RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 430224 CV EXPL 13-987
Uitspraak : 23 mei 2013
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [plaats]
eisende partij, hierna ook wel [eiseres] te noemen
gemachtigde: mr. J.M.A. Mooij,
juriste bij ARAG Rechtsbijstand te Amsterdam
tegen
de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde partij, hierna ook wel ABN AMRO te noemen
gemachtigde: mr. M.J.M.T. Keulaerds,
advocaat te ‘s-Gravenhage
1. De procedure
[Eiseres] heeft bij dagvaarding een vordering ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en heeft ABN AMRO daarbij opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
De vordering is behandeld ter terechtzitting van 15 mei 2013.
[Eiseres] is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. ABN AMRO (onder meer vertegenwoordigd door mevrouw [A], districtsmanager te Enschede) is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
[Eiseres] heeft haar standpunt laten toelichten door haar gemachtigde, die daarbij gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen.
ABN AMRO heeft tegen de vordering verweer gevoerd, waartoe haar gemachtigde, eveneens gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen. De griffier heeft van hetgeen ter zitting is besproken, proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De feiten
Bij de beoordeling van dit geschil wordt uitgegaan van de navolgende feiten. Deze worden als vaststaand aangenomen omdat zij door één van partijen zijn gesteld en door de andere partij zijn erkend, dan wel niet, of onvoldoende gemotiveerd, zijn bestreden.
[Eiseres], geboren in 1962, is sedert 1 augustus 1979 in dienst bij ABN AMRO, laatstelijk in de functie van Adviseur Particuliere Relaties I en wel gedurende 23 uur per week.
Naar aanleiding van een melding van een collega van [eiseres] is er een onderzoek door “Security & Intelligence Management (SIM) gestart omtrent de uitvoering van de werkzaamheden van [eiseres], speciaal met betrekking tot haar zakelijke verhouding tot de heer [G].
Dit heeft geleid tot een rapport van 15 mei 2012 van SIM. Daarna zijn er nog gesprekken geweest met [eiseres].
Op 24 december 2012 wordt [eiseres] door de districtsmanager mevrouw [A] medegedeeld dat ABN AMRO heeft besloten het vertrouwen in haar op te zeggen. De reden daarvoor was dat [eiseres] zich in gesprekken met SIM erg weinig kon herinneren van de kredietgesprekken met klanten en dat zij veel verschillende MCO berekeningen had gemaakt.
Haar werd een vaststellingsovereenkomst inhoudende een beëindiging van het dienstverband per 1 april 2013 zonder vergoeding aangeboden.
[Eiseres] heeft kenbaar gemaakt dat dat voorstel voor haar onacceptabel was.
Sedert de kerstdagen van 2012 is zij op non actief gesteld.
3. Het geschil
[Eiseres] vordert, kort weergegeven, wedertewerkstelling in haar functie binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag. Daarnaast vordert zij het schrappen van de gegevens van [eiseres] uit bet incidentenregister, eveneens op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag.
ABN AMRO verweert zich, kort weergegeven, als volgt. Er is geen enkele basis meer aanwezig om [eiseres] weer terug te laten keren in haar oude functie: er is geen vertrouwen meer aanwezig in haar functioneren, temeer niet nu zij werkt in een spilfunctie binnen de ABN AMRO te Hengelo (O)
ABN AMRO betwist dat [eiseres] in het incidentenregister is opgenomen. Wel is zij opgenomen in een bij de ABN AMRO intern werkend register opgenomen, zodat [eiseres] buiten de bank geen last heeft van die registratie.
4. De beoordeling
Parallel aan deze voorlopige voorziening is behandeld het verzoek van ABN AMRO tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Bij beschikking van heden is het verzoek van ABN AMRO om de arbeidsovereenkomst tussen haar en [eiseres] te ontbinden, afgewezen.
Uitgaande van die beslissing is het niet meer dan logisch dat [eiseres] weer wordt toegelaten tot het uitvoeren van haar werkzaamheden. De kantonrechter begrijpt echter ook wel dat dit niet zonder slag of stoot gerealiseerd kan worden, zodat zal worden bepaald dat ABN AMRO daaraan dient te voldoen binnen drie weken na betekening van dit vonnis en dat ook daarna pas de gevorderde en toe te wijzen dwangsom zal ingaan.
ABN AMRO heeft weliswaar betoogd dat terugkeer van [eiseres] onmogelijk zou zijn, maar zij heeft niet overtuigend kunnen uitleggen om welke reden dat niet zou kunnen.
ABN AMRO staat voor een keuze: ofwel zij voldoet aan de uitspraken, ofwel zij gaat alsnog met [eiseres] in gesprek en tracht een regeling, in welke vorm dan ook, tot stand te brengen.
Bij gebreke van een en ander zal de dwangsom als een zwaard van Damocles boven haar hoofd hangen.
Deze dwangsom zal de kantonrechter bepalen op € 500,-- per dag, met een maximum van
€ 25.000,--.
De vordering tot het verwijderen van de gegevens van [eiseres] uit het incidentenregister zal de kantonrechter afwijzen. In onvoldoende mate is gebleken dat haar gegevens in zo’n extern werkend register voorkomen. Dat er een dossier van [eiseres] aanwezig is en dat binnen de ABN AMRO een en ander bekend is, is een omstandigheid die niet wordt afgedekt door de vordering.
Wel zal ABN AMRO als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden verwezen.
Rechtdoende in kort geding:
I Veroordeelt ABN AMRO om binnen drie weken na betekening van dit vonnis [eiseres] in staat te stellen haar werkzaamheden op de normale gebruikelijke wijze te hervatten met alle bevoegdheden en faciliteiten, die [eiseres] krachtens de arbeidsovereenkomst placht te genieten,
één en ander op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte van een dag dat ABN AMRO in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, een en ander tot een maximum van € 25.000,--.
II Veroordeelt ABN AMRO in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 567,82, waaronder € 400,-- wegens het salaris van de gemachtigde.
III Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
IV Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Enschede door mr. H.R.K. Valk, kantonrechter, en op 23 mei 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.