3 De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond
van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
a. Drabo exploiteert een machinefabriek.
b. [eiser], geboren op 27 augustus 1972, is op 5 september 2011 in dienst getreden bij Drabo in de functie van CNC-frezer voor 40 uur per week tegen een maandsalaris van
€ 2.160,00 bruto. De arbeidsovereenkomst is tweemaal verlengd, laatstelijk per 1 augustus 2012 tot 1 augustus 2013.
Bij de vastlegging van de laatste verlenging van de arbeidsovereenkomst is een bijlage gevoegd bestaande uit een verslag van wat met [eiser] over zijn functioneren is besproken.
c. In de aanloop tot 5 oktober 2012 zijn diverse incidenten geweest, onder meer over de aan te houden werktijden, het vragen van geld aan collega’s, het voeren van overleg, het samenwerken met collega’s, de locatie van bepaalde machines in de hal en het gebruik van de radio op de werkvloer, waarbij Drabo [eiser] heeft aangesproken op diens houding en gedrag daaromtrent, laatstelijk op 4 oktober 2012.
d. Op vrijdag 5 oktober 2012 heeft Drabo [eiser] een waarschuwing gegeven met betrekking tot zijn houding en gedrag en kenbaar gemaakt vanwege een verstoring van de werkverhoudingen te willen komen tot een minnelijke beëindiging van het dienstverband. [eiser] heeft daaraan zijn medewerking niet willen verlenen. Per brief van 11 oktober 2012 heeft Drabo het navolgende over dat gesprek aan [eiser] bevestigd:
‘Zoals reeds met u vele malen besproken, is uw gedrag bij Drabo onacceptabel. Tevens ontvingen wij deze week (…) schriftelijk bericht van meerdere van onze medewerkers die zich door uw gedrag (op meerdere data) geïntimideerd en/of bedreigd voelen.
De laatste klacht dateert van 05-10-2012 waarin u door uw directe collega chef [naam 2] en door de werkplaatschef [naam 3] bent aangesproken op het eigenhandig beslissen van opknappen/inlassen van uw werkstuk terwijl u weet dat dit zonder toestemming van de chef niet mag uitvoeren.
Hierop hebben wij u ook uitgenodigd om dit (…) te bespreken omdat wij inmiddels het vertrouwen in u volledig hebben verloren.
Zoals u weet, heb ik ontelbare keren met u gepraat over uw gedrag. Elke keer blijft u aangeven dat u er geen schuld aan heeft en dat uw collega’s geen respect tonen en dat zij alle schuld treffen. Uit uw dossier (…) blijkt continue dat u problemen veroorzaakt die niet acceptabel zijn. Tevens blijkt dat elke keer als een collega of leidinggevende u iets vraagt waar u het niet mee eens bent, u per definitie de betreffende collega veracht en per ommegaande de collega niet meer te woord wil staan.
Ook het beledigen van mensen is niet acceptabel. U heeft zowel een leidinggevende collega, maar ook de directie uitgemaakt voor “klootzak”. Niet 1 keer, maar dusdanig vaak, dat dit als resultaat heeft, dat er geen harmonieuze werkrelatie meer mogelijk is tussen u en Drabo.
Ook van vele naaste collega’s van u hebben wij dergelijke klachten ontvangen. De aan ons gemelde gedragingen zijn van dusdanige aard dat deze een goede sfeer op de werkvloer onmogelijk maken. Eerder bent u hierover diverse keren mondeling gewaarschuwd. Bij deze willen wij u schriftelijk laten weten dat u bij een volgende klacht mogelijk per direct op non-actief wordt gesteld en in het ergste geval ontslag, al dan niet op staande voet.
