is toegewezen. De benadeelde partij zal voor de overige gevorderde immateriële schade niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat vaststelling van de schade voor zover deze dit bedrag te boven gaat niet eenvoudig is en een uitgebreide procedure vraagt die onevenredig belastend is voor het strafproces. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 600,- terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken, gebaseerd op twee punten met een bedrag per punt van € 300,-. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. De meer gevorderde proceskosten worden afgewezen.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2020 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
DE UITSPRAAK
T.a.v. feit 1 primair:
vrijspraak
verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
T.a.v. feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Legt op de volgende straffen en/of maatregel
T.a.v. feit 1 subsidiair en feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Teruggave inbeslaggenomen goederen aan rechthebbende [verdachte]
te weten:
- 1 STK Jas;
- 1 STK Schoenen;
- 2 STK Handschoen;
- 1 STK Broek;
- 1 STK Jas.
Maatregel van schadevergoeding van € 2.468,56
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer] , van een bedrag van 2.468,56, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 34 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2020.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van EUR 2.468,56 (zegge: tweeduizend vierhonderdachtenzestig euro en zesenvijftig eurocent), te weten EUR 2.000,00 immateriële schade en EUR 468,56 materiële schade. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededaders is betaald.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 600,-. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst af de meergevorderde proceskosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. C.M Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van A.E. van Langen - Wouda, griffier,
en is uitgesproken op 18 november 2020.