RECHTBANK
OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/383374 / HA ZA 22-366
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING (FNV),
te Utrecht,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: FNV,
advocaat: mr. J. van Overdam te Utrecht,
[gedaagde] B.V.,
(voorheen: [bedrijfsnaam] B.V.)
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.H.M. Booijink te ‘s-Hertogenbosch.
2 De vorderingen en (voorwaardelijke) tegenvorderingen
2.1.
De rechtbank volhardt bij alles wat is overwogen en beslist in voornoemde tussenvonnissen van 7 december 2022, 3 januari 2023, 24 april 2024 en 28 augustus 2024.
2.2.
In het tussenvonnis van 3 januari 2024 heeft de rechtbank - kort samengevat en voor zover nu van belang - beslist dat FNV niet-ontvankelijk is in haar primaire vorderingen (sub 1 t/m 6) en in haar bij eisvermeerdering ingestelde vordering tot schadevergoeding. Hierin heeft de rechtbank ook beslist dat FNV ontvankelijk is in haar overige vorderingen.
Inhoud van de collectieve vordering van FNV
2.3.
In het tussenvonnis van 3 januari 2024 zijn de collectieve vorderingen van FNV, die op dit moment nog voorliggen, onder rechtsoverweging 6.49 als volgt weergegeven:
“FNV verzoekt de rechtbank te verklaren voor recht dat:
1. het besluit van [gedaagde]1 om bij onvoldoende werk in de periode van woensdag
5 januari 2022 t/m vrijdag 7 januari 2022 werknemers te verplichten om gebruik te maken van het spaarurenmodel in strijd is met artikel 10 lid 4 van de cao;
2. het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao niet kwalificeert als een regeling onwerkbaar weer en dat het spaarurenmodel niet voldoet aan de Regeling onwerkbaar weer;
3. het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao niet mag worden ingezet door [gedaagde] in geval van onwerkbaar weer, waaronder begrepen vorstperiodes/-dagen.
Daarnaast verzoekt FNV de rechtbank om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] :
4. te veroordelen tot het terugboeken van de, in verband met vorstdagen in februari 2021 en onvoldoende werk in de periode van 5 januari tot en met 7 januari 2022, afgeschreven spaaruren naar de spaarurensaldi van de werknemers, dit met gelijktijdige verstrekking aan hen van een schriftelijk bewijs van terugboeking; een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag per werknemer, voor elke dag dat [gedaagde] dit vanaf vijftien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis nog mocht nalaten, of;
5. te veroordelen, indien het niet meer mogelijk is om de afgeschreven spaaruren over de in sub 1 genoemde perioden bij te schrijven op de spaarurensaldi, tot het uitbetalen aan haar (ex-) werknemers van deze spaaruren en dit bedrag te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW, gesteld op 50%, en de daaruit voortvloeiende bedragen te verhogen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot aan de datum der voldoening, dit met gelijktijdige verstrekking aan hen van een bruto-/netto-specificatie; een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1000,- per dag per (ex-)werknemer, voor elke dag dat [gedaagde] dit vanaf vijftien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis jegens enige (ex-) werknemer nog mocht nalaten;
6. te verbieden om artikel 10 van de cao in te zetten als een regeling onwerkbaar weer en te verbieden om werknemers spaaruren op te laten nemen in geval van onwerkbaar weer waaronder meer in het bijzonder begrepen vorstperiodes/ -dagen een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1000,- per dag per werknemer, voor elke dag dat [gedaagde] dit vanaf vijftien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis jegens enige (ex-) werknemer nog mocht nalaten;
7. (-)
Voorts verzoekt FNV de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
8. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan FNV van een bedrag van € 925,-, als de buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW, of een door de rechtbank daarvoor in goede justitie te bepalen bedrag, dit verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding:
9. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van FNV, aan FNV te vermeerderen met de wettelijke rente als de proceskosten niet binnen vijftien dagen na dit vonnis zijn voldaan;
10. [gedaagde] te veroordelen in de nakosten c.q. het nasalaris welke wordt begroot op € 163,- zonder betekening en op € 248,- in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente als het nasalaris niet binnen vijftien dagen na dit vonnis is voldaan aan FNV.”
