1
[verweerster sub 1];
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
verweerster sub 1, hierna ook wel te noemen [verweerster sub 1],
advocaat: mr. D.M. Gouweloos te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap Randstad Uitzendbureau B.V.;
statutair gevestigd te Amsterdam,
verweerster sub 2, hierna ook wel te noemen Randstad Uitzendbureau,
advocaat: mr. J. Streefkerk te Voorburg,
3. de naamloze vennootschap HDI-Gerling Verzekeringen N.V.;
statutair gevestigd te Rotterdam,
verweerster sub 3, hierna ook wel HDI-Gerling te noemen,
advocaat: mr. D.M. Gouweloos,
verweersters;
2 De feiten
2.1
Verzoeker is krachtens een arbeidsovereenkomst per 19 augustus 2009 in dienst getreden bij Randstad Uitzendbureau en was sinds 28 april 2010 als uitzendkracht werkzaam bij [verweerster sub 1]. [verweerster sub 1] houdt zich bezig met staalbouw en de productie van bouwstaalnetten en stalen draadproducten.
2.2
Op 13 augustus 2010 is verzoeker tijdens zijn werkzaamheden bij [verweerster sub 1], bestaande uit onder andere het bewerken van metaal en het bedienen van de halkranen, van een trap naar beneden gevallen. Verzoeker heeft hierdoor letsel opgelopen. Op de dag van het ongeval was verzoeker werkzaam in hal 4. In hal 4 worden stalen wapeningsmatten aan de buigmachine (‘walsen’) gebogen. Vervolgens worden de matten gehesen en met behulp van een bovenloopkraan op een oplegger geladen. Verzoeker was ten tijde van het ongeval, samen met een collega, de heer [T], bezig met het laden van stalen wapeningsmatten op een vrachtwagen met behulp van een bovenloopkraan. De wapeningsmatten hebben de trap (vliegtuigtrap) waar verzoeker op stond geraakt waardoor verzoeker ten val is gekomen.
2.3
Bij schrijven van 13 september 2010 heeft verzoeker [verweerster sub 1] aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade van het ongeval.
2.4
[verweerster sub 1] stelt zich in haar schrijven van 23 februari 2011 op het standpunt dat zij niet aansprakelijk is en dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht ingevolge artikel 7:658 lid 1 en lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.5
Bij schrijven van 31 mei 2011 heeft de toenmalige gemachtigde van verzoeker de Arbeidsinspectie verzocht om een onderzoek in te stellen naar de toedracht van het ongeval. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een Ongevalsrapport Arbeidsinspectie van 5 augustus 2011, opgesteld door mevrouw L.Z. de Boer, inspecteur van de Arbeidsinspectie.
In dit Ongevalsrapport staat vermeld:
“Tijdens mijn onderzoek is mij niet duidelijk geworden hoe de halkraan onbedoeld in beweging zou kunnen komen. Van de bediening van de halkraan zijn de hendels door middel van een opstaande rand afgeschermd. Het is dan ook onaannemelijk dat de kraan in werking trad zonder dat deze bediend werd.
Tijdens mijn onderzoek heb ik geen verband kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en de oorzaak van het ingevolge artikel 9, 1e lid van diezelfde wet, meldingsplichtige arbeidsongeval, zoals bedoeld in artikel 1, derde lid, onder i, Arbowet. In verband hiermee heb ik volstaan met het opmaken van dit ongevalsrapport”.
2.6
Verzoeker heeft bij schrijven van 7 februari 2013 Randstad Uitzendbureau aansprakelijk gesteld. Randstad Uitzendbureau heeft bij schrijven van 20 februari 2013 laten weten geen aansprakelijkheid te erkennen.
4 De beoordeling van het verzoek
4.1
Nu in een deelgeschilprocedure de rechter bevoegd is die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt, is de rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Almelo, bevoegd om van het verzoek kennis te nemen. [verweerster sub 1] is immers gevestigd in het arrondissement Almelo.
Behandeling in een deelgeschilprocedure
4.2
Het onderhavige verzoek is gegrond op artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dat artikel biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen terzake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak.
4.3
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek kan worden behandeld in een deelgeschilprocedure zoals bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv. Een deelgeschil dient de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen (artikel 1019w Rv). Ingevolge artikel 1019z Rv dient een verzoek als het onderhavige te worden afgewezen indien de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan bedoelde totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
4.4
Verweersters hebben aangevoerd dat de zaak zich niet leent voor een deelgeschilprocedure. Zij voeren daartoe aan dat de feiten niet vaststaan en partijen het niet eens zijn over de toedracht van het arbeidsongeval. Daarom is nadere bewijslevering en/of deskundigenonderzoek nodig. De kantonrechter verwerpt dit verweer. Hiertoe is navolgende redegevend. [verweerster sub 1] heeft nagelaten na het arbeidsongeval van 13 augustus 2010 de Arbeidsinspectie in te schakelen. Hierdoor heeft [verweerster sub 1] bemoeilijkt dat kort na het ongeval een onderzoek naar de feitelijke toedracht heeft plaatsgevonden. Niet onaannemelijk is dat indien een dergelijk onderzoek wel had plaatsgevonden meer inzicht was ontstaan over de toedracht van het ongeval. Ook heeft [verweerster sub 1] niet eerder dan ter zitting gesteld dat het bedieningskastje onderzocht is door de Technische Dienst (TD) en nog beschikbaar is voor onderzoek. [verweerster sub 1] heeft geen technisch rapport van de TD in de procedure ingebracht. De kantonrechter zal verweersters gelet op het bovenstaande niet in de gelegenheid stellen thans alsnog bewijs te leveren. Hierbij is van belang dat partijen het erover eens zijn dat de toedracht nimmer geheel duidelijk zal worden en dat bovendien moet worden aangenomen dat het bedieningskastje hoe dan ook op een of andere wijze is geactiveerd.