Wij hopen van harte dat deze officiële waarschuwing u bewust maakt van de ernst van uw gedrag.’
e. Drabo heeft op dinsdag 8 en vrijdag 12 oktober 2012 opnieuw gesprekken gevoerd met [eiser], waarin zijn gedrag aan de orde is gesteld. Daarbij heeft Drabo een lijst met afspraken opgesteld, die [eiser] heeft geweigerd te ondertekenen. In deze lijst is weergegeven:
‘De huidige situatie is niet meer werkbaar en er is geen harmonie met de naaste collega’s en directie van [eiser]. Om ervoor te zorgen dat wij e.e.a. duidelijk naar elkaar verwoorden, is het noodzakelijk dit op papier te zetten zodat hier geen onnodige vragen of discussies van kunnen komen.
De volgende afspraken zijn besproken (…):
- [eiser] zal zich normaal gedragen, zoals iedere andere collega, en staat open voor samenwerking en overleg.
- [eiser] biedt excuses aan aan de collega’s waar hij onenigheid mee heeft gehad om zo een nieuwe, doch laatste start te kunnen maken.
- In overleg zal [eiser] ook andere werkzaamheden moeten uitvoeren zonder dat daar over gediscussieerd moet worden (staat reeds in contract)
- [eiser] zal iedereen respecteren, ook de collega’s waar hij een aanvaring mee heeft gehad
- [eiser] brengt gereedschap e.d. terug nadat hij zijn werk klaar heeft, zodat andere collega’s hier ook gebruik van kunnen maken.
- [eiser] zijn werkplek is voor iedereen toegankelijk, zonder dat [eiser] hierbij zijn geduld verliest en in woede ontsteekt.
- Overal waar [eiser] mee werkt of wat hij nodig heeft is eigendom Drabo. Alles wat (op dat moment) op of bij zijn werkplek ligt, mag iedereen gebruik van maken.
- Als er iets mis is met een werkstuk waar [eiser] op dat moment mee bezig is, dient hij dat eerst te overleggen met (…) of (…). [eiser] mag niet op eigen initiatief iets ondernemen.
- [eiser] dient te overleggen met de juiste mensen en niet via een omweg proberen e.e.a. te realiseren (…)
- Mbt overwerken, gelden dezelfde afspraken zoals destijds op 18-01-2012 vastgelegd (…) Overwerken alleen indien er voldoende werk is en de werkzaamheden dit toelaten.
De hierboven met naam genoemde collega’s zijn bereid u voor de laatste maal hun bereidwilligheid te tonen. Mocht u hier misbruik van maken, of op welke manier dan ook trachten hen te ontvluchten/te ontwijken, of dat u weer dusdanige problemen veroorzaakt, zijn wij genoodzaakt maatregelen te treffen.
De maatregelen zullen tot gevolg hebben dat u op non-actief kunt worden gesteld en in het ergste geval kan dit leiden tot ontslag al dan niet op staande voet.’
f. Voormelde lijst is per brief van 12 oktober 2012 aan [eiser] toegezonden, waarbij hij is opgeroepen om maandag 15 oktober 2012 te hervatten. In die brief is onder meer vermeld:
‘Vanochtend hebben wij met elkaar weer om de tafel gezeten om te trachten de gezichten weer dezelfde kant op te krijgen. In dit 2,5 uur durende gesprek hebben wij getracht e.e.a. met u af te spreken om een positieve samenwerking te bevorderen.
U geeft telkens aan dat u niets met onze ‘regeltjes’ van doen wilt hebben en dat u een contract heeft en gewoon aan het werk wilt gaan. Daarbij geeft u aan dat u zoveel mogelijk mensen wilt ontzien en het liefste alles alleen oplost zonder enige vorm van overleg. U weet natuurlijk ook dat wij werken volgens bepaalde regels en werkinstructies.
Wij als directie hebben instructierechten en mogen daarbij regels vaststellen. Wij trachten daarbij rekening te houden met alle collega’s. Telkens blijkt u kennis te geven dat u zich nergens aan wilt conformeren en u blijft herhalen dat u helemaal niets verkeerd doet. Daarbij is toch vreemd dat wij continue als bemiddelaar moeten optreden omdat telkens weer blijkt dat er iets gebeurd wat in uw ogen verkeerd, of respectloos is.