2.4.
[gedaagde] voert in haar conclusie van antwoord verweer, waarin zij in haar conclusie van dupliek persisteert en verzoekt de rechtbank om de vorderingen van FNV af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen. Tevens verzoekt [gedaagde] de rechtbank om FNV uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de kosten van de procedure.
Vorderingen van [gedaagde] in voorwaardelijke reconventie
2.5.
[gedaagde] vordert in voorwaardelijke reconventie, om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- -
Indien en voorzover in conventie wordt geoordeeld dat het spaaruren model als bedoeld in artikel 10 van de [gedaagde] CAO in strijd is met artikel 7:628 lid 1 en/of artikel 7:623 BW en [gedaagde] aldus wordt onthouden artikel 10 toe te passen/in te zetten - te verklaren voor recht dat met ingang van deze datum van uitspraak c.q. veroordeling geen recht meer bestaat voor de betrokken werknemers op de 2,5% spaarurentoeslag ex artikel 16 [gedaagde] CAO (nu er geen deelname meer aan het spaarurenmodel kan zijn).
- -
Indien en voorzover in conventie wordt geoordeeld dat het spaaruren model als bedoeld in artikel 10 van de CAO niet bij onwerkbaar weer en/of vorstdagen in februari 2021 had kunnen worden toegepast - te verklaren voor recht dat de betrokken werknemers in februari 2021 geen recht op de spaarurentoeslag ex artikel 16 van de CAO hadden en dat het [gedaagde] wordt toegestaan de ten onrechte verschuldigde spaarurentoeslag over deze maand in de uitvoering van de veroordeling in conventie jegens de werknemers te betrekken.
- -
Indien en voorzover in conventie wordt geoordeeld dat het spaaruren model als bedoeld in artikel 10 van de CAO niet meer bij onwerkbaar weer en/of vorstdagen kan worden toegepast - te verklaren voor recht dat met ingang van deze datum van uitspraak c.q. veroordeling geen recht meer bestaat voor de betrokken werknemers op de 2,5% spaarurentoeslag ex artikel 16 van de CAO, dan wel enkel op een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen lager percentage.
- -
Indien en voorzover in conventie [gedaagde] wordt veroordeeld de spaaruren over de niet gewerkte uren in de periode van 5 tot en met 7 januari 2022 terug te boeken naar het spaarurensaldo van de werknemers, dan wel deze aan de werknemers uit te betalen - te verklaren voor recht dat met ingang van deze datum van uitspraak c.q. veroordeling [gedaagde] gerechtigd is jegens de betrokken (ex)werknemers, het equivalent van het aantal afgeboekte spaaruren, als vakantie-uren of tijd-voor- tijd uren in mindering te brengen op het betreffende saldo van de werknemers.
In alle gevallen:
- FNV te veroordelen in de kosten van de procedure, onder bepaling dat indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na datum van het ten deze te wijzen vonnis zijn voldaan, FNV over deze proceskosten vanaf de veertiende dag tot aan de dag der algehele voldoening wettelijke rente verschuldigd is.
2.6.
FNV voert in haar conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie evenals in haar conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie verweer en verzoekt de rechtbank om [gedaagde] niet-ontvankelijk te verklaren in haar voorwaardelijk ingestelde reconventionele vorderingen, althans haar deze te ontzeggen. Tevens verzoekt FNV de rechtbank om [gedaagde] , uitvoerbaar bij voorraad, in voorwaardelijke reconventie te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.7.
Vorenstaande omschrijving van de collectieve vorderingen van FNV en de vorderingen van [gedaagde] zoals opgenomen in haar conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie vormen de leidraad voor de verder te beoordelen geschilpunten van partijen.
2.8.
Op de stellingen en verweren van partijen in conventie en in voorwaardelijke reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3 Opnamefase
In de periode van 1 december tot 1 april kan de werkgever sturen op verplichte opname
van spaaruren, om op die manier een lager werkaanbod te kunnen opvangen.
Werknemer kan niet verplicht worden tot opname van een volledige dag aan spaaruren
indien sprake is van inhuur van een flexkracht voor deze werkzaamheden op dezelfde
locatie (of binnen 50 km van deze locatie).
