1 [eiser sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
de stichting
STICHTING AREA,
gevestigd te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.L.T. Roks te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eisers] (afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ) en Area genoemd worden.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de niet betekende dagvaarding met de producties 1 tot en met 5
- de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 5
- de brief van 21 april 2021 van mr. van der Marel met de aanvullende producties 6 tot en met 12
- de mondelinge behandeling die plaats vond op 22 april 2021, vanwege de maatregelen in verband met Covid-19 door middel van een verbinding via Skype
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
[eisers] hebben op 11 december 2018 een huurovereenkomst gesloten met Area met betrekking tot de woning aan [het adres] in [woonplaats] (hierna: ‘de woning’).
2.2.
Op zondag 30 augustus 2020 rond 19:30 uur heeft in de buurt van de woning een geweldsincident plaatsgevonden. Twee mannen in een auto stopten voor de woning, waarna één van hen [eiser sub 1] met een hamer aanviel. Vervolgens is één van de aanvallers doodgeschoten door een man die eveneens ter plaatse was en die als beveiliger door [eiser sub 1] in de arm was genomen wegens eerdere bedreigingen. Verschillende omwonenden waren hiervan getuige.
2.3.
Bij brief van 2 oktober 2020 heeft de burgemeester van de gemeente [woonplaats] aan [eiser sub 1] meegedeeld dat het op 4 september 2020 aan hem, zijn partner en twee kinderen opgelegde gebiedsverbod is verlengd tot en met 4 november 2020.
2.4.
Met zijn brief van 19 november 2020 heeft de burgemeester van de gemeente [woonplaats] aan [eiser sub 1] meegedeeld dat aan hem, zijn partner en twee kinderen een gebiedsverbod is opgelegd voor de periode van 20 november 2020 tot en met 20 februari 2021.
2.5.
Area heeft [eisers] op 14 december 2020 gedagvaard in kort geding. Bij vonnis van 25 januari 2021 is de vordering in kort geding van Area tot ontruiming van de woning afgewezen.
2.6.
Area heeft [eisers] op 3 februari 2021 (opnieuw) gedagvaard.
2.7.
Bij brief van 18 februari 2021 heeft de burgemeester van de gemeente [woonplaats] aan [eiser sub 1] meegedeeld dat het gebiedsverbod verlengd zal worden tot en met 20 mei 2021.
In deze brief is onder meer vermeld: “Een nieuwe geweldsdreiging gericht op u of uw gezin of bij of in de omgeving van uw woning aan [het adres] te [woonplaats] kan niet uitgesloten worden en er is een verhoogd risico dat de openbare orde in [het adres] en de omgeving hiervan ernstig zal worden verstoord. Dat wil ik voorkomen en daarvoor gebruik ik de bevoegdheden die mij rechtens zijn toegekend.
Daarnaast wil ik voorkomen dat de maatschappelijke onrust in de omgeving nog verder toeneemt. (…) Mocht er aanleiding zijn het gebiedsverbod nogmaals te verlengen dan wordt u daar tijdig van op de hoogte gesteld. Anderzijds geldt ook dat de informatie van de politie aanleiding kan zijn het gebiedsverbod eerder op te heffen. Ook daarover zal ik u dan informeren.”
2.8.
In zijn vonnis van 25 maart 2021 (hierna: het vonnis) heeft de kantonrechter van deze rechtbank de vordering van Area tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning toegewezen.
2.9.
Bij exploot van 30 maart 2021 is [eisers] de ontruiming van de woning op 15 april 2021 aangezegd. Area heeft in het kader van deze procedure de ontruiming van de woning geschorst.
4 De beoordeling
4.1.
Area beschikt op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de kantonrechter over een executoriale titel om tot ontruiming van de woning over te gaan. De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord, is of de tenuitvoerlegging van dat vonnis, voor zover het de veroordeling tot ontruiming betreft, op de voet van artikel 438 lid 2 Rv moet worden geschorst totdat op het door [eisers] tegen het vonnis in te stellen verzet of hoger beroep is beslist. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen de beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is gemotiveerd moet de eiser, afgezien van het geval dat de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, r.o. 5.8).
4.3.
De beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is in het vonnis niet gemotiveerd. Gelet op de hiervoor geschetste maatstaf betekent dit dat bij de beoordeling van de vraag of er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van [eisers] bij behoud van de bestaande toestand totdat op het door hen in te stellen verzet of hoger beroep is beslist zwaarder weegt dan het belang van Area bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis, ook omstandigheden mogen worden betrokken die niet nieuw zijn. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de inhoud van het vonnis, maar houdt er daarbij rekening mee dat [eisers] in die procedure bij de kantonrechter geen verweer hebben gevoerd.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat het vonnis geen verstekvonnis is. In de betreffende procedure bij de kantonrechter konden partijen in persoon procederen. [eisers] stellen zelf dat zij aan de rechtbank hebben laten weten dat zij uitstel wensten voor het indienen van verweer en dit staat ook vermeld in het vonnis. Het vragen van uitstel moet worden aangemerkt als een proceshandeling van een verschenen partij. Dat [eisers] vervolgens geen inhoudelijk verweer gevoerd hebben, doet daar niet aan af. Nu geen sprake is van een verstekvonnis, kunnen [eisers] naar de mening van de voorzieningenrechter ook geen verzet, maar alleen hoger beroep instellen tegen het vonnis.
4.5.