Hierbij moeten wij concluderen dat wij er niet op een normale manier uitkomen. Echter zijn wij bereid om de strijdbijl te begraven en maandag 15 oktober 2012 weer met een schone lei te beginnen. Hiermee willen wij aantonen dat wij de juiste intenties met u voorhebben en u nog een kans willen geven, hopende op een positieve samenwerking. (…)’
g. Op 15 oktober 2012 is [eiser] naar Drabo gegaan en heeft de brieven van 11 en 12 oktober 2012 ongeopend aan directeur Marc Back, (hierna: Back) van Drabo teruggeven. Op de envelop van de brief van 12 oktober 2012 had [eiser] geschreven:‘Terug na afzender. Ik ben niet mee eens. Klopt niet. 15-10-2012’. [eiser] heeft daarbij aan Back gevraagd de brieven van 11 en 12 oktober 2012 ‘in te trekken’, wat Back heeft geweigerd. [eiser] is daarop weer vertrokken zonder zijn werkzaamheden te verrichten.
h. Per brief van 15 oktober 2012 heeft Drabo aan [eiser] medegedeeld:
‘Op vrijdag 12 oktober en zaterdag 13 oktober jongstleden ontving u van ons een aangetekende brief, waarin wij u wezen op het feit dat uw gedrag als werknemer dringend aanpassing behoeft. (…) Het is uw eigen keuze de (aangetekende) brief ongeopend mee te nemen naar het bedrijf met het dringende verzoek c.q. de eis deze brief retour te nemen en de inhoud als niet geschreven te beschouwen. Uiteraard willigen wij deze eis uwerzijds niet in.
Wij hebben na ampel beraad uiteindelijk besloten u te voorzien van een officiële waarschuwing en op geen enkele wijze zijn wij bereid van de inhoud van deze waarschuwing afstand te nemen. U laat ons praktisch geen andere keuze dan u te confronteren met (de gevolgen van) uw gedrag daar u klaarblijkelijk zelf uw tekortkomingen hierin niet ziet of niet wilt zien.
De inhoud van de brief die u ontving op vrijdag 12 oktober en zaterdag 13 oktober jongstleden handhaven wij integraal en uw beslissing de consequentie hieraan te verbinden dat u uw werkzaamheden niet zult uitvoeren komt dan ook geheel voor eigen rekening. U maakt zich aldus schuldig aan het weigeren van een redelijke opdracht.
Wij sommeren u uw werkzaamheden met onmiddellijke ingang te hervatten. Bent u echter op woensdag 17 oktober aanstaande immer niet verschenen, dan zullen wij ons beraden op het nemen van passende rechtsmaatregelen waarbij een ontslag - al dan niet op staande voet - geenszins tot de onmogelijkheden behoort. Het zal voorts duidelijk zijn dat wij u over de tijd gedurende welke u ongeoorloofd afwezig bent (geweest) geen salaris zullen uitbetalen. (…)’
i. [eiser] heeft de brief van 15 oktober 2012 op 16 oktober 2012 op het bedrijf van Drabo ongeopend teruggegeven met de aantekening op de envelop: ‘Terug na afzender. Stuur geen brief te maken met de regels of de waarschuwing en de situatie van de afgelopen weken na mij toe, doe het via CWI. Alleen de loonstrook mag wel sturen na mij toe’. [eiser] is vervolgens vertrokken zonder zijn werkzaamheden te verrichten.