4. Het spaaruren saldo is niet bedoeld voor de eindejaar periode (2 weken Kerst/Jaarwisseling).
5. Werknemers in cao functies (zoals aangegeven in Bijlage 1 van deze cao) zijn verplicht
deel te nemen aan het spaaruren model. Indien in bijzondere situaties een werknemer
wordt uitgezonderd van deelname aan het spaaruren model (bijvoorbeeld in verband
met arbeidsongeschiktheid of beperkingen), is er ook geen recht op de spaarurentoeslag zoals vermeld in artikel 16. Bij een incidentele ziekmelding loopt de spaaruren
toeslag door. Na 1 maand ziekte vervalt de spaaruren toeslag”.
Artikel 42 luidde:
“Artikel 42 Onwerkbaar weer
De werkgever beoordeelt wanneer en hoe lang ten gevolge van vorst of de aanwezigheid
van een sneeuwdek niet kan worden gewerkt, in welk geval, na overleg met de betrokken werknemers, zal worden nagegaan door wie wel en door wie niet gewerkt zal worden. In geval van verhindering zal de werkgever, indien er sprake is van een uitkering van het uitkeringsorgaan, aan de betrokken werknemer een aanvulling betalen op de uitkering van het uitkeringsorgaan tot 100% van een evenredig deel van het schaalsalaris van de betrokken werknemer. Deze aanvulling geldt voor zover deze aanvulling niet door het uitkeringsorgaan op de uitkering in mindering wordt gebracht. Ingeval op grond van algemene overwegingen extra uitkeringen plaatsvinden, zullen deze extra uitkeringen in mindering worden gebracht op de aanvullingen zoals omschreven in dit artikel.
De werknemer is verplicht, ingeval de werkgever hem gedurende de hierboven bedoelde tijd ander werk opdraagt waarvoor hij geschikt is, deze arbeid te verrichten, mits de werkgever bereid is hem voor deze werkzaamheden door te betalen.
In bovengenoemde situaties van onwerkbaar is artikel 7:628 BW uitgesloten”.
Tot 2020 golden het spaarurenmodel (opgenomen in artikel 10 cao) en de regeling onwerkbaar weer (opgenomen in artikel 42 cao) dus naast elkaar en beide werden ook naast elkaar toegepast.
In 2020 is de wettelijke Regeling onwerkbaar weer gewijzigd. Uit het bepaalde in artikel 2 lid 1 sub b, respectievelijk sub c van deze gewijzigde regeling volgt dat de werkgever is vrijgesteld van de loondoorbetalingsverplichting als op de dag waarop de buitengewone natuurlijke omstandigheid zich voordoet als gevolg waarvan niet wordt gewerkt, voldaan is aan (onder meer) de voorwaarde dat bij cao een regeling is getroffen waarin staat in welke buitengewone omstandigheden en onder welke voorwaarden de overeengekomen arbeid niet kan worden verricht en het aantal wachtdagen, genoemd in artikel 3 van de regeling, is verstreken. Ingevolge het bepaalde in artikel 2 lid 1 sub d van de regeling moet de betrokken werknemer over de uren waarop niet gewerkt kan worden wegens zo’n buitengewone omstandigheid, aanspraak maken op een uitkering op grond van artikel 19 van de Werkloosheidswet.
FNV en [gedaagde] zijn geen regeling in de cao 2021-2022 overeengekomen met betrekking tot onwerkbaar weer. Dientengevolge kan [gedaagde] geen aanspraak maken op vrijstelling van loondoorbetalingsverplichting als bedoeld in artikel 7:628 lid 1 BW.
Enkel geldt dus nog het spaarurenmodel, dat is opgenomen in artikel 10 van de cao, waarin geen voorbehoud is gemaakt met betrekking tot onwerkbaar weer.
3.5.4.
FNV stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] onder de geschetste omstandigheden handelt in strijd met artikel 7:628 lid 1 BW, doordat zij de vorstdagen in februari 2021 in mindering bracht op het spaarloonsaldo. [gedaagde] betwist dit en voert aan dat het spaarurenmodel mag worden toegepast als sprake is van een verminderd werkaanbod, ongeacht de reden voor dat verminderde werkaanbod, dus ook bij onwerkbaar weer.