4.5
De kantonrechter is van oordeel dat de zaak zoals deze thans voorligt voldoende duidelijk is met betrekking tot de toedracht zodat de zaak geschikt is om in een deelgeschilprocedure te beoordelen. De verzochte beslissing kan daarom voldoende bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst om te kunnen opwegen tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. De kantonrechter komt dan ook toe aan een inhoudelijke behandeling van het geschil.
Aansprakelijkheid
4.6
Ingevolge artikel 7:658 lid 1 BW is de werkgever verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
4.7
Ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW is een werkgever jegens een werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 van dit artikel opgenomen zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.8
De zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW behelst niet alleen de inrichting van en het onderhoud van de lokalen, de werktuigen en de gereedschappen waarin of waarmee de werknemer arbeid moet verrichten, maar ook de instructie die de werkgever aan de werknemer dient te geven bij gebruikmaking van lokalen, werktuigen en gereedschappen. Wat van de werkgever in redelijkheid mag worden verlangd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen (HR 12 december 2008, NJ 2009/332).
4.9
Gesteld noch gebleken is dat er in het onderhavige geval sprake is van opzet of
bewuste roekeloosheid van verzoeker.
4.10
Allereerst zal de kantonrechter ingaan op de vraag of [verweerster sub 1] heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht.
4.11
[verweerster sub 1] heeft gesteld dat in haar bedrijf ruime aandacht is voor de veiligheid.
Zij stelt dat de algemene veiligheidsmaatregelen zijn:
-
De Arbo-certificatie van [verweerster sub 1];
-
Verstrekking en instructie PBM;
-
Uitreiking boekje van Randstad;
-
Uitreiking boekje ‘Werken bij [verweerster sub 1]’;
-
Algemene instructies ten aanzien van de veiligheid op het werk;
-
Het houden van toolboxmeetings;
-
Het houden van veiligheidsoverleg;
-
Het regelmatig houden van werkoverleg;
-
Het plaatsvinden van werkplekinspecties aan de hand van controlelijsten;
-
De jaarlijkse keuringen van de bovenloopkranen, bediening en trappen;
-
De RI&E’s;
-
Toezicht op het werk door de ploegchef/meewerkend voorman;
-
De open cultuur waarbinnen men elkaar aanspreekt op veilig werken.
Daarnast stelt [verweerster sub 1] dat verzoeker zeer specifieke praktijkinstructies heeft gekregen door de heer [B] en andere ervaren collega’s en verzoeker is verteld:
-
Dat hij altijd op gepaste afstand moet hijsen;
-
Dat de last zich altijd recht onder de kraan moet bevinden, omdat deze anders gaat schommelen;
-
Dat bij kraanrijden op volle snelheid de last niet in een keer stil hangt;
-
Hoe hij moet fijnhijsen (op lage snelheid voor secuur laden);
-
Dat het kranen in een vloeiende beweging moet gebeuren;
-
Dat hij bij twijfel de voorman of ploegleider moet vragen;
-
Dat bij gebruik van de trap om matten te laden deze op de rem wordt gezet;
-
Dat hij bij het laden afstand moet houden van de last en niet op de oplegger mag blijven staan.
[verweerster sub 1] heeft daarbij opgemerkt dat het hijsen met een bovenloopkraan niet heel moeilijk is en verzoeker pas zelfstandig mocht werken nadat gebleken was dat hij het hijsen beheerste.
4.12
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat ten tijde van het arbeidsongeval verzoeker werkte met een relatief onervaren collega, te weten de heer [T]. Uit de overgelegde stukken komt naar voren dat de heer [T] sedert 26 juli 2010 werkzaam was bij [verweerster sub 1] terwijl het ongeval op 13 augustus 2010 heeft plaatsgevonden. Derhalve was de heer [T] ten tijde van het ongeval slechts enkele weken bij [verweerster sub 1] aan het werk.