j. Drabo heeft bij brief, gedagtekend op 16 oktober 2012 doch verzonden op 17 oktober 2012, [eiser] opgeroepen op 19 oktober 2012 de werkzaamheden te hervatten, onder mededeling van:
‘(…) Nog eenmaal geven wij u de gelegenheid zich van uw verplichtingen als werknemer jegens ons als werkgever te kwijten. Bent u echter op vrijdag 19 oktober aanstaande om 7.30 uur immer niet verschenen, dan gaan wij ervan uit dat u geen prijs meer stelt op uw dienstverband en zullen wij dit ook - al dan niet met onmiddellijke ingang - beëindigen. Uiteraard handhaven wij de stopzetting van het salaris. (…)’
k. [eiser] is op 19 oktober 2012 niet op het bedrijf van Drabo verschenen.
l. Daarop heeft Drabo [eiser] bij brief van 19 oktober 2012 op staande voet ontslagen, onder mededeling:
‘Op woensdag 17 oktober jongstleden hebben wij u een allerlaatste mogelijkheid gegeven uw werkzaamheden te hervatten. U diende uiterlijk vrijdag 19 oktober 2012 op het werk te verschijnen.
U heeft ervoor gekozen niet aan deze oproep gehoor te geven. Dit terwijl wij u erop hebben gewezen dat het niet verschijnen tot gevolg zou hebben dat uw dienstverband wordt beëindigd. Desondanks heeft u geen noodzaak gezien uw werkzaamheden te hervatten. (…)’
m. [eiser] heeft bij brief van 29 oktober 2012 tegen het gegeven ontslag geprotesteerd, zich beschikbaar gehouden voor zijn arbeid en aanspraak gemaakt op de onverminderde doorbetaling van zijn loon. Drabo heeft bij brief van 30 oktober 2012 geantwoord niet terug te zullen komen op het ontslag op staande voet.
n. Per brief van 23 november 2012 heeft Drabo, onder verstrekking van een gedetailleerde berekening, aan [eiser] medegedeeld dat hij over de periode van 5 september 2011 tot 15 oktober 2012 nog een tegoed heeft van 99,45 opgebouwde en nog niet genoten vakantieuren en dat Drabo het daarmee corresponderende bedrag van € 1.239,15 bruto zo spoedig mogelijk aan [eiser] zal overmaken.
o. Bij beschikking van 18 april 2013 heeft de kantonrechter te Zwolle de arbeidsovereenkomst tussen Drabo en [eiser], voor het geval deze nog mocht blijken te bestaan, ontbonden per 1 mei 2013, onder toekenning aan [eiser] ten laste van Drabo van een vergoeding van € 1.500,00 bruto.
6 De verdere beoordeling
6.1
In deze procedure staat de vraag centraal of voor Drabo een dringende reden bestond als bedoeld in de artikelen 7:677 en 678 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), op grond waarvan zij de arbeidsovereenkomst met [eiser] onverwijld mocht opzeggen.
6.2
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid
1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in de beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (onder andere HR 21 januari 2000, LJN: AA4436).
6.3
Conform vaste rechtspraak geldt dat de werkgever zich op de aanwezigheid van een dringende reden zal moeten beroepen en ook moeten stellen dat hij de reden onverwijld aan de werknemer heeft meegedeeld. De stelplicht en bewijslast ter zake van de aanwezigheid van een geldige dringende reden, de onverwijldheid van de opzegging en de gelijktijdige mededeling rusten in beginsel op de werkgever (Hoge Raad 24 oktober 1986, LJN AC9535). Daartegenover kan van de werknemer een voldoende gemotiveerde betwisting worden verlangd (HR 27 september 1996, LJN: ZC2148).
6.4
Het is dan ook, naar het oordeel van de kantonrechter, aan Drabo om aannemelijk te maken dat zij [eiser] rechtsgeldig wegens een dringende reden heeft ontslagen, nu [eiser] dit betwist en zich op het standpunt stelt dat het ontslag nietig is.