3.5.5.
Het geschil spitst zich dus toe op de vraag of, en wanneer, het spaarurenmodel dat is opgenomen in artikel 10 van de cao mag worden ingezet als sprake is van onwerkbaar weer danwel van geen, of verminderd werkaanbod door weersomstandigheden.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Uitleg conform de cao-norm
3.5.6.
Bij beantwoording van de vraag of het spaarurenmodel als bedoeld in artikel 10 van de cao mag worden ingezet door [gedaagde] in geval van onwerkbaar weer, moet worden uitgegaan van een uitleg van de cao bepalingen conform de cao-norm. Dit staat tussen partijen ook niet ter discussie.
Wat deze cao-norm inhoudt heeft de Hoge Raad laatstelijk in het arrest van 24 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1622 op de volgende manier verwoord:
“Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel
de bewoordingen van die bepaling
10
, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op
de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen
waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien
de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen
en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
3.5.7.
Uit de bewoordingen van artikel 10 blijkt dat het spaarurenmodel is overeengekomen om op een goede manier te kunnen inspelen op de door de markt gevraagde flexibiliteit én wisselingen in werkaanbod: in de (winter)maanden december tot en maart om een lager werkaanbod te kunnen opvangen (opnamefase) en in de maanden april tot en met november om overuren beter te reguleren (opbouwfase).
Dat artikel 10 niet mag worden toegepast bij een lagere vraag vanwege onwerkbaar weer, is in geen enkele ( [gedaagde] ) cao opgenomen. Hoewel in de cao 2021-2022 expliciet onder artikel 42 is opgenomen:
“NB: aangezien dit artikel niet meer voldoet aan de desbetreffende eisen die de gewijzigde regelgeving stelt, kan hierop geen beroep meer worden gedaan en is dit artikel niet meer van toepassing”,
bevat ook deze derde cao geen beperking waar het gaat om de toepassing van artikel 10.
Bedoeling van partijen die volgt uit de cao bepaling
3.5.8.
Door [gedaagde] is onweersproken gesteld dat vanaf het begin (2017) met de vakbonden is besproken dat het spaarurenmodel ook wordt toegepast bij ‘onwerkbaar weer’, naast de onwerkbaar weer (aanvullings)bepaling in artikel 42 van de cao. Deze en-en toepassing was dus van meet af aan bekend voor de individuele werknemers en was toen geen probleem, zoals ook blijkt uit de verklaring van FNV tijdens de mondelinge behandeling. Het werd voor FNV pas een probleem toen artikel 42 niet meer kon worden toegepast voor de chauffeurs van [gedaagde] die, zoals door FNV is toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, behoren tot hun ‘natuurlijke achterban’. Voorheen kregen chauffeurs namelijk vorstverlet op grond van artikel 42 van de cao, maar daarna (toen artikel 42 cao niet meer kon worden toegepast) werd ook voor hen, net als bij de mengmeesters en laboranten, gebruik gemaakt van het spaarurenmodel. Daarover hebben de chauffeurs bij FNV geklaagd.
3.5.9.
Uit dat wat hiervoor is overwogen onder de kopjes “Bewoordingen” en “Bedoeling van partijen die volgt uit de cao bepaling” kan worden vastgesteld dat de tekst van artikel 10 van de cao niet ter discussie staat, maar slechts de reikwijdte daarvan.
Onaannemelijk rechtsgevolg /onaanvaardbare rechtsgevolg
3.5.10.
Door haar werknemers bij perioden van onwerkbaar weer spaaruren te laten opnemen (op grond van artikel 10 van de cao) voldoet [gedaagde] niet aan haar loondoorbetalingsverplichting (in de zin van artikel 7:628 lid 1 BW). Dat leidt tot een onaannemelijk en onaanvaardbaar rechtsgevolg, zo stelt FNV.
3.5.11.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een onaannemelijk rechtsgevolg als [gedaagde] , wanneer het werkaanbod daartoe aanleiding geeft, spaaruren laat inzetten bij “onwerkbaar weer”.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de tekst van artikel 10 van de cao en de bandbreedte van het spaarurenmodel (80 uren meer werken tijdens de opbouwfase van 1 april tot
1 november voor zover dat saldo nog niet bereikt was, maximaal 80 uren minder werken tijdens de opnamefase van 1 december tot 1 april, tegen een vast maandelijks loon) voorzien in het opvangen van een verminderd werkaanbod in het algemeen, dus ook bij onwerkbaar weer. De opname is begrensd door de referteperiode van 1 december tot 1 april en door een maximum van 80 spaaruren. Er is geen beperking dat bij onwerkbaar weer geen gebruik mag worden gemaakt van het spaarurenmodel. Dat er in de eerdere cao’s een aparte bepaling (artikel 42 cao) was die kon worden toegepast bij onwerkbaar weer, maakt niet dat deze beperking er wel zou zijn. Artikel 10 cao en artikel 42 cao werden voorheen beide toegepast. Dat blijkt uit het feit dat bij onwerkbaar weer in de periode onder de eerste twee cao’s voor de chauffeurs een beroep werd gedaan op artikel 42 van de cao en voor de laboranten en mengmeesters op artikel 10. Het spaarurenmodel werd dus al gebruikt bij onwerkbaar weer.
Het volgens FNV onaannemelijke rechtsgevolg dat werknemers door gedwongen opname van niet betaalde overuren hun eigen loon betalen, doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor.
Een werknemer van [gedaagde] dient zijn (in periodes van veel werkaanbod) gereserveerde uren, op grond van de in de cao vastgelegde afspraken en binnen de in de cao opgenomen bandbreedte (referteperiode en maximum), in te zetten ter compensatie van niet gewerkte uren (in periodes van weinig werkaanbod). Dat deze meeruren niet worden verloond, is naar het oordeel van de rechtbank niet juist. Door [gedaagde] is namelijk onweersproken gesteld dat de overwerktoeslag over de gereserveerde uren altijd wordt uitbetaald. De nominale waarde van de gereserveerde uren komt tot uitbetaling door inzet van deze uren ter compensatie van uren waarop als gevolg van minder werkaanbod niet wordt gewerkt, terwijl wel het overeengekomen loon wordt betaald. Daarnaast ontvangt een werknemer van [gedaagde] maandelijks nog een extra spaaruren-toeslag van 2,5% van het bruto maandinkomen11 ongeacht of invulling is gegeven aan het spaarurenmodel in de betreffende maand.
[gedaagde] heeft verder onweersproken aangevoerd dat zij zich aan de overeengekomen bandbreedte houdt en dat de opname van spaaruren vanaf het moment van gelding van artikel 10 cao tot nu toe ruimschoots minder is geweest dan het beschikbare saldo van 80 spaaruren.
Indien FNV het wenselijk acht dat het spaarurenmodel in het geval van een lager werkaanbod door onwerkbaar weer niet (langer) wordt toegepast, dan had zij kunnen en moeten bedingen dat aan artikel 10 van de cao wordt toegevoegd dat het spaarurenmodel bij een lager werkaanbod door (nader te definiëren) onwerkbaar weer niet mag worden toegepast, zoals zij ook met [gedaagde] is overeengekomen dat het spaarurenmodel niet wordt toegepast bij de 'eindejaarperiode'. Dat heeft zij echter niet gedaan, waardoor temeer aannemelijk is dat artikel 10 cao ook kan worden toegepast in de situatie dat sprake is van een verminderd werkaanbod door “onwerkbaar weer” (waaronder vorstdagen).
3.5.12.
Voor zover FNV tevens heeft bedoeld te stellen dat toepassing van het spaarurenmodel bij onwerkbaar weer, waaronder vorstdagen, tot onaanvaardbare resultaten in de zin van artikel 6:2 lid 2 BW zou leiden, was het aan haar om dat verwijt te onderbouwen. Zoals FNV tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht, waren de chauffeurs - die eerst in het kader van artikel 42 (oud) cao vorstverlet kregen maar nu tijdens vorstperiodes (net als de mengmeesters en laboranten) spaaruren in moesten zetten - degenen die bij FNV aan de bel hebben getrokken. FNV heeft echter niet met concrete feiten aannemelijk gemaakt dat voor hen sprake was van een onaanvaardbaar (rechts)gevolg.
3.5.13.
Slotsom van alles wat is overwogen in rechtsoverweging 3.5. is, dat het inzetten van gereserveerde spaaruren ter compensatie van niet verrichte arbeid geen schending betekent van artikel 7:628 lid 1 BW, want de werknemers ontvangen in dit verband bij geen arbeid, wel degelijk loon.
Het vorenstaande betekent ook dat de gevorderde verklaring voor recht, zoals geformuleerd onder 3, moet worden afgewezen.
Vordering 6: verbod en dwangsom
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat de collectieve vordering van FNV onder 6, dat kort gezegd een verbod inhoudt voor [gedaagde] om (1) artikel 10 van de cao in te zetten als een regeling onwerkbaar weer en om (2) werknemers spaaruren op te laten nemen in geval van onwerkbaar weer, onder verbeurte van een dwangsom, evenmin toewijsbaar is.
Vorderingen 4 en 5: veroordelingen tot terugboeken / uitbetalen van spaaruren
3.7.
Onder 4 en 5 vordert FNV - kort gezegd - om [gedaagde] te veroordelen tot het terugboeken of uitbetalen van de, in verband met vorstdagen in februari 2021 en onvoldoende werk in de periode van 5 januari tot en met 7 januari 2022, afgeschreven spaaruren van de (ex-)werknemers, onder verbeurte van een dwangsom.
3.7.1.
Omdat, zoals hiervoor overwogen, de vorderingen 1, 2, 3 en 6 moeten worden afgewezen, leidt dit tot de conclusie dat de daarmee samenhangende vorderingen 4 en 5 eveneens moeten worden afgewezen.
Vorderingen 8 tot en met 10: kosten
3.8.
FNV heeft vergoeding gevorderd van de buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en de wettelijke rente daarover, en de nakosten.
3.8.1.
Omdat de hoofdvorderingen van FNV niet slagen, houdt dit vanzelfsprekend ook afwijzing in van de door FNV onder 8 gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
3.8.2.
Omdat FNV in het ongelijk wordt gesteld, zal zij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gedaagde] in conventie worden begroot op:
- griffierecht
|
€
|
2.837,00
|
|
- salaris advocaat
|
€
|
3.684,00
|
(6 punt × € 614,00)
|
- nakosten
|
€
|
139,00
|
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
|
Totaal
|
€
|
6.660,00
|
|
3.8.3.
Ook de door [gedaagde] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In voorwaardelijke reconventie
3.9.
De vorderingen in reconventie zijn ingesteld door [gedaagde] onder de voorwaarde dat de rechtbank de collectieve vorderingen van FNV toewijst. Nu daarvan geen sprake is, is de voorwaarde niet vervuld en hoeft in voorwaardelijke reconventie geen beslissing gegeven te worden.
3.10.
Omdat de vorderingen in reconventie niet zijn behandeld, kan geen van beide partijen als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd, en moet een proceskostenveroordeling in reconventie in beginsel achterwege blijven. Echter, gelet op de samenhang die in dit geval bestaat tussen de gedingen in conventie en in reconventie, vormt de eis in (voorwaardelijke) reconventie van [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank een redelijke vorm van verdediging waarvan de kosten op die grond ten laste van FNV komen (zie ook Hoge Raad, 21 januari 1977, NJ 1977/487).
3.11.
FNV zal dan ook in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld.
De proceskosten van [gedaagde] in reconventie worden begroot op:
- salaris advocaat
|
€
|
1.228,00
|
(4,0 punten × factor 0,5 × € 614,00)
|
- nakosten
|
€
|
139,00
|
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
|
Totaal
|
€
|
1.367,00
|
|
3.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4 De beslissing
4.1.
wijst de vorderingen van FNV af,
4.2.
veroordeelt FNV in de proceskosten van € 6.660,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in voorwaardelijke reconventie
4.3.
bepaalt dat niet op de vorderingen van [gedaagde] behoeft te worden beslist,
4.4.
veroordeelt FNV in de proceskosten van € 1.367,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
4.5.
veroordeelt FNV tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als FNV niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.6.
veroordeelt FNV tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.2, 4.4, 4.5 en 4.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wijsman-van Veen, mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden
en mr. J.A.M. van den Berk en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.