4.13
Verweersters hebben gesteld dat de omstandigheid dat het in het bedrijf van [verweerster sub 1] gebruikelijk is om het bedieningskastje aan te laten staan niet als onveilig kan worden aangemerkt. Verweersters stellen daartoe dat het kastje door middel van een opstaande rand rond de twee hendels (joysticks) is beschermd tegen onwillekeurige bedieningen en het kastje bovendien een goed zichtbare en makkelijk te bereiken noodknop heeft. De kantonrechter volgt verweersters niet in dit verweer. Uit de overgelegde foto’s en het verhandelde ter zitting blijkt dat de opstaande rand niet geheel gesloten is maar gedeeltelijk open is. Dit betekent dat denkbaar is dat een medewerker die het kastje op de rug draagt en het kastje naar voren wil halen tijdens die beweging met zijn hand onder de rand komt en zodoende de bovenhijskraan in beweging stelt. Ook het bestaan van een noodknop biedt op een dergelijk moment geen soelaas. Ook is denkbaar dat de bovenhijskraan in beweging kan komen indien een voorwerp tegen de hendel aanstoot. De kantonrechter acht hiermee een potentieel gevaarlijke situatie gegeven. Hierbij is van belang dat vaststaat dat de kraan in beweging is gekomen terwijl de toedracht van de bediening en de vraag of een mankement heeft bestaan aan het kastje niet geheel opgehelderd zullen kunnen worden. In dat kader is van belang dat [verweerster sub 1] heeft verzaakt de Arbeidsinspectie in te schakelen. Indien direct een (onafhankelijk) onderzoek had plaatsgevonden naar de toedracht van het arbeidsongeval was wellicht meer duidelijkheid verkregen. De bestaande onduidelijke toedracht dient daarom voor rekening en risico van [verweerster sub 1] te komen.
4.14
De kantonrechter is van oordeel dat rechtens niet kan worden aangenomen dat verzoeker instructies niet heeft gevolgd. Verzoeker heeft gesteld dat hij bij het beklimmen van de trap het bedieningskastje op zijn rug droeg en het bedieningskastje daarbij niet was uitgeschakeld. Volgens de eigen zienswijze van [verweerster sub 1] is deze werkwijze veilig. Immers [verweerster sub 1] stelt dat door de beschermingsring het kastje niet onbedoeld kan worden bediend. Voorts is op geen enkele wijze door [verweerster sub 1] aannemelijk gemaakt dat verzoeker het kastje bewust heeft bediend. Verzoeker heeft gesteld dat hij dit niet heeft gedaan en er zijn geen directe getuigen van het arbeidsongeval. Het werken met het bedieningskastje op de wijze zoals dit kennelijk is gebeurd kan niet als voldoende veilig worden aangemerkt. Te meer niet omdat verzoeker op het moment van het ongeval niet was gekoppeld aan een ervaren collega maar aan een collega, de heer [T], die nog maar een paar weken werkzaam was bij [verweerster sub 1]. Derhalve zijn verweersters er niet in geslaagd om aan te tonen dat zij hebben voldaan aan de op hen rustende zorgplicht ingevolge artikel 7:658 lid 1 BW.
4.15
De kantonrechter komt gelet op het bovenstaande tot het oordeel dat verweersters ten opzichte van verzoeker zijn tekortgeschoten in de ex artikel 7:658 lid 1 BW op hen rustende zorgplicht.
4.16
Ook is aannemelijk dat in het geval verweersters de op hen rustende zorgplicht wel waren nagekomen het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden. Een bedieningskastje met een perfecte beveiliging in combinatie met een koppeling aan een ervaren collega zou naar alle waarschijnlijkheid het ongeval hebben kunnen helpen voorkomen.
4.17
Verweersters hebben voorts aangevoerd dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden door het ongeval. De kantonrechter is van oordeel dat verzoeker, bijvoorbeeld aan de hand van door hem overgelegde stukken van zijn huisarts en Het Roessingh, heeft aangetoond dat hij door het ongeval letsel heeft en hierdoor schade. Het verweer terzake faalt derhalve.
4.18
Dit betekent dat verweersters ten opzichte van verzoeker aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het hem overkomen arbeidsongeval.
4.19
De kantonrechter dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten bij de behandeling van het verzoek te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Of de kosten redelijk zijn hangt ervan af of het redelijk is dat de kosten zijn gemaakt en of de omvang van de kosten redelijk is.
4.20
Verzoeker maakt aanspraak op de bedragen € 13.698,17 (corresponderende met een tijdsbesteding van 44:30 uren, tot en met 2 juli 2013, tegen een uurtarief van € 240,00, en vermeerderd met kantoorkosten van 6% en BTW van 21%) en € 9.010,80 (corresponderende met een tijdsbesteding van 29:48 uur, na indiening verzoekschrift, tegen een uurtarief van € 240,00, en vermeerderd met kantoorkosten van 6% en BTW van 21%. Verweersters stellen zich op het standpunt dat dit bedrag buitensporig hoog is.
4.21
Naar het oordeel van de kantonrechter is een tijdsbesteding van 20 uur voor dit deelgeschil (inclusief de zitting) redelijk te noemen. Tegen het gehanteerde uurtarief maken verweersters geen bezwaar. De kantonrechter begroot de kosten dan ook op 20 uur x € 240,00 is € 4.800,00, te vermeerderen met BTW van 21% alsmede met het door verzoeker betaalde griffierecht van € 73,00. Verweersters zullen tot betaling daarvan aan verzoeker worden veroordeeld. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de door verzoeker gevorderde vermeerdering met kantoorkosten van 6% toe te wijzen.