Het vonnis berust naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op een kennelijke misslag in die zin dat de kantonrechter [eisers] niet in de gelegenheid heeft gesteld om verweer te voeren. [eisers] wisten dat zij uitstel hadden om verweer te voeren, maar waren in de veronderstelling dat zij daarvoor meer tijd hadden. Zij hebben tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hun post twee keer per week door iemand werd opgehaald, maar dat de brief van de rechtbank van 12 februari 2021 hen niet heeft bereikt. In het geval dat [eisers] deze brief niet zouden hebben ontvangen, waren zij daardoor echter nog niet ontslagen van de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat zij tijdig verweer zouden voeren, als zij dat zouden wensen. Het verweer dat zij dachten meer tijd te hebben, gaat niet op. De gebruikelijke termijn voor uitstel bij kantonzaken is vier weken en niet zes weken, zoals bij handelszaken. Een mondelinge behandeling wordt als regel alleen bepaald als van de gedaagde partij inhoudelijk verweer is ontvangen. Als [eisers] niet precies wisten tot wanneer zij uitstel hadden, hadden ze daar bij de rechtbank (eerder) naar moeten informeren, maar dat hebben zij niet gedaan. Dat het recht van [eisers] om te antwoorden nu is vervallen, kan de kantonrechter niet verweten worden. Een gedaagde partij kan er immers voor kiezen om geen inhoudelijk verweer te voeren zonder de rechtbank dat te berichten.
4.6.
Verder stellen [eisers] zich op het standpunt dat het vonnis berust op een kennelijke misslag, omdat er geen grond was voor ontbinding van de huurovereenkomst. Hun stellingen komen erop neer dat [eiser sub 1] met betrekking tot het incident niets te verwijten valt en dat hij na het uitzitten van zijn straf juist uit het criminele milieu weg wilde blijven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee niet te rijmen dat [eiser sub 1] ten tijde van het incident kennelijk een beveiliger uit het criminele milieu heeft ingeschakeld. Dat [eiser sub 1] niet wist dat de beveiliger uit het criminele milieu kwam en gewapend was, is niet aannemelijk, temeer nu [eiser sub 1] in een gesprek op 26 oktober 2020 met (de advocaat van) Area heeft gezegd dat hem iemand werd toegewezen waardoor hij ‘beter zou kunnen slapen’. Het aan hem toegestuurde verslag van dat gesprek van mr. Roks heeft [eiser sub 1] niet eerder dan bij de mondelinge behandeling in deze procedure bestreden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan niet zonder meer gezegd worden dat [eiser sub 1] met betrekking tot het incident niets te verwijten valt. Het vonnis berust dus niet op een kennelijke misslag, omdat er geen grond voor ontbinding van de huurovereenkomst zou zijn. Dat de vordering van Area in het kort gedingvonnis van 25 januari 2021 is afgewezen, maakt dit oordeel niet anders, aangezien in dat vonnis is geoordeeld dat een en ander in een bodemprocedure goed onderzocht kan worden.
4.7.
Het belang dat [eisers] nu stellen is dat de kans nihil is dat zij de woning na een voor hen succesvol hoger beroep nog in kunnen, omdat Area de woning na een ontruiming meteen aan een derde zal verhuren. Het is begrijpelijk dat [eisers] en hun kinderen belang hebben bij een vaste woonplaats in plaats van steeds bij familie en vrienden te logeren. [eisers] stellen echter niet waarom zij per se in de woning zouden willen terugkeren. Integendeel, zij hebben - onder meer tijdens de mondelinge behandeling - aangegeven dat het ook voor henzelf beter zou zijn om ergens anders te gaan wonen. Geoordeeld wordt dat [eisers] dit door hen gestelde belang bij schorsing van de executie van de ontruiming onvoldoende hebben onderbouwd. Hetzelfde geldt voor hun stelling dat de ontruiming aan hun zijde een noodtoestand zal doen ontstaan.
4.8.
Het belang van Area is erin gelegen om haar huurders rust te bieden. Dat er nog steeds onrust en angst is onder de omwonenden vanwege de mogelijke terugkeer van [eisers] naar de woning – zoals Area stelt - volgt uit de overgelegde getuigenverklaringen van vijf van hen. Deze verklaringen zijn anoniem, maar de identiteit van de betreffende omwonenden is wel door de notaris vastgesteld. Dat sprake is van voortdurende onrust onder de omwonenden wordt ook bevestigd door het feit dat de gemeente [woonplaats] - na de dagvaarding van [eisers] op 3 februari 2021 door Area - het gebiedsverbod voor [eisers] en hun kinderen heeft verlengd tot 20 mei 2021, omdat een nieuwe geweldsdreiging gericht op [eiser sub 1] of zijn gezin bij of in de omgeving van de woning niet uitgesloten kan worden en zij wil voorkomen dat de maatschappelijke onrust in de omgeving nog verder toeneemt. De bezwaarprocedure van [eisers] tegen dit besluit loopt nog.
4.9.
Bovendien hebben [eisers] erkend dat zij achterlopen met het betalen van de huur/gebruiksvergoeding. [eiser sub 1] heeft gesteld dat hij werk heeft en de achterstallige huur kan betalen, maar dat hij daarnaast aan familie en vrienden bij wie hij verblijft moet betalen, zodat hij dubbele woonkosten heeft. Geoordeeld wordt dat Area ook in dit opzicht belang heeft bij de executie van het vonnis. Zij kan de woning dan aan een nieuwe huurder verhuren en daarmee (verdere) financiële schade voorkomen.
4.10.
De slotsom is dat de belangen van [eisers] bij behoud van de bestaande toestand niet zwaar genoeg wegen om af te wijken van de hoofdregel dat Area een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct ten uitvoer mag leggen. De vordering van [eisers] zal daarom worden afgewezen.
4.11.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Area worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat 1.016,00
Totaal € 1.683,00