6.5
De reden die Drabo aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, zo blijkt uit haar verzonden brief van 19 oktober 2012, luidt als volgt:
‘Op woensdag 17 oktober jongstleden hebben wij u een allerlaatste mogelijkheid gegeven uw werkzaamheden te hervatten. U diende uiterlijk vrijdag 19 oktober 2012 op het werk te verschijnen. U heeft ervoor gekozen niet aan deze oproep gehoor te geven. Dit terwijl wij u erop hebben gewezen dat het niet verschijnen tot gevolg zou hebben dat uw dienstverband wordt beëindigd.’
Drabo heeft daardoor het ontslag gegrond op werkweigering en hem de dienaangaande geboden laatste kans. Daaruit volgt dat in de beoordeling van de dringendheid van de gegeven reden voor het ontslag op staande voet tevens de aanloop daar naartoe, de eerdere kansen die [eiser] zijn geboden de werkzaamheden te hervatten, moet worden betrokken.
6.6
Het staat vast dat Drabo en [eiser] op 5 oktober 2012 hebben gesproken over de bij Drabo levende kritiek op de houding en het gedrag van [eiser], met name over het niet door [eiser] houden aan geldende regels en gegeven instructies, en dat de onvrede daarover bij Drabo zo groot was dat zij op dat moment een minnelijke beëindiging van het dienstverband voorstond. Onomstreden is voorts dat partijen op 8, 12 en 15 oktober 2012 nadere gesprekken hebben gevoerd en dat [eiser] zich in die gesprekken bleef verzetten tegen de visie van Drabo op zijn functioneren en wat Drabo van hem verlangde, te weten het schikken naar de geldende regels en de gegeven instructies.
6.7
Het staat voorts vast dat Drabo de gesprekken van 5 en 12 oktober 2012 schriftelijk aan [eiser] heeft bevestigd en dat zij [eiser] per brieven van 12, 15 en 17 oktober 2012 heeft opgeroepen om op 15 oktober 2012, 17 oktober 2012 respectievelijk 19 oktober 2012 zijn werkzaamheden te hervatten. Het is onomstreden dat [eiser] deze brieven (tijdig) heeft ontvangen en voorts dat hij op geen van de dagen waartegen hij was opgeroepen, zijn werkzaamheden heeft hervat.
6.8
Zo al juist zijn dat [eiser] op zaterdag 6 oktober 2012 niet is binnengelaten, op maandag 8 oktober 2012 is weggestuurd en op 9, 10, 11 oktober 2012 telefonisch is medegedeeld dat hij niet hoefde te komen en moest afwachten, zoals [eiser] stelt en Drabo gemotiveerd heeft bestreden, moet worden vastgesteld dat deze door [eiser] gestelde verhindering - hoe dan ook - is achterhaald met het gesprek van partijen op 12 oktober 2012 en de oproep van Drabo aan [eiser] om op 15 oktober 2012 te hervatten. Naar [eiser] stelt, is hij ook op maandag 15 oktober 2012 op het bedrijf van Drabo verschenen. Indien [eiser] voorafgaande aan 15 oktober 2012 van een werkhervatting afgehouden zou zijn, valt niet in te zien dat dat een rechtvaardiging kan vormen voor het negeren van oproepen van Drabo om per 15, 17 en uiteindelijk 19 oktober 2012 te hervatten.
6.9
[eiser] heeft voorts betoogd, zo begrijpt de kantonrechter hem, dat Drabo in gesprek van vrijdag 12 oktober 2012, aan hem bevestigd met de brief van die datum, onredelijke voorwaarden voor hervatting heeft gesteld.
6.9.1
In het bijzonder heeft [eiser] in dat kader aangevoerd dat van hem werd verlangd dat hij persoonlijk aan alle zestig medewerkers van Drabo zijn excuses moest maken. Dit betoog moet als niet aannemelijk worden gepasseerd. In de tijdens het gesprek van 12 oktober 2012 besproken lijst met afspraken is niet meer verwoord dan dat van [eiser] werd verwacht dat hij zijn excuses zou aanbieden aan de personen met wie hij onenigheid heeft gehad. Drabo heeft daarover onweersproken gebleven aangevoerd dat het ging om vier directe collega’s. In deze lijst als ook in de brief wordt daarnaast duidelijk uitgesproken dat het Drabo erom gaat dat [eiser] een nieuwe start maakt en dat partijen de strijdbijl begraven en weer met een schone lei beginnen. Tegen die achtergrond kan een verlangen van Drabo dat [eiser] zijn excuses maakt aan vier directe collega’s niet als onredelijk worden beschouwd. Daaraan kan worden toegevoegd dat [eiser] op maandag 15 oktober 2012 Drabo duidelijk te verstaan heeft gegeven niet van zins te zijn excuses te maken. In de nadien aan [eiser] gerichte brieven van 15 oktober 2012 en 17 oktober 2012 is vervolgens op geen enkele wijze aangehaakt bij dit onderwerp, laat staan dat het maken van excuses als voorwaarde is gesteld voor werkhervatting, zodat dit verlangen van Drabo evenmin als rechtvaardiging kan gelden voor het geen gehoor geven aan de oproepen om zijn werkzaamheden te hervatten.
6.9.2
Zonder nadere toelichting die ontbreekt, vermag de kantonrechter niet in te zien dat de overige ‘afspraken’ in de lijst (weergegeven achter de liggende streepjes in de tekst) instructies en regels inhouden die in redelijkheid niet van [eiser] gevergd kunnen worden. De daarna volgende passage aan het slot ‘De hierboven met naam genoemde collega’s ….. al dan niet op staande voet.’, als weergegeven in sub e. van de vaststaande feiten bevat overduidelijk geen gemaakte afspraak van partijen doch een uitdrukkelijke verwoorde vermaning aan het adres van [eiser] om zich aan de boven die tekst weergegeven afspraken te houden, met een aanzegging aan [eiser] dat een niet houden aan gestelde regels en gemaakte afspraken gevolgen kon hebben voor zijn positie bij Drabo. Met deze vermaning en aanzegging heeft Drabo, anders dan [eiser] kennelijk meent, geenszins de grenzen overschreden van het aan haar als werkgeefster van [eiser] toekomend gezag over [eiser].
6.10
[eiser] heeft daarnaast aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat hij niet op de hoogte is geraakt van de inhoud van de brief van 17 oktober 2012. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij de envelop weliswaar ongeopend aan Drabo heeft teruggegeven doch dat hij nadien telefonisch bij Back navraag heeft gedaan naar de inhoud van die brief en dat Back vervolgens heeft geweigerd door te geven wat er in die brief stond. Het staat vast dat [eiser] er voor heeft gekozen de enveloppen van de aan hem gezonden brieven niet te openen. Bij lezing van deze brieven had [eiser] kunnen weten dat Drabo van hem verlangde dat hij weer aan het werk ging. Het hiervan geen kennisnemen komt, gelet op het bepaalde in artikel 3:37 lid 3, tweede zin, BW, dan ook voor zijn rekening en risico. [eiser] had ook in alle redelijkheid kunnen verwachten dat de brieven van 15 en 17 oktober 2012 mede zouden bevatten een (laatste) oproep om zijn werkzaamheden te hervatten nu partijen juist kort daarvoor op 12 oktober 2012 hadden besproken een nieuwe start te maken en weer met een schone lei te beginnen. Tegen de achtergrond van het een en ander kan [eiser] zijn onbekendheid met de inhoud van de brieven dan ook niet op Drabo afwentelen.
6.11
Uit de gesprekken van 5, 8 en 12 oktober 2012 had [eiser] moeten begrijpen dat hij een gewaarschuwd mens was en moet hij hebben begrepen dat hij zijn arbeidsrelatie met Drabo op het spel zette met zijn volharding in het weigeren kennis te nemen van de schriftelijke berichten van zijn werkgever. [eiser] had immers kunnen verwachten dat zijn werkgever geen genoegen zou nemen met zijn verdere en voortdurende afwezigheid en het daaraan ten grondslag liggend negeren van wat Drabo van hem verlangde, te het hervatten van zijn werkzaamheden en het zich dan houden aan gestelde regels en gegeven instructies. Hij had daarom kunnen begrijpen dat Drabo aan de inhoud van de verzonden brieven arbeidsrechtelijke consequenties zou verbinden.
6.12
Alle het voorgaande overziende acht de kantonrechter het op 19 oktober 2012 voor de derde maal niet verschijnen voor het verrichten van de werkzaamheden voldoende om aan te nemen dat dit een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW oplevert.
6.13
In wat over de (overige) persoonlijke omstandigheden [eiser] is aangevoerd, daaronder begrepen zijn leeftijd van 40 jaar, de duur van het dienstverband van afgerond 14 maanden, zijn onbestreden vakmanschap en bereidheid tot overwerk en/of de bij hem bestaande financiële problemen als gevolg van een gokverslaving, ligt naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende zwaarwichtige grond om aan te nemen dat het aan hem gegeven ontslag op staande voet niet in voldoende mate gerechtvaardigd is.
6.14
De uit het voorgaande te trekken conclusie is dan ook dat het door Drabo aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet stand houdt. Dit leidt tot de conclusie dat de gevraagde verklaring voor recht en de daarop voortbouwende gevorderde loondoorbetaling niet toewijsbaar zijn.
6.15
Wat betreft de door [eiser] gevorderde uitbetaling van een tegoed van 125,30 opgebouwde doch niet genoten of niet uitbetaalde vakantieuren geldt het volgende.
6.15.1
Behoudens haar erkenning ter comparitie dat zij ten onrechte ‘29 december 2011’ als vakantiedag heeft aangemerkt, heeft Drabo bij haar conclusie van antwoord, onder verwijzing naar haar gedetailleerde berekening in de brief van 23 november 2012, uiteengezet dat [eiser] na de uitbetaling van 99,45 vakantie-uren niets meer tegoed heeft. [eiser] heeft erkend Drabo zo’n hoeveelheid uren aan hem heeft uitbetaald.
6.15.2
Uit de overgelegde bijlagen maakt de kantonrechter op dat [eiser] aanvoert dat hij over de periode van 1 september 2011 tot en met 31 december 2011 aanspraak heeft op 24 vakantieuren per maand ofwel in totaal 96 uren. De datum van indiensttreding is echter niet 1 september doch 5 september zodat de stelling van Drabo dat [eiser] over 2011 90 en niet 96 vakantieuren heeft opgebouwd voor juist moet worden gehouden.
6.15.3
[eiser] heeft voorts aangevoerd dat hij in 2011 in totaal 16,45 uren heeft opgenomen, daar waar Drabo in haar berekening van 23 november 2012 is uitgegaan van een opname van 24,45 uren. Gelet op haar erkenning ter comparitie dat zij in deze berekening ten onrechte voor de dag van 29 december 2011 8 uur verlof heeft afgeboekt, is van een en ander de conclusie dat over 2011 nog een tegoed van 73,15 uren resteerde, en niet van 65,15 uren, zoals waar Drabo vanuit is gegaan.
6.15.4
Daar waar [eiser] uitgaat van een opbouw over 2012 van 228 vakantieuren en Drabo van 232,30 vakantieuren, zal de kantonrechter die laatste omvang tot uitgangspunt nemen.
6.15.5
[eiser] heeft aangevoerd dat hij in de periode van januari 2012 tot en met september 2012 in totaal 80 uren vakantie heeft genoten. Dit sluit aan bij wat Drabo in haar berekening van 23 november 2012 heeft verwerkt. Over de overige afgeboekte dagen kan het volgende vastgesteld:
- 29 februari 2012: Drabo heeft in haar berekening van 23 november 2012 verwerkt dat zij aangaande deze dag 2,30 uren heeft uitbetaald. [eiser] heeft daar niet op gereageerd, zodat de kantonrechter dit tot uitgangspunt neemt.
- 5 oktober 2012: Drabo heeft 8 uren afgeboekt terwijl vaststaat dat partijen die dag over het functioneren van [eiser] hebben gesproken en [eiser] daaraan voorafgaand werkzaamheden heeft verricht. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat Drabo voor die dag ten onrechte 8 uren heeft afgeboekt zodat moet worden uitgegaan van de 2 uren verlof, waarvan [eiser] is uitgegaan.
- augustus 2012: 64 uren. Drabo heeft in haar berekening van 23 november 2012 verwerkt dat zij aangaande augustus 2012 64 uren aan [eiser] heeft uitbetaald. [eiser] heeft ter zake aangevoerd dat hij in augustus 2012 voor 64 uren overwerk heeft verricht, althans in de zomerperiode voor 64 uren heeft doorgewerkt en dat die uren aan hem zijn uitbetaald, kennelijk ten betoge dat Drabo diezelfde 64 uren niet nog eens op zijn tegoed mocht afboeken. Drabo heeft op dit betoog niet inhoudelijk gereageerd, zodat de kantonrechter er vanuit gaat dat Drabo ten onrechte die 64 uren heeft afgeboekt.
- Drabo heeft voorts ‘46 onproductieve uren’ afgeboekt, zonder dit in de berekening van 23 november 2012 uit te leggen. In de conclusie van antwoord is deze afboeking toegelicht dat dit ‘de uren zijn tijdens welke [eiser] niet productief is geweest vanwege de vele en uitvoerige gesprekken met [eiser]’, in welke toelichting ter comparitie is volhard. Niet valt in te zien dat dergelijke uren, gelet op de dwingendrechtelijke regeling omtrent vakantie en verlof in de artikelen 7:634 e.v. BW kunnen worden aangemerkt als vakantie, zodat die afboeking voor onjuist moet worden gehouden.
Het voorgaande leidt ertoe dat er vanuit moet worden gegaan dat [eiser] van het door hem over 2012 opgebouwde tegoed in totaal 84,30 uren heeft opgenomen, zodat nog een aan hem uit te betalen tegoed resteerde van 148 uren.
6.15.6
Het voorgaande betekent dat Drabo aan [eiser] 221,15 vakantieuren (73,15 + 148) had moeten uitbetalen en niet 99,45 vakantieuren zoals zij heeft gedaan. Per saldo resteert dan ook nog een te vergoeden hoeveelheid van 121,7 vakantieuren.
6.15.7
Uitgaande van het door Drabo gehanteerde uurloon van € 12,46 (exclusief vakantietoeslag), welk uurloon door [eiser] onweersproken is gelaten, komt [eiser] dan ook nog toe een bedrag van € 1.516,38 bruto, welk bedrag, gelet op het bepaalde in artikel 7:641 lid 1 BW, moet worden vermeerderd met 8% vakantietoeslag, ofwel tot een bedrag van € 1.637,69 bruto. De kantonrechter begrijpt de daarop gerichte vordering III. van [eiser] aldus dat hij de toewijzing van dat bedrag vordert.
6.16
De door [eiser] gevorderde wettelijke rente is als niet afzonderlijk weersproken toewijsbaar als in het dictum te melden.
6.17
Naar het oordeel van de kantonrechter is er in de gegeven omstandigheden onvoldoende aanleiding om, naast de over voormeld bedrag gevorderde wettelijke rente, tevens een wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW toe te wijzen.
6.18
[eiser] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden verwezen.
- veroordeelt Drabo tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.637,69 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2012 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Drabo begroot op € 500,00 voor salaris gemachtigde (2,0 punten × tarief € 250,00);
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 29 oktober 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.