De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de correspondentie tussen partijen en de griffier.
De mondelinge behandeling is gehouden op 28 augustus 2013.
Verschenen zijn:
- Verzoekster, bij monde van mevrouw [J] (personeelsfunctionaris) en de heer [R] (locatiemanager) en bijgestaan door mr. Lamers voornoemd.
Verweerder heeft, voorafgaande aan de mondelinge behandeling, via een brief van zijn gemachtigde kenbaar gemaakt dat hij noch zijn gemachtigde ter terechtzitting zal verschijnen.
De beoordeling
1.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
-
Verweerder, thans 25 jaar oud, is op 1 juni 2010 bij verzoekschrift dienst getreden in de functie van chauffeur/belader, in welke functie het tot zijn taak behoorde het besturen en overigens bedienen van een vuilniswagen.
-
Op 14 juni 2013 heeft verzoekster verweerder op staande voet ontslagen wegens herhaald, ernstig roekeloos rijgedrag met de hem ter beschikking gestelde bedrijfswagen.
-
Aanvankelijk heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het hem verleende ontslag op staande voet nietig, dan wel vernietigbaar was, doch bij brief van zijn gemachtigde van 13 augustus 2013 aan de gemachtigde van verzoekster, waarvan afschrift aan de griffier werd gezonden, heeft hij het standpunt ingenomen te berusten in de beëindiging van het dienstverband tussen partijen per 14 juni 2013.
2.
Verzoekster heeft haar verzoek als volgt, kort samengevat, toegelicht.
Verweerder heeft weliswaar zijn beroep op de nietigheid/vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet ingetrokken en zich via een schriftelijke verklaring van zijn gemachtigde neergelegd bij het einde van het dienstverband als gevolg van het hem verleende ontslag, maar zich tegelijkertijd het recht voorbehouden schadevergoeding te vorderen wegens onregelmatige beëindiging van het dienstverband.
Verzoekster is eigen risicodrager voor wat betreft de uitvoering van de werkloosheidswet en wenst er daarom rekening mee te houden dat verweerder, die eenmaal een "switch” heeft gemaakt door zijn beroep op de nietigheid/vernietigbaarheid van het ontslag te laten varen, wederom een "switch" maakt en zich toch weer op die nietigheid/vernietigbaarheid beroept. Voor dat geval vraagt verzoekster voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
3.
Bij brief van 20 augustus 2013 heeft de gemachtigde van verweerder onder meer het volgende aan de griffier laten weten:
"Cliënt heeft aangegeven te berusten in de beëindiging van het dienstverband bij 14 juni 2013, hetgeen niet door de verzoekende partij is betwist. Vast staat dan ook dat het dienstverband op 14 juni 2013 is geëindigd. Er valt dan ook geen arbeidsovereenkomst meer te ontbinden, ook niet voorwaardelijk. Het ligt op de weg van de verzoekende partij het verzoekschrift in te trekken."
In haar brief aan de griffier van 14 augustus 2013 heeft de gemachtigde van verweerder onder meer het volgende laten weten:
"Aangezien het dienstverband niet meer bestaat sinds 14 juni 2013 zal ik morgen niet bij de zitting verschijnen. Mocht de wederpartij het verzoek niet intrekken dan kan het verzoek enkel tot niet-ontvankelijkheid leiden".
4.
In zijn arrest van 7 oktober 1994 (JAR 1994, 234) heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“In geval een gegeven ontslag zowel in strijd met "de voor opzegging geldende bepalingen" als in strijd met een wettelijk opzegverbod is, kan de werknemer die niet reeds aanstonds ondubbelzinnig in beëindiging van de dienstbetrekking toestemt, al dan niet de nietigheid van het ontslag inroepen. Indien de werknemer tijdig en op de juiste wijze de nietigheid van het ontslag inroept, duurt de dienstbetrekking voort; doet hij dat niet, dan beëindigt het onregelmatig ontslag de dienstbetrekking tegen de aangezegde ontslagdatum, doch wordt de werkgever schadeplichtig. Heeft de werknemer de nietigheid van het ontslag ingeroepen, dan kan hij – behoudens bijzondere omstandigheden – van die keuze terugkomen door jegens de werkgever ondubbelzinnig van zijn beroep op nietigheid afstand te doen. Alsdan beëindigt het onregelmatig ontslag de dienstbetrekking alsnog per de aangezegde ontslagdatum en wordt de werkgever schadeplichtig. Ook van zijn aanspraak dáárop kan de werknemer afstand doen, maar daartoe is een duidelijke en ondubbelzinnige, op déze afstand gerichte verklaring van de werknemer vereist.”
5.
De kantonrechter is van oordeel dat, ook al gelet op voormelde uitspraak van de Hoge Raad, het dienstverband tussen partijen is geëindigd op 14 juni 2013 omdat verweerder ondubbelzinnig en zonder enig voorbehoud met die beëindiging heeft ingestemd. Het onderhavige verzoek is ingediend onder de voorwaarde dat te eniger tijd in rechte wordt vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestaat. Echter, door zich zonder voorbehoud neer te leggen bij het einde van het dienstverband als gevolg van het hem verleende ontslag op staande voet, heeft verweerder zekerheid geschapen over het einde van de arbeidsovereenkomst per 14 juni 2013 van welke standpunt hij niet met succes kan terugkomen. Een ander oordeel zou strijdig zijn met de in die situatie vereiste rechtszekerheid.
6.
De conclusie uit het voorgaande luidt, dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen, waarvan (voorwaardelijke) ontbinding wordt verzocht, niet meer bestaat (en geacht moet worden op de datum van indiening van het onderhavige verzoekschrift niet meer te hebben bestaan) zodat verzoekster niet in haar verzoek kan worden ontvangen.
7.
In de omstandigheden van het geval vindt de kantonrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
De beslissing
- Verklaart het verzoek niet ontvankelijk;
- compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven door mr. A.H. Canté, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 4 september